ECLI:NL:GHARL:2024:7003

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
21-005419-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met minderjarige onder zorg en waakzaamheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met zijn minderjarig stiefkind, dat in de tenlastegelegde periode tussen 7 oktober 2016 en 4 juli 2020 onder zijn zorg viel. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken, maar het hof kwam tot een andere bewijsbeslissing. Het hof oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en dat er voldoende steunbewijs was voor de ontuchtige handelingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeëntwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding van €4.500,- aan het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer en dat zijn handelen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had gemaakt. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, en het hof legde ook een onttrekking aan het verkeer op van de in beslag genomen computer van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005419-23
Uitspraak d.d.: 11 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-235763-21 en 05-310570-21, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1978,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

Door de officier van justitie is bij akte van 22 november 2023 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank van 8 november 2023. Bij akte van 14 februari 2024 heeft de officier van justitie het hoger beroep ingetrokken voor zover dit was gericht tegen de onder parketnummer 05-235763-21 ten laste gelegde feiten 2, 3, 4 en 5 en het onder parketnummer 05-319570-21 ten laste gelegde feit.
Dit betekent dat in het hoger beroep alleen aan het oordeel van het hof is onderworpen het onder parketnummer 05-235763-21 als feit 1 tenlastegelegde, namelijk (kort gezegd) het plegen van ontucht met [slachtoffer] .
Deze beperking van het hoger beroep brengt met zich mee dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] niet aan het oordeel van het hof is onderworpen, zodat daarover geen beslissing kan worden genomen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot
  • veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde feit met parketnummer 05-235763-21 tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig maanden;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , te weten tot € 300,-, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van het overige gevorderde;
  • gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , te weten € 4.500,-, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en;
  • onttrekking aan het verkeer ten aanzien van de in beslag genomen computer van verdachte.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.A.S. Jansen, naar voren is gebracht.
Tot slot heeft het hof kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de advocaat van de benadeelde partijen.

Het vonnis voor zover in hoger beroep aan de orde

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 8 november 2023 vrijgesproken voor - kort gezegd - het als feit 1 ten laste gelegde plegen van ontucht met [slachtoffer] .
Het hof zal het vonnis voor zover in hoger beroep aan de orde vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 05-235763-21:
1. primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2016 tot en met 4 juli 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, althans de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2005, door (telkens) te likken aan/in de vagina en/of tussen de schaamlippen en/of aan de borsten van die [slachtoffer] en/of de vagina en/of billen en/of borsten en/of benen en/of rug van die [slachtoffer] te betasten/masseren en/of zijn penis tegen/in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of met zijn (blote) penis (over de kleding) langs de vagina en/of het lichaam van die [slachtoffer] te wrijven/schuren en/of zijn, verdachtes, penis te laten betasten door die [slachtoffer] ;
1. subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2016 tot en met 4 juli 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het likken aan/in de vagina en/of tussen de schaamlippen en/of aan de borsten van die [slachtoffer] en/of de vagina en/of billen en/of borsten en/of benen en/of rug van die [slachtoffer] betasten/masseren en/of zijn penis tegen/in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of gehouden en/of met zijn (blote) penis (over de kleding) langs de vagina en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft gewreven/geschuurd en/of zijn, verdachtes, penis laten betasten door die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde feit - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig het oordeel van de rechtbank vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij - kort gezegd - aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en dat voor haar verklaringen dat verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd, onvoldoende redengevend steunbewijs aanwezig is.
Oordeel van het hof
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van een slachtoffer. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Dit betekent dat in een zaak waar verdachte het tenlastegelegde feit ontkent en er geen directe getuigen zijn van de verweten ontuchtige handelingen, de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van een slachtoffer moet beoordelen en vervolgens moet beoordelen of er voldoende steunbewijs voor de verklaring van een slachtoffer in het dossier aanwezig is. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging in ander bewijsmateriaal vindt. Wel is vereist dat de verklaringen van een slachtoffer op specifieke punten bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal en dat tussen dit andere bewijsmateriaal en de verklaringen van een slachtoffer geen sprake is van een te ver verwijderd verband. De verklaringen van een slachtoffer dienen niet op zichzelf te staan, maar als te zijn ingebed in een door ander bewijsmateriaal ondersteunde concrete context.
Het hof zal hierna eerst toetsen of de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn. Vervolgens komt de vraag aan de orde of en in hoeverre er ondersteuning bestaat in de zin van ander bewijs voor het tenlastegelegde feit dan de verklaringen van [slachtoffer] .
