ECLI:NL:GHARL:2024:7012

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
21-000794-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met beroep op noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1945 en wonende te [woonplaats], was veroordeeld voor mishandeling van zijn buurman, waarbij hij een stoel gebruikte als wapen. De politierechter had een voorwaardelijke taakstraf van 20 uur opgelegd, die door het hof werd vernietigd en opnieuw werd beoordeeld. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de aangever, die hem tijdens een buurtbemiddelingsgesprek aanviel. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet als verdediging konden worden aangemerkt, maar als aanvallend. Het hof verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uur, met een proeftijd van twee jaar, en de vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen. De materiële schade werd vastgesteld op € 184,36, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000794-24
Uitspraak d.d.: 13 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 februari 2024 met parketnummer 18-285532-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1945,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot oplegging van geheel voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, met een proeftijd van twee jaren, en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade toe te wijzen conform de beslissing van de politierechter, te weten tot een bedrag van € 182,72, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor wat betreft de immateriële schade af te wijzen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. Titahena, en hetgeen door de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uur opgelegd, te vervangen door 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 184,72, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de proceskosten, en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, en heeft de vordering voor het overige niet ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
Hij, op of omstreeks 4 februari 2022 te [plaats] , [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met een stoel, althans met een hard voorwerp, op/tegen het gezicht te slaan en/of te duwen en/of te stoten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter terechtzitting van het hof is door de verdediging bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Hij heeft de stoel slechts als barricade voor zich gehouden en niet met de stoel geslagen. Er is geen duidelijkheid over de oorzaak van het letsel van aangever, maar dat letsel kan niet door verdachte met de stoel zijn veroorzaakt. Dat dat wel zo zou zijn vindt geen steun in de verklaringen van getuigen.
Indien het hof van oordeel is dat verdachte wél met de stoel zou hebben geslagen, heeft verdachte gehandeld vanuit noodweer en dient hij om die reden te worden vrijgesproken. Aangever duwde een tafel naar verdachte en zijn partner, en vervolgens gaf hij verdachte een vuistslag tegen zijn gezicht. Vervolgens heeft aangever nog meerdere malen getracht verdachte te slaan. Het oppakken en voor zich houden van de stoel was proportioneel. Het was voor verdachte wegens zijn leeftijd en beperkte mobiliteit niet mogelijk zich aan de aanval van aangever te onttrekken en dat kon ook niet van hem worden gevergd. Daarbij was ook zijn partner aanwezig en kan niet van hem worden gevergd haar in een bedreigende situatie achter te laten. Ook wanneer het hof bewezen acht dat verdachte aangever in een hoek zou hebben gedreven is dat proportioneel en verdedigend van aard.
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding als hiervoor bedoeld. De verdediging mag daarbij de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Aan de subsidiariteitseis is voldaan indien een noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Voor de beoordeling van de vraag of sprake was van noodweer gaat het hof, gelet op de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte was op 4 februari 2022 tezamen met zijn [partner verdachte] , met zijn buurman - aangever - en met [buurtbemiddelaar 1] en [buurtbemiddelaar 2] aanwezig bij een buurtbemiddelingsgesprek in een spreekkamer van het wijkteam wegens een conflict tussen verdachte en aangever. Zij zaten aan een tafel, waarbij aangever tegenover verdachte en [partner verdachte] aan een tafel zat. Verdachte zat aan de kant van de deur. Aangever duwde gedurende het gesprek het tafelblad richting verdachte en [partner verdachte] , en liep vervolgens om de tafel heen naar verdachte toe. Uit de verklaring van [partner verdachte] en de verklaring van aangever blijkt dat aangever verdachte vervolgens met de vlakke hand een klap gaf. Verdachte heeft vervolgens een stoel opgepakt. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem met de stoel sloeg en daarmee zijn bril raakte, waardoor zijn bril kapot is gegaan en hij een wond op zijn neus kreeg, en dat verdachte hem met de stoel in een hoek duwde. Ook [buurtbemiddelaar 1] heeft verklaard dat verdachte aangever met de stoel in een hoek duwde – een andere hoek dan waar de deur zich bevond – en dat het leek alsof verdachte met de stoel aangever probeerde te slaan. Uit de in het dossier aanwezige foto’s en de letselverklaring van 5 februari 2022 blijkt dat een wond zichtbaar is op de neusrug van aangever. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever niet geraakt kan hebben met de stoel, omdat die niet op zijn gezicht gericht was, maar dat hij de stoel slechts ter afweer heeft gebruikt. Aangever bleef proberen hem te slaan. Verdachte heeft ontkend aangever te hebben geslagen en heeft ook ontkend dat hij aangever in een hoek heeft geduwd.
De vraag die het hof uitgaande van bovenvermelde toedracht moet beantwoorden is of sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte, zodat een genoemde noodweersituatie aanwezig was.
Het hof is van oordeel dat de hierboven omschreven gedragingen van de aangever een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding van het lijf van verdachte, eens anders lijf, eerbaarheid of goed waren.
Aangever duwde een tafel in de richting van verdachte, liep vervolgens naar hem toe en sloeg hem met de vlakke hand. Verdachte mocht zich tegen deze aanval verdedigen door een stoel te pakken en deze als barricade tegen de aanval te gebruiken, zoals verdachte heeft verklaard te hebben gedaan.
