ECLI:NL:GHARL:2024:7019

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
200.342.336
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige en benoeming voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [de minderjarige]. De moeder was tot de bestreden beschikking alleen belast met het gezag over [de minderjarige], die geboren is in 2010. De rechtbank Overijssel had op 26 maart 2024, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, het gezag van de moeder beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd benoemd. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met het verzoek om het gezag te behouden.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de raad en de voogd aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2024 is gesproken over de situatie van [de minderjarige], die onder toezicht is gesteld en in een gezinshuis verblijft. Het hof heeft overwogen dat het belang van [de minderjarige] voorop staat en dat de moeder niet in staat is gebleken om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] om in een stabiele en veilige omgeving op te groeien zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij behoud van het gezag. De moeder heeft in het verleden niet voldoende meegewerkt aan hulpverlening en het hof concludeert dat terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn. De beslissing is aan [de minderjarige] meegedeeld middels een brief, waarin het hof de overwegingen en de beslissing heeft toegelicht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.336
(zaaknummer rechtbank Overijssel 304942)
beschikking van 19 november 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Seker,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook: de voogd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 26 maart 2024, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 juni 2024, en
  • het verweerschrift.
2.2
Op 28 oktober 2024 heeft [de minderjarige] met een raadsheer van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 29 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad en
  • twee vertegenwoordigers van de voogd.
De coach van de moeder heeft bijzondere toegang gekregen om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] , geboren [in] 2010, is het kind van de moeder. De moeder was tot aan de bestreden beschikking alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 17 november 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, welke termijn laatstelijk is verlengd tot 17 november 2024.
3.3
Bij beschikking van 15 juni 2022 heeft de kinderrechter een (spoed) machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie Jeugdhulpaanbieder verleend, welke machtiging laatstelijk is verlengd tot 17 november 2024.
3.4
[de minderjarige] verblijft in een gezinshuis van [naam1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag over de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de voogd als zodanig over [de minderjarige] benoemd. Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissingen en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de moeder het gezag over [de minderjarige] behoudt, kosten rechtens. Daarnaast verzoekt de moeder het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking – kort weergegeven – overwogen dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en van een machtiging tot uithuisplaatsing tijdelijke maatregelen zijn, gericht op het wegnemen van ontwikkelingsbedreigingen bij een kind en – in geval van uithuisplaatsing – op terugkeer van het kind bij ouder(s). De moeder is naar het oordeel van de rechtbank echter niet in staat gebleken om binnen een voor de persoon van [de minderjarige] en haar ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn weer de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. [de minderjarige] zit klem door alle gebeurtenissen in haar leven en zij is niet in staat om zich verder te ontwikkelen. Zolang [de minderjarige] geen duidelijkheid ervaart en niet de toestemming van moeder krijgt dat zij in het gezinshuis kan en mag blijven, zal haar hoofd vol blijven en blijft die klempositie bestaan. [de minderjarige] heeft echter recht op rust, continuïteit en een verder ongestoorde hechting en ontwikkeling. Het belang van [de minderjarige] om te weten waar haar woonplek is en wie verantwoordelijk zijn voor haar opvoeding en verzorging weegt zwaarder dan het belang van de moeder bij behoud van het gezag over [de minderjarige] . Daarnaast geldt dat praktische zaken en hulpverlening voor [de minderjarige] als gevolg van een gezagsbeëindiging zonder toestemming van de moeder, die er in het verleden niet of niet altijd op tijd kwam, kunnen worden geregeld, aldus de rechtbank.
5.4
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat het beëindigen van het gezag van de moeder over [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen en voegt aan de overwegingen van de rechtbank nog het volgende toe.