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
In alle strafzaken dienen aangiftes kritisch en zorgvuldig te worden bezien. Behoedzaamheid geldt aanvullend in zedenzaken, waarin doorgaans naast de verklaringen van een slachtoffer en verdachte(n) geen verklaringen van direct betrokkenen voorhanden zijn. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit feit kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen of het gevolg zijn van emoties die zijn ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
[slachtoffer] heeft zowel ten overstaan van de politie op 12 mei 2021 als bij de rechter-commissaris op 28 februari 2023 verklaard dat verdachte in de tenlastegelegde periode meermalen met zijn handen haar rug, kont, tieten en kut heeft gemasseerd en haar ook op deze plekken heeft gelikt. Dat gebeurde meestal ’s ochtends of ’s avonds op de slaapkamer van [slachtoffer] . Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte een keer heeft geprobeerd zijn piemel in haar kut te doen, toen zij samen op de bank in de woonkamer zaten. Verdachte stopte omdat [slachtoffer] wegliep. Ook moest [slachtoffer] één keer de piemel van verdachte aanraken om haar telefoon, die verdachte van haar had afgenomen, terug te krijgen. Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte haar heeft ‘drooggeneukt’, door met zijn piemel over haar kleding te schuren. Tot slot heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte haar verschillende malen seksfilmpjes heeft laten zien.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verklaringen die [slachtoffer] bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd wel betrouwbaar zijn. De verklaringen die [slachtoffer] heeft afgelegd omtrent de tenlastegelegde ontuchtige handelingen zijn in de kern consistent, authentiek en voldoende gedetailleerd.
Aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] dragen naar het oordeel van het hof verder bij de wijze waarop [slachtoffer] ertoe is gekomen om over de tenlastegelegde handelingen te verklaren. Nadat aangeefster (moeder van [slachtoffer] ) een SD-kaart had aangetroffen in het kantoor van verdachte waarop camerabeelden te zien zijn van zowel haar eigen slaapkamer als de slaapkamer van [slachtoffer] en de badkamer, heeft zij [slachtoffer] gevraagd of verdachte aan haar had gezeten. [slachtoffer] vertelde enkele maanden later aan aangeefster dat verdachte aan haar ( [slachtoffer] ) kut had gezeten en dat hij haar had gelikt. Daarop reageerde aangeefster overstuur en moest huilen. Bij de politie heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte daarnaast nog andere dingen bij haar had gedaan. [slachtoffer] verklaart daarover dat zij het al eerder wilde vertellen, maar dat niet durfde omdat zij bang was voor de reactie van aangeefster en verdachte.
Voorts acht het hof van belang dat [slachtoffer] zich niet enkel negatief heeft uitgelaten over verdachte. Zo heeft zij ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris verklaard dat verdachte als een soort vader voor haar voelde en dat zij een goede band met hem had.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] en de wijze waarop zij uiteindelijk tot het afleggen van een getuigenverklaring bij de politie komt, aldus oprecht en navolgbaar. Ook tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep is over de algehele betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] bij het hof geen twijfel ontstaan. De verklaringen van [slachtoffer] acht het hof dan ook bruikbaar voor het bewijs en het hof zal haar verklaringen als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de tenlastegelegde ontucht.
Steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer]
De volgende vraag die voorligt is of er sprake is van ander bewijs dat de verklaringen van [slachtoffer] ondersteunt, en of aldus wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met [slachtoffer] . Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] over feiten en omstandigheden die met de ontuchtige handelingen contextueel verband houden, in voldoende mate in andere bronnen in het dossier bevestiging vinden. Er is kortom voldoende steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] . Het hof zal dit steunbewijs hierna bespreken.
Verdachte heeft zonder medeweten van [slachtoffer] en haar moeder in een aantal ruimtes in hun woning camera’s opgehangen en daarmee heimelijk opnames gemaakt. Door de politie zijn onder meer camerabeelden aangetroffen van de slaapkamer van [slachtoffer] die dateren van 21 juni 2020 met tijdstippen 22:08:32 en 22:09:03. Deze beelden zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2021. De verbalisant neemt het volgende waar:
Omschrijving camerabeelden met tijdstip 22:08:32
Op het beeld zien wij [slachtoffer] nog steeds in bed liggen. De man, [verdachte] , staat naast het bed met zijn linker zijkant naar de camera en zijn gezicht gericht op het bed.
