In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [de minderjarige]. De moeder was tot de bestreden beschikking alleen belast met het gezag over [de minderjarige], die geboren is in 2010. De rechtbank Overijssel had op 26 maart 2024, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, het gezag van de moeder beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd benoemd. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met het verzoek om het gezag te behouden.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de raad en de voogd aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2024 is gesproken over de situatie van [de minderjarige], die onder toezicht is gesteld en in een gezinshuis verblijft. Het hof heeft overwogen dat het belang van [de minderjarige] voorop staat en dat de moeder niet in staat is gebleken om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] om in een stabiele en veilige omgeving op te groeien zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij behoud van het gezag. De moeder heeft in het verleden niet voldoende meegewerkt aan hulpverlening en het hof concludeert dat terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn. De beslissing is aan [de minderjarige] meegedeeld middels een brief, waarin het hof de overwegingen en de beslissing heeft toegelicht.