Dat aangever hem daarna wilde blijven slaan, is echter niet gebleken. Integendeel: uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte de stoel niet slechts heeft gebruikt om aangever af te weren, maar vervolgens de stoel heeft gebruikt om aangever in een hoek te drukken en hem daarmee te slaan. Verdachte is tijdens deze handeling langs de deur van de ruimte gelopen en had de ruimte aldus ook kunnen verlaten. In plaats daarvan koos hij ervoor een tegenaanval in te zetten. Dat het letsel op de neus van aangever door deze handelingen is ontstaan acht het hof aannemelijk. Die handelingen van verdachte kunnen niet meer als verdedigingshandelingen worden beschouwd, maar als handelingen die – naar de kern bezien – als aanvallend zijn aan te merken. Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof derhalve het beroep op noodweer.
Het hof verwerpt het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde. Dat verweer zal ook worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks4 februari 2022 te [plaats] , [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met een stoel,
althans met een hard voorwerp,
op/tegen het gezicht te slaan.
en/of te duwen en/of te stoten
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting van het hof heeft de verdediging aangevoerd dat indien het hof oordeelt dat van noodweer geen sprake was geweest, verdachtes handelen als noodweerexces kan worden aangemerkt. Verdachte onderging een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de aanval, waardoor paniek en angst was ontstaan die het handelen van verdachte hebben beïnvloed.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat ten tijde van het slaan van de stoel geen sprake meer was van een noodweersituatie, maar handelingen die in de kern gezien aanvallend waren. Het hof acht aannemelijk geworden dat verdachte emotioneel is geworden als gevolg van de klap die aangever hem gaf en dat hij vervolgens een stoel heeft opgepakt deze omhoog heeft gehouden en daarna met de stoel in de hand aangever naar een hoek toe heeft geduwd, waarbij aangever met de stoel is geslagen.. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de klap van aangever tot een zodanige gemoedsbeweging leidde dat verdachte daarom aangever de klap met de stoel heeft gegeven.
Het hof verwerpt dus ook het beroep op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar aangezien ook voorts geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren zal worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren. De raadsman heeft verzocht met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht verdachte geen straf op te leggen, omdat verdachte de gevolgen van het feit op allerlei wijze reeds heeft moeten dragen en geen sprake meer is van confrontatie, nu aangever en zijn vrouw zijn verhuisd. Een straf heeft, ook gelet op het tijdsverloop, thans geen toegevoegde waarde meer.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn buurman, waarbij bij zijn buurman pijn en letsel zijn ontstaan. Hij heeft dus inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op de context waarbinnen de feiten zich hebben afgespeeld, namelijk een burenruzie waarbij beide partijen zich niet onbetuigd hebben gelaten. Het gebruiken van fysiek geweld is ondanks die context ontoelaatbaar. Uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen blijkt dat zich na dit voorval geen nieuwe incidenten tussen beiden hebben voorgedaan.
Het hof heeft rekening gehouden met het binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunt voor de straftoemeting voor een eenvoudige mishandeling, te weten een geldboete van € 750,00.
Alles overwegende acht het hof een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van twintig uren, te vervangen door tien dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren passend. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan ziet het hof in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.053,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 184,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 182,72, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor wat betreft de immateriële schade af te wijzen, omdat aangever zelf ook een aandeel in het geheel had. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel niet-ontvankelijk zal worden verklaard, nu aangever zelf de agressor was.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Aangever heeft een bedrag van € 503,04 aan materiele schade gevorderd, bestaande uit een bedrag van € 162,88 voor zijn bril die ten gevolge van het feit kapot is gegaan, een bedrag van € 299,00 voor de aanschaf van een camerasysteem en een bedrag van € 41,16 aan reiskosten (€ 2,16 naar de dokterswacht, € 19,32 naar Slachtofferhulp en € 19,68 naar de rechtbank).
Het hof is van oordeel dat voor wat betreft de bril van aangever, de reiskosten naar de dokterswacht en naar slachtofferhulp voldoende is gebleken dat deze schadeposten rechtstreeks het gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Verdachte is tot vergoeding van een bedrag van € 184,36 aan materiële schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de kosten die aangever heeft gemaakt om een camerasysteem aan te schaffen geen rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 299,00 aan materiële schade zal worden afgewezen.
Voor wat betreft de reiskosten naar de rechtbank overweegt het hof dat het deze reiskosten zal toewijzen als zijnde de door aangever gemaakte proceskosten.
Immateriële schade
Aangever heeft een bedrag van € 550,- aan immateriële schade gevorderd. Het hof is van oordeel dat niet goed is vast te stellen of deze schade slechts is ontstaan door het bewezenverklaarde, dan wel door de gehele context van de burenruzie tussen aangever en verdachte.
Het hof is daarom van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 184,36 (honderdvierentachtig euro en zesendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 299,00 (tweehonderdnegenennegentig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
19,68 (negentien euro en achtenzestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 184,36 (honderdvierentachtig euro en zesendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 februari 2022.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 13 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.