J: Oké, mag ik hem (
het hof begrijpt: de telefoon van [slachtoffer] )dan?
A: Nee. Daar ben je nog te jong voor.
O: De man komt verder de slaapkamer in lopen en blijft naast het bed van [slachtoffer] staan.
J: Geef.
A: Nee, je krijgt hem niet (onverstaanbaar). Ga slapen.
J: Alsjeblieft.
A: Dan moet je een sexy string aantrekken, je deken af doen en je tieten bloot …
Omschrijving camerabeelden met tijdstip 22:09:03:
J: Alleen tieten.
A: Nee, alles bloot en dan trek je die string aan (onverstaanbaar).
J: (onverstaanbaar) geen string.
A: Dan pak je er één.
J: Nee, die ligt boven.
Uit de door de verbalisant beschreven interactie tussen [slachtoffer] en verdachte volgt dat verdachte de telefoon van [slachtoffer] had ingenomen en dat zij deze pas terug zou krijgen als [slachtoffer] eerst seksueel getinte of seksueel geladen handelingen uitvoerde. Zo draagt verdachte [slachtoffer] op om een string aan te trekken, haar deken af te doen en ‘haar tieten bloot’ te doen. Als [slachtoffer] tegensputtert en kennelijk alleen haar borsten wil ontbloten, zegt verdachte: ‘Nee, alles bloot en dan trek je die string aan’. Deze op dwingende wijze gegeven opdracht bevestigt de verklaring van [slachtoffer] dat zij van verdachte opdrachten moest doen om haar ingenomen telefoon terug te krijgen. [slachtoffer] heeft de beelden niet gezien maar verklaart zich wel te herinneren dat wat er op de beelden te zien is ook echt is gebeurd. Uit de verklaringen van [slachtoffer] volgt verder dat zij die keer geen gevolg heeft gegeven aan de opdrachten van verdachte maar dat ze dat een andere keer wel heeft gedaan en toen wel haar telefoon heeft teruggekregen. Daarbij valt in het bijzonder op dat [slachtoffer] tijdens de op beeld waar te nemen interactie op geen enkele wijze ontzet dan wel geschrokken lijkt te zijn door verdachtes opdrachten om een string aan te trekken en haar borsten te ontbloten. [slachtoffer] sputtert slechts licht tegen door te zeggen ‘alleen tieten’ en door over de string te zeggen ‘die ligt boven’. Deze interactie tussen [slachtoffer] en verdachte bevestigt naar het oordeel van het hof dat het voor [slachtoffer] op dat moment kennelijk normaal was dat verdachte dergelijke opdrachten gaf en dat ze er niet vreemd van opkeek dat ze zich letterlijk volledig bloot moest geven aan verdachte, in haar eigen slaapkamer en in haar eigen bed. Daarmee bevestigen de camerabeelden de context waarin de verklaringen van [slachtoffer] over de door verdachte (ook in de slaapkamer van [slachtoffer] en haar eigen bed) gepleegde ontuchtige handelingen zijn ingebed. Dat brengt het hof tot het oordeel dat, ook al zijn op de beelden geen expliciete ontuchtige handelingen waar te nemen, deze wel steunbewijs vormen voor de verklaringen van [slachtoffer] .
Daarnaast is het hof van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 1] (nicht van [slachtoffer] ) en de getuigenverklaring van [getuige 2] (tante van [slachtoffer] ) steun geven aan de verklaringen van [slachtoffer] . Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer] een keer aan haar had verteld dat verdachte aan [slachtoffer] weleens filmpjes liet zien van mensen die naakt zijn en met elkaar bezig zijn en bloot op elkaar liggen. Desgevraagd vertelde [slachtoffer] aan getuige [getuige 1] dat op deze filmpjes te zien was ‘dat de man bij de vrouw aan de poes likte’. Getuige [getuige 2] heeft bevestigd dat [slachtoffer] tegen haar nicht vertelde dat verdachte haar seksfilmpjes liet zien via de telefoon. Het hof stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] en de verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] op dit punt overeenstemmen. [slachtoffer] heeft immers ten overstaan van de politie verklaard dat toen zij en verdachte een keer naar de bouwmarkt gingen, laatstgenoemde haar toen seksfilmpjes liet zien, dat verdachte haar meer dan vijftig keer een filmpje heeft laten zien, en dat zij dit aan haar moeder en nicht had verteld. [slachtoffer] markeert het tonen van een seksfilmpje als het begin van de ontucht; ze was toen 10/11 jaar. Dat zij over het tonen van een seksfilmpje destijds tegen haar nicht heeft verteld, bevestigt de context van haar verklaringen over de ontucht.
