ECLI:NL:GHARL:2024:7017

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
200.345.819
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en verzoek om benoeming van een bijzondere curator in een gezinszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 2 mei 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] had verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing had goedgekeurd. De vader verzocht het hof om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen of de termijn te verkorten. Hij vroeg ook om een deskundigenonderzoek naar zijn mogelijkheden als opvoeder en om de benoeming van een bijzondere curator voor [de minderjarige].

Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder van [de minderjarige] gezamenlijk belast zijn met het gezag, maar dat [de minderjarige] sinds de scheiding van de ouders in 2013 bij de moeder woont. De kinderrechter had eerder de uithuisplaatsing van [de minderjarige] goedgekeurd vanwege haar problematische achtergrond en de noodzaak voor een veilige en stabiele omgeving. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2024 waren de vader, de moeder, de gezinsvoogd en de advocaat van de vader aanwezig. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen de verzoeken van de vader.

Het hof heeft de verzoeken van de vader afgewezen, onder verwijzing naar het belang van [de minderjarige]. Het hof oordeelde dat de huidige uithuisplaatsing noodzakelijk is voor haar ontwikkeling en dat er geen noodzaak was voor een bijzondere curator, aangezien de gezinsvoogd voldoende in staat is om de belangen van [de minderjarige] te behartigen. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere beschikking van de kinderrechter en benadrukt de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en de noodzaak voor stabiliteit in haar leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.819
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 571702)
beschikking van 19 november 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.V. Paniagua,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna ook: de kinderrechter) van 2 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2024;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
Op 28 oktober 2024 heeft [de minderjarige] in een gesprek met de voorzitter van dit hof, in het bijzijn van de griffier, haar mening over het verzoek aan het hof kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk;
- de gezinsvoogd namens de GI;
- de moeder.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met schriftelijke kennisgeving vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [woonplaats1] . De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over haar. [de minderjarige] woont vanaf het uiteengaan van de ouders bij de moeder. Haar ouders zijn in 2013 gescheiden.
3.2
Bij beschikking van 17 mei 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 17 mei 2024 en een machtiging verleend om haar uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 17 februari 2024. Bij beschikking van 18 januari 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 17 mei 2024.
3.3
[de minderjarige] verblijft sinds 22 november 2022 op een behandelgroep van [naam1] . Op 10 januari 2024 is zij verhuisd naar een andere groep, maar deze plek bleek niet passend te zijn. Voor de zomervakantie 2024 is [de minderjarige] daarom overgeplaatst naar een groep van het orthopedagogisch behandelcentrum [naam2] . Daar verblijft zij nu nog.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad en op verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 17 mei 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 17 mei 2025. Het verzoek van de vader om een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen heeft de kinderrechter afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met de beslissingen van de kinderrechter over de uithuisplaatsing en de bijzondere curator en komt daarom in hoger beroep van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
“I. de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen dan wel de termijn van de verlenging van de uithuisplaatsing te verkorten;
II. de GI opdracht te geven tot het onderzoeken van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de vader als perspectiefbiedende ouder voor [de minderjarige] ;
III. een deskundige te benoemen op het gebied van hechting en trauma alsook een gedragsdeskundige (pedagogische achtergrond) om onderzoek te doen naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van de vader om de zorg over [de minderjarige] op zich te nemen. Alsook naar de vraag of dit in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht bezien vanuit haar kind-eigen-problematiek en een rapport uit te brengen ten behoeve van de toekomstige verlenging van de ondertoezichtstelling;
IV. een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen voor de duur van één jaar om haar te vertegenwoordigen in de toekomstige zittingen inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, alsook haar buiten rechte te vertegenwoordigen.”
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder vindt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] op dit moment (het meest) in haar belang is.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De vader heeft de Turkse en de moeder de Turkse en de Nederlandse nationaliteit.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter (op grond van artikel 7 lid 1 Brussel II-ter) rechtsmacht toekomst, omdat [de minderjarige] op het moment van het indienen van het verzoek in eerste aanleg haar gewone verblijfplaats in Nederland had.
Nu geen grieven zijn gericht tegen de toepassing van Nederlands recht door de kinderrechter, zal ook het hof daarvan uitgaan.
Juridische kaders verzoeken
Uithuisplaatsing
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Onderzoek
5.3
De rechter kan op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een onafhankelijk deskundigenonderzoek gelasten, wanneer dit onderzoek mede tot de beslissing van de zaak kan leiden, voldoende concreet is en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 810a lid 2 Rv spreekt van ‘zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen’ maar daaronder vallen ook zaken waarin het gaat om de uithuisplaatsing van minderjarigen.
Bijzondere curator
5.4
Op grond van artikel 1:250 BW kan de rechter op verzoek van een belanghebbende een bijzondere curator benoemen als er een wezenlijk conflict bestaat over de verzorging en opvoeding van de minderjarige waarbij de belangen van de gezaghebbende ouder(s) in strijd zijn met die van de minderjarige én de rechter die benoeming in het belang van de minderjarige noodzakelijk vindt. De rechter let bij zijn beslissing op de bijzondere aard van de belangenstrijd. Een bijzondere curator kan de minderjarige met het oog daarop in en buiten rechte vertegenwoordigen.
