Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof: 200.347.097
die hoger beroep heeft ingesteld
1.De procedure bij de rechtbank
2. De procedure in hoger beroep
4 november 2024, 5 november 2024, 7 november 2024 en 11 november 2024 door mr. De Jong nagezonden stukken.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 7.000 en een schuld aan de Belastingdienst van bijna € 2.500.
€ 64,19 per maand uit hoofde van beslaglegging door Menzis ingehouden.
Voldoende aannemelijk is dat de schulden van [verzoekster] met name hun oorzaak vinden in de langdurige verslaving van [verzoekster] , in combinatie met relationele problemen met haar eveneens verslaafde toenmalige echtgenoot, de complexe problemen bij en met haar kinderen en haar eigen problematiek.
Uit de onder rov. 3.3. genoemde verklaring van de Stichting van 11 juli 2024 is voldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] haar verslavingsproblematiek heeft overwonnen en dat zij inmiddels meer dan een jaar hiervan vrij is. Ook is positief dat [verzoekster] in beschermingsbewind is gegaan, waardoor voor haar ook op financieel vlak de nodige rust en stabiliteit is gekomen. Mede gelet op de in de stukken beschreven en ook ter zitting in hoger beroep getoonde vastberadenheid van [verzoekster] om de al langer bestaande problemen in haar gezin en die van haarzelf aan te pakken door hiervoor hulp te zoeken en te aanvaarden, acht het hof [verzoekster] onder die omstandigheden in staat te voldoen aan de uit een wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
In de Verklaring van 12 juli 2024 wordt als reden hiervoor gegeven dat andere omstandig-heden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling voor [verzoekster] te komen. In de aanbiedingsbrief bij de indiening van het toelatingsverzoek bij de rechtbank van 12 juli 2024 verklaart Brezs dat er geen afloscapaciteit is op basis waarvan een voorstel kan worden uitgebracht, met verwijzing naar in die brief geschetste omstandigheden.
Ter zitting heeft het hof hierover de nodige vragen gesteld. De beschermingsbewindvoerder heeft toegelicht dat [verzoekster] en zij op advies van Brezs van een buitengerechtelijk schuldtraject hebben afgezien en dat Brezs gelijk een schuldsaneringsverzoek bij de rechtbank heeft ingediend. Volgens de beschermingsbewindvoerder speelde er in die periode van alles. De voormalige echtelijke woning was nog niet verkocht en ook de gezamenlijke boedel was nog niet gesplitst. Verder was het de beschermingsbewindvoerder nog niet duidelijk welke schuld bij wie ( [verzoekster] of [naam3] ) hoorde en welke schuld(en) als gezamenlijk moesten worden beschouwd en, daarmee verband houdende, hoe hoog de totale schuldenlast van [verzoekster] was.
Verder ontbreken aanknopingspunten om aan te nemen dat het vanwege de echtscheidings-situatie onmogelijk was om binnen afzienbare tijd een volledig beeld te krijgen van alle schulden. Het hof wijst er daarbij op dat het totaal van de schulden in de rekening en verantwoording van de beschermingsbewindvoerder (over de periode 15 mei 2023 tot en met 31 december 2023) niet wezenlijk afwijkt van het totaal aan schulden op de schuldenlijst bij het schuldsaneringsverzoek. Ook dat kon dus geen reden opleveren om van een aanbod aan de schuldeisers af te zien. Gelet daarop is het hof van oordeel dat ten onrechte is afgezien van het onderzoek naar de mogelijkheden voor een buitengerechtelijke schuldregeling met de schuldeisers van [verzoekster] .
4.De beslissing
19 november 2024 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.