5.5
De moeder stelt dat het op dit moment niet goed gaat met [de minderjarige] . Zij auto mutileert en er is geen verbetering te zien in haar gedrag of haar schoolprestaties, aldus de moeder. De moeder verwacht dat het beter zal gaan met [de minderjarige] wanneer zij – met de nodige ambulante begeleiding – weer bij de moeder komt wonen. Toen de moeder tijdens de mondelinge behandeling werd gevraagd wat nodig is om [de minderjarige] thuis te laten wonen, lukte het haar niet om hier een antwoord op te geven, zoals bijvoorbeeld vertellen welke hulpverlening hiervoor nodig is. Ook kon de moeder tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd niet vertellen wat zij nodig heeft om het ouderlijk gezag over [de minderjarige] in de toekomst op een verantwoorde wijze in te vullen. In het verleden is het noodzakelijk geweest om de moeder meerdere schriftelijke aanwijzingen te geven om tot voortgang te komen. In dat licht is terugplaatsing bij de moeder zonder dat zij inzicht heeft en geeft in wat daarvoor nodig is niet in het belang van [de minderjarige] .
5.6
De thans door moeder ingezette hulpverlening is hiervoor in elk geval niet voldoende.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder benadrukt dat zij haar leven met behulp van hulpverlening vanuit [naam2] en bewindvoering inmiddels beter heeft georganiseerd waardoor zij meer rust heeft. Het hof vindt dit een positieve ontwikkeling. Deze hulpverlening is echter met name gericht op begeleiding van de moeder in praktische zaken. Zoals de rechtbank al heeft overwogen is [naam2] geen instantie die behulpzaam zou kunnen zijn bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] indien zij bij moeder teruggeplaatst zou kunnen worden. Dit geldt ook voor het bewind.
Daarbij komt dat uit het dossier blijkt dat de moeder in het verleden veel kansen heeft gehad om mee te werken aan hulpverlening, maar dat zij daar meerdere keren niet aan heeft willen meewerken en dat dit dus niet tot een positieve afronding heeft geleid. Ook na de bestreden beschikking heeft de moeder opnieuw enkele maanden het contact met de voogd afgehouden. De aanwezigheid van de huidige hulpverlening heeft hier ook geen verandering in gebracht.
5.7
Op verzoek van [de minderjarige] zal het hof de beslissing in deze zaak aan haar meedelen door middel van een brief. Het hof heeft de beslissingen in die brief als volgt aan [de minderjarige] uitgelegd:
Beste [de minderjarige] ,
Op 28 oktober heb je een gesprek gehad met mij [mr. de Groot]. Je hebt verteld dat je begrijpt dat jij op dit moment niet bij jouw moeder kan wonen. Dat zou jij op termijn wel graag weer willen, omdat zij weet wat het beste is voor jou en jij aan haar het meeste vertelt over hoe het met je gaat en wat je bezig houdt. Ook heb je duidelijk laten weten dat jij graag meer contact wil met jouw moeder en dat jij haar ook graag zonder begeleiding wil zien. Voor jou is het belangrijk dat jij tijdens de feestdagen bij jouw moeder kan zijn.
Het hof heeft op 29 oktober tijdens een zitting met jouw moeder, jouw voogd en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming gesproken over waar jij het beste kan wonen en opgroeien en wie het beste beslissingen over jou kan nemen. Zoals ik je in het gesprek vertelde, kan het hof op dit moment geen beslissing nemen over het contact tussen jou en jouw moeder. Wel heeft het hof jouw wens om meer contact met jouw moeder te hebben tijdens de zitting besproken.
Het hof vindt het belangrijk dat jij voor lange tijd op dezelfde plek zal kunnen wonen, dat het voor jou duidelijk is waar jij zal opgroeien en dat belangrijke beslissingen over jou zonder vertraging worden genomen. Het hof vindt dat dit bij jouw moeder niet mogelijk is. Daarom heeft het hof besloten dat jij niet bij jouw moeder zal kunnen wonen en opgroeien en dat de voogd de belangrijke beslissingen over jou moet nemen. Het hof vindt dat dit de beste beslissing is voor jouw ontwikkeling en hoopt dat deze beslissing jou duidelijkheid en rust geeft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 26 maart 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, L. Hamer en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 19 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.