Standpunt vader
5.5
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hem bekend is dat het hof geen oordeel kan geven over het perspectiefbesluit dat de GI heeft genomen. Duidelijk is ook dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat zij op korte termijn al bij haar vader gaat verblijven. Echter voor geen enkel kind is het volgens de vader in zijn haar/zijn belang om in een instelling te moeten opgroeien. Er moet alles aan worden gedaan om dat voor [de minderjarige] te voorkomen. De vader is van mening dat hij in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen en de noodzaak voor een uithuisplaatsing ontbreekt. Hij wil dat zijn mogelijkheden voor herstel van het contact met [de minderjarige] en de vraag of [de minderjarige] bij hem kan komen wonen (als minder verstrekkende maatregel) worden onderzocht. Met het oog daarop heeft hij het hof in hoger beroep primair verzocht de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen of de termijn ervan te bekorten. Dat was voor hem de enige rechtsingang voor zijn verzoek om een onderzoek. Een onderzoek naar zijn mogelijkheden als opvoeder is met name belangrijk voor de beoordeling van een eventuele volgende verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Dit onderzoek, waarbij ook naar de (on)mogelijkheden bij [de minderjarige] moet worden gekeken op basis van de informatie die over haar beschikbaar is, hoeft niet belastend te zijn voor [de minderjarige] als dit goed aan haar wordt uitgelegd. De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat hij het doel van de verzoeken van de vader misschien had moeten uitleggen aan de GI, want het is belangrijk dat [de minderjarige] wel dezelfde boodschap krijgt van de GI en haar ouders over de plek waar zij op dit moment verblijft.
De vader stelt verder dat hij heeft geprobeerd zo concreet mogelijk aan te geven waarover het door hem verzochte onderzoek moet gaan. Er zijn veel verschillende partijen betrokken en daardoor kan een belangenstrijd over [de minderjarige] ontstaan die in de weg staat aan de noodzakelijk samenwerking, aldus zijn toelichting op zijn verzoek om een bijzondere curator te benoemen.
Standpunt moeder
5.6
De moeder vindt dat [de minderjarige] de laatste maanden veel heeft geleerd. De band tussen haar en [de minderjarige] is beter geworden en [de minderjarige] kan beter over haar gevoelens praten. Het verblijf van [de minderjarige] bij haar in de weekenden en een deel van de vakanties verloopt nu ook goed. [de minderjarige] wil graag ieder weekend en de hele vakantie bij haar verblijven, maar dat gaat de draagkracht van de moeder te boven. Het is belangrijk dat de moeder in balans blijft. [de minderjarige] vindt dat moeilijk, zij heeft het gevoel dat ze wordt afgewezen. De moeder krijgt adviezen over de manier waarop zij dit goed aan [de minderjarige] kan uitleggen.
De uithuisplaatsing op de huidige groep moet de komende tijd in ieder geval nog blijven voortduren volgens de moeder. [de minderjarige] is nu nog niet klaar op de behandelgroep.
Standpunt GI
5.7
[de minderjarige] kent een belast verleden. Er is eerder veel hulpverlening in de thuissituatie bij de moeder ingezet. [de minderjarige] liet woedeaanvallen zien waarbij zij fysiek gewelddadig was tegen haar moeder en/of zus. Vanwege gedragsproblemen kon zij niet functioneren binnen het reguliere onderwijs. In 2022 is zij gediagnosticeerd met een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis met een voorgeschiedenis van psychotrauma, ouder-kindrelatieproblemen en leer-onderwijsproblemen. In 2023 is zij gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis als gevolg van (verbale) agressie en dreiging door de vader richting gezinsleden. Ze staat op de wachtlijst voor EMDR-therapie. Er is sprake van veel kind eigen problematiek en dat brengt een verzwaarde zorgvraag mee.
Toen [de minderjarige] hoorde dat haar vader wilde dat ze bij hem kwam wonen, is ze daar zo van geschrokken dat ze haar vader op sociale media/haar telefoon heeft geblokkeerd. Bekeken wordt nu wat een goed moment is om kaartjes van de vader bij [de minderjarige] te introduceren. De moeder stuurt iedere maand in het Turks een update over [de minderjarige] naar de vader. Tijdens het perspectiefonderzoek kon [de minderjarige] niet bij haar vader wonen. Toen de moeder in april 2024 aangaf dat [de minderjarige] niet meer bij haar kon wonen, was de vader het ook eens met de uithuisplaatsing. De GI heeft daarom vastgesteld dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de ouders ligt en dat een passende plek voor [de minderjarige] moet worden gezocht waar zij kan opgroeien tot haar meerderjarigheid. De GI is verbaasd dat de vader hoger beroep heeft ingesteld tegen de uithuisplaatsing.
