Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 2 mei 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] had verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing had goedgekeurd. De vader verzocht het hof om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen of de termijn te verkorten. Hij vroeg ook om een deskundigenonderzoek naar zijn mogelijkheden als opvoeder en om de benoeming van een bijzondere curator voor [de minderjarige].
Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder van [de minderjarige] gezamenlijk belast zijn met het gezag, maar dat [de minderjarige] sinds de scheiding van de ouders in 2013 bij de moeder woont. De kinderrechter had eerder de uithuisplaatsing van [de minderjarige] goedgekeurd vanwege haar problematische achtergrond en de noodzaak voor een veilige en stabiele omgeving. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2024 waren de vader, de moeder, de gezinsvoogd en de advocaat van de vader aanwezig. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen de verzoeken van de vader.
Het hof heeft de verzoeken van de vader afgewezen, onder verwijzing naar het belang van [de minderjarige]. Het hof oordeelde dat de huidige uithuisplaatsing noodzakelijk is voor haar ontwikkeling en dat er geen noodzaak was voor een bijzondere curator, aangezien de gezinsvoogd voldoende in staat is om de belangen van [de minderjarige] te behartigen. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere beschikking van de kinderrechter en benadrukt de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en de noodzaak voor stabiliteit in haar leven.