ECLI:NL:GHARL:2024:7095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
23/1341
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erfbelasting en omvang nalatenschap met betrekking tot beneficiaire aanvaarding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een aanslag in de erfbelasting. De belanghebbende, een broer van de erflater, had een aanslag in de erfbelasting ontvangen naar aanleiding van de nalatenschap van zijn tante, mevrouw [naam2], die op 31 oktober 2017 was overleden. De belanghebbende was als curator aangesteld voor zijn broer, de erflater, die onder curatele stond. De rechtbank Gelderland had eerder de aanslag in de erfbelasting ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

De belanghebbende betwistte de rechtsgeldigheid van de beneficiaire aanvaarding die door de rechtbank Den Haag was ingeschreven. Hij stelde dat deze aanvaarding nietig was en dat hij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de erfbelasting die voortvloeide uit deze aanvaarding. De Inspecteur van de Belastingdienst verdedigde de aanslag en stelde dat de inschrijving van de beneficiaire aanvaarding rechtmatig was.

Het Hof oordeelde dat de vordering van de belanghebbende om de nietigheid van de inschrijving te verklaren een civielrechtelijke kwestie was, waarover de belastingrechter niet bevoegd was te oordelen. Het Hof bevestigde dat de aanslag in de erfbelasting terecht was opgelegd, omdat de verkrijging door de belanghebbende ook het aandeel in de onverdeelde boedel van de tante omvatte. Het Hof concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank correct was en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1341
uitspraakdatum: 19 november 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 maart 2023, nummer ARN 21/5440, ECLI:NL:RBGEL:2023:1551,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een aanslag in de erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 26.058.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 maart 2023 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 14 december 2023 en 29 september 2024 nadere stukken ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2024 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1
Op 31 oktober 2017 is mevrouw [naam2] (hierna: [naam2] ), een tante van [naam3] (hierna: erflater), overleden.
2.2
Erflater stond ten tijde van het overlijden van [naam2] onder curatele. Belanghebbende, een broer van erflater, was als curator aangesteld. Op 12 mei 2018 heeft belanghebbende, in zijn hoedanigheid van curator van erflater, de Rechtbank Den Haag verzocht om de termijn van aanvaarding van de nalatenschap van [naam2] namens zijn broer te verlengen. Bij brief van 26 juni 2018 heeft de griffier van de Rechtbank Den Haag meegedeeld dat het verzoek van de gemachtigde is ontvangen. In deze brief is het volgende opgenomen:

U verzoekt als curator van de heer [naam3] , de termijn conform artikel 4:193 lid l BW juncto artikel 4:192 lid BW te verlengen tot ultimo augustus 2018. De wettelijke vertegenwoordiger kan de nalatenschap namens de curandus niet zuiver aanvaarden, maar alleen beneficiair. Dit moet gebeuren door aflegging van een verklaring binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin de erfgenaam toekomt. Verlenging van deze termijn door de kantonrechter is mogelijk, maar heeft de wettelijke vertegenwoordiger de termijn laten verlopen, dan geldt de nalatenschap van rechtswege als door de erfgenaam beneficiair aanvaard.
De erflaatster is op 31 oktober 2017 overleden. U gaf in ons telefoongesprek aan dat de erfgenamen eerst medio februari 2018 hebben vernomen erfgenaam te zijn, zodat uw verzoek om verlenging van de termijn tijdig is gebeurd.
Hierbij stel ik u in de gelegenheid uw verzoek nader toe te lichten en te onderbouwen. Graag ontvang ik uw toelichting uiterlijk 11 juli 2018.
2.3
Op 22 augustus 2018 heeft de rechtbank Den Haag de beneficiaire aanvaarding van erflater in de nalatenschap van [naam2] ingeschreven in het boedelregister.
2.4
Na het overlijden van [naam2] is door de executeur op 24 juli 2019 een aangifte erfbelasting ingediend, waarin de verkrijging door erflater van 1/8e gedeelte van de nalatenschap van [naam2] is opgenomen, ten bedrage van € 202.429.
2.5
Met dagtekening 1 oktober 2019 is de aanslag in de erfbelasting overeenkomstig de hiervoor – onder 2.4 – bedoelde aangifte aan erflater opgelegd naar een belaste verkrijging van € 200.300 (€ 202.429 – € 2.129 (vrijstelling)). Tegen deze aanslag is geen bezwaar gemaakt, zodat deze onherroepelijk vaststaat.
2.6
Inmiddels was erflater op 17 oktober 2018 overleden. Erflater is niet gehuwd of als partner geregistreerd geweest, had geen kinderen en had geen testament opgemaakt.
2.7
Erflater heeft op grond van het versterferfrecht als zijn erfgenamen achtergelaten zijn twee zussen, vier broers en vier kinderen van zijn vooroverleden zus. De broers en zussen erven ieder 1/7e gedeelte van de nalatenschap. De kinderen van de vooroverleden zus erven ieder 1/28e gedeelte van de nalatenschap.
2.8
Belanghebbende heeft aangifte erfbelasting gedaan naar een zuiver saldo van de nalatenschap van € 79.135. Dit is als volgt opgebouwd:
Banktegoeden
€ 81.201
Netto uitvaartkosten
€ 2.066
Zuiver saldo van de nalatenschap
€ 79.135
2.9
De Inspecteur heeft de aangifte erfbelasting van belanghebbende – naast enkele kleine niet in geschil zijnde correcties – gecorrigeerd ter zake van het onverdeelde aandeel van belanghebbende in de nalatenschap van [naam2] . De aanslag erfbelasting is hierdoor als volgt opgebouwd:
Banktegoeden
€ 81.204
Vordering
€ 7.563
Aandeel in onverdeelde boedel [naam2]
€ 111.269
Totaal bezittingen
€ 200.036
Schulden
-/- € 529
Saldo van de nalatenschap
€ 199.507
Netto uitvaartkosten
-/- € 2.066
Zuiver saldo van de nalatenschap
€ 197.441
Belanghebbende is voor 1/7e gedeelte gerechtigd, ofwel
€ 28.205
Vrijstelling
€ 2.147
Belaste verkrijging
€ 26.058
Erfbelasting 30%
€ 7.817