Concluderend is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] over het seksueel misbruik niet op zichzelf staan maar zijn ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in verschillende andere bronnen. Er is voldoende ander bewijs dat de verklaring van [slachtoffer] op onderdelen op een relevante manier ondersteunt. Daarbij draagt aan de overtuiging van het hof nog bij dat verdachte - zonder dat daar een voor het hof navolgbare reden voor was - een camera op de slaapkamer van [slachtoffer] heeft geplaatst en daarmee beelden heeft opgenomen.
Het hof is dan ook van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen en verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 05-235763-21:
1.primair
hij op
één ofmeerdere tijdstippen in
of omstreeksde periode van 7 oktober 2016 tot en met 4 juli 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met
zijn minderjarig stiefkind, althansde aan zijn zorg en
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2005, door (telkens)
te likken aan/in de vagina en
/oftussen de schaamlippen en
/ofaan de borsten van die [slachtoffer] en
/of
de vagina en
/ofbillen en
/ofborsten en
/ofbenen en
/ofrug van die [slachtoffer] te betasten/masseren en
/of
zijn penis tegen
/in de vagina en/of tussende schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en
/of
met zijn (blote) penis (over de kleding) langs
de vagina en/ofhet lichaam van die [slachtoffer] te wrijven/schuren en
/ofzijn, verdachtes, penis te laten betasten door die [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met het tijdsverloop in de onderhavige zaak, alsmede met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal een grote impact op het (zakelijk) leven van verdachte hebben, nu verdachte een eigen bedrijf heeft en met regelmaat mensen opleidt.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier jaren schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige dochter van zijn vriendin. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem als ‘stiefvader’ stelde. Op momenten dat haar moeder niet in de buurt was, heeft verdachte onder meer de billen, borsten en vagina van [slachtoffer] gelikt, betast en gemasseerd. Daarnaast heeft verdachte meermalen geprobeerd [slachtoffer] te betasten en heeft hij eenmaal getracht met zijn penis bij haar vagina binnen te dringen. Bij deze laatste handeling is hij gestopt toen [slachtoffer] aangaf dit niet te willen.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Hij heeft zich hierbij laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en heeft geen enkele rekening gehouden met de gevoelens van [slachtoffer] . Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring blijkt dat het feit tot op heden een grote impact heeft op het leven van [slachtoffer] . Het hof rekent dit verdachte zwaar aan, ook omdat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft willen nemen.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 augustus 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, alsmede op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit het dossier blijken en zoals die ter terechtzitting in hoger beroep door het hof zijn besproken.
Gelet op het voorgaande, alsmede de ernst van het bewezenverklaarde feit kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Dat een dergelijke vrijheidsbeneming grote impact op het (zakelijke) leven van verdachte heeft, wordt door het hof onderkend maar maakt dit niet anders.
Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Dat is een lagere straf dan de advocaat-generaal heeft gevorderd. Het hof heeft rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede met het feit dat verdachte door de rechtbank reeds onherroepelijk is veroordeeld voor de in deze zaak verder nog tenlastegelegde feiten (die in hoger beroep niet meer aan de orde zijn). Ook beoogt het hof met het opleggen van een groot voorwaardelijk strafdeel de kans op herhaling zo ver mogelijk terug te dringen.

Beslag

Het primair bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven computer van verdachte. Deze computer zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan gelet op de wijze waarop de computer werd gebruikt en de gegevens die daar (mogelijk) nog op staan opgeslagen in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak en heeft subsidiair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof verwerpt het beroep en overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de in deze zaak bewezen verklaarde feiten. Nu de vordering van de benadeelde partij deels ziet op strafbare feiten waarvoor verdachte reeds in eerste aanleg (onherroepelijk) is veroordeeld, zal het hof gebruikmaken van zijn schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek van om de immateriële schade te begroten. Het hof schat de hoogte van de schade voor alle bewezen verklaarde feiten samen op € 4.500,-. Het hof zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 juli 2020, en voor het overige deel afwijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 63 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een computer (omschrijving: G2551278, zwart, merk: Sharkoon).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 55 (vijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 juli 2020.
Aldus gewezen door
mr. J. Corthals, voorzitter,
mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en mr. D.R. Sonneveldt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 11 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.