In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een aanslag afvalstoffenheffing is opgelegd. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 een aanslag van € 247,50 opgelegd, waarvan een deel was kwijtgescholden. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 17 augustus 2023 eveneens ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de procedure heeft belanghebbende aangevoerd dat hij niet in staat was om verweer te voeren vanwege mentale en lichamelijke aandoeningen, en dat het tijdsverloop sinds de aanslag zijn procespositie heeft geschaad. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de redelijke termijn voor de uitspraak niet is overschreden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerlijk proces in de weg staan. Het Hof heeft ook overwogen dat het niet bevoegd is om te oordelen over de vraag of de aanslag tot een juist bedrag is opgelegd of dat deze kwijtgescholden had moeten worden.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De proceskosten zijn niet toegewezen, en belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.