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Belanghebbende stelt dat de hiervoor – onder 2.3 – bedoelde inschrijving in het boedelregister door de rechtbank Den Haag van de beneficiaire aanvaarding door erflater van de nalatenschap van [naam2] niet rechtsgeldig is geweest en dat daaruit volgt dat die beneficiaire aanvaarding nietig is. Belanghebbende verzoekt het Hof te beslissen dat hij niet aansprakelijk is of zal zijn jegens de Belastingdienst voor de (gevolg)schade ten gevolge van een beweerdelijke onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijke Wetboek (hierna: BW) gepleegd door rechtbank Den Haag en vast te stellen dat de inschrijving van de beneficiaire aanvaarding door erflater, geregistreerd door de rechtbank Den Haag, op grond van artikel 3:40, tweede lid, van het BW nietig is. Daarnaast bestrijdt hij de juistheid van de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde aanslag.
3.2
De Inspecteur is van mening dat uit de door belanghebbende overgelegde stukken niet blijkt dat de inschrijving van de beneficiaire aanvaarding door erflater onrechtmatig is geweest, dan wel nietig is, en dat het aandeel van erflater in de onverdeelde boedel van [naam2] terecht is meegenomen bij het opleggen van de bestreden aanslag erfbelasting.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbendes verzoek te beslissen dat hij niet aansprakelijk is of zal zijn jegens de Belastingdienst voor de (gevolg)schade uit hoofde van een beweerdelijke onrechtmatige daad gepleegd door de rechtbank Den Haag en vast te stellen dat de inschrijving van de beneficiaire aanvaarding door erflater, zoals geregistreerd door de rechtbank Den Haag, op grond van artikel 3:40, tweede lid, van het BW nietig is, is in die vorm een zuiver civielrechtelijke vordering, ten aanzien waarvan de belastingrechter onbevoegd is daarover te oordelen. Deze vordering van belanghebbende kan uitsluitend bij de burgerlijke rechter worden ingesteld. De burgerlijke rechter is op grond van artikel 8:71 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan deze beslissing gebonden.
4.2
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd aangegeven dat hij (mede) heeft bedoeld te stellen dat de bestreden aanslag erfbelasting te hoog is vastgesteld - naar het Hof begrijpt - omdat de Inspecteur het aandeel van erflater in de onverdeelde boedel van [naam2] ten onrechte heeft meegenomen bij de vaststelling van het saldo van het door belanghebbende verkregen aandeel in de nalatenschap van erflater. Dienaangaande oordeelt het Hof als volgt.
4.3
Het onderhavige hoger beroep heeft als onderwerp de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de erfbelasting en kan dus uitsluitend zien op de verkrijging door belanghebbende van diens deel in de nalatenschap van erflater. Belanghebbendes hogerberoepsgronden richten zich – voor zover zij zien op die aanslag – uitsluitend op het door belanghebbende verkregen deel van het aandeel van erflater in de onverdeelde boedel van [naam2] . Naar belanghebbende heeft erkend, heeft hij de gelden uit de nalatenschap van [naam2] – als onderdeel van zijn deel in de nalatenschap van erflater - op zijn bankrekening bijgeschreven gekregen. Reeds daarom staat, gelet op het bepaalde in artikel 1, gelezen in verbinding met artikel 5 van de Successiewet 1956, vast dat de verkrijging door belanghebbende mede het aandeel in de onverdeelde boedel van [naam2] omvat en de Inspecteur dat aandeel terecht in het zuivere saldo van de nalatenschap van erflater heeft begrepen als grondslag van de bestreden aanslag.
4.4
Overigens onderschrijft het Hof het oordeel van de Rechtbank dat het door een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam laten verlopen van de termijn van artikel 4:193, eerste lid, van het BW, op grond van het tweede lid van dat artikel van rechtswege tot gevolg heeft dat de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard geldt, zodat eventuele nietigheid van de aantekening daarvan in het boedelregister de beneficiaire aanvaarding niet ongedaan maakt.
4.5
Ten aanzien van belanghebbendes stellingen met betrekking tot het door de rechtbank Den Haag gewekte vertrouwen en de beweerdelijke schending van artikel 3:46 van de Awb door die rechtbank, overweegt het Hof dat de rechtbank Den Haag op grond van artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Awb geen bestuursorgaan is en derhalve ook niet is gebonden aan de door belanghebbende genoemde bepalingen of beginselen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten of de vergoeding van het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en
- verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de door belanghebbende verzochte verklaringen voor recht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 19 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
P.W.L. van den Bersselaar P. van der Wal
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 20 november 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.