De gezinsvoogd heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [de minderjarige] erg onrustig is vanwege deze procedure. Zij is wisselend in haar gedrag en standpunt, ze is zelfbepalend, kan moeilijker informatie tot zich nemen en wil af en toe weglopen. [de minderjarige] heeft na het kindgesprek met de voorzitter van het hof contact met de gezinsvoogd opgenomen. Ze vertelde dat ze er spijt van heeft dat ze tegen het hof heeft gezegd dat ze wil dat wordt onderzocht of ze op termijn bij haar vader kan wonen en zij vroeg wat er gaat gebeuren als het hof beslist dat zij bij haar vader moet gaan wonen. De gezinsvoogd heeft uitgelegd dat een plaatsing altijd in kleine stapjes zal worden uitgevoerd.
Indien er opnieuw onduidelijkheid over het opgroeiperspectief van [de minderjarige] ontstaat dan is dat volgens de gezinsvoogd erg belastend voor haar. Tot nu toe kan de gezinsvoogd [de minderjarige] steeds weer rustig krijgen, maar zij vreest dat als het tot nieuw onderzoek komt het niet meer lukt om [de minderjarige] op de groep te houden.
De beoordeling
5.8
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden heeft beslist dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk was. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter na eigen onderzoek over en voegt daaraan het volgende toe.
5.9
[de minderjarige] heeft aangegeven dat ze vindt dat ze komende tijd eerst nog aan zichzelf moet werken op de huidige behandelgroep. Een plaatsing naar een andere plek kan volgens haar pas aan de orde zijn als zij de EMDR-therapie heeft afgerond en zij in staat is om hele dagen naar school te gaan. Op dit moment gaat zij volgens de gezinsvoogd een half uur per dag naar school - meer kan zij nog niet aan - en de therapie is ook nog niet gestart.
5.1
Het huidige contact met de moeder verloopt goed, maar kan nog niet worden uitgebreid.
De vader heeft al jaren geen contact meer met [de minderjarige] gehad en op dit moment moet nog onderzocht op welke wijze de vader opnieuw geïntroduceerd kan worden in haar leven. Gebleken is dat de vader onvoldoende Nederlands spreekt en [de minderjarige] onvoldoende Turks om makkelijk met elkaar te kunnen communiceren. De vader heeft geuit dat hij vertrouwen heeft in de GI en hij is het ook eens met de plaatsing van [de minderjarige] op de behandelgroep op dit moment.
5.11
De verzoeken van de vader tot (het geven van opdracht voor) onderzoek door de GI of de benoeming van deskundigen zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.2 onder II en III verwoord, naar -kort gezegd- een opvoedperspectief voor [de minderjarige] bij de vader, beschouwt het hof als een verzoek om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a Rv en zal het hof afwijzen. Het belang van [de minderjarige] verzet zich naar het oordeel van het hof tegen een dergelijk onderzoek.
[de minderjarige] is een uiterst kwetsbaar meisje. Zij is al diverse malen onderzocht. Uit diagnostisch onderzoek is gebleken dat bij haar sprake is van een posttraumatische-stressstoornis en een verstoorde hechting. Haar ontwikkeling is de afgelopen jaren fors gestagneerd. Inmiddels verblijft zij op een behandelgroep en het gaat langzaamaan iets beter met haar. Het is voor [de minderjarige] noodzakelijk dat zij zekerheid heeft over haar woonplek en opvoedsituatie. Alleen dan kan zij voldoende toekomen aan haar eigen ontwikkeling en krijgt zij de ruimte om door middel van een traumabehandeling ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden, onder meer in verband met huiselijk geweld (door de vader) te verwerken. Vanuit die stabiliteit en veiligheid kan stap voor stap worden onderzocht wat de rol van de vader in het leven van [de minderjarige] kan zijn. Nieuw onderzoek geeft [de minderjarige] weer onzekerheid over haar toekomst. Er bestaat in dat geval volgens de GI een aanzienlijk risico op weglopen en een terugval. Dat is allerminst in haar belang. Gebleken is dat de huidige procedure haar al veel onzekerheid geeft en dat zij daardoor erg van slag raakt.
5.12
Ook het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benomen zal het hof afwijzen. Er zijn naar het oordeel van het hof geen omstandigheden die een benoeming van een bijzondere curator voor [de minderjarige] noodzakelijk maken. De gezinsvoogd is voldoende in staat om de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen en er is ook sprake van een redelijk goede samenwerking tussen de gezinsvoogd en de moeder en de vader.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het gaat over de machtiging uithuisplaatsing en de afwijzing van het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator, bekrachtigen en de verzoeken van de vader in hoger beroep afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 mei 2024, voor zover het gaat over de machtiging uithuisplaatsing en de afwijzing van het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander,
I.G.M.T. Weijers-van der Marck en H. Phaff, bijgestaan door de griffier, en is op 19 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.