3.2Partijen zijn in 1998 gaan samenwonen. Aanvankelijk woonden zij in de aan de man in eigendom toebehorende woning aan de [adres1] te [plaats1] . Daarna woonden zij in de aan de man in eigendom toebehorende woning aan de [adres2] te [woonplaats1] .
Op 28 november 2005 hebben partijen een notariële samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten. Hierin is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 6
1. Indien partijen gezamenlijk wonen in een woning welke één van hen toebehoort, heeft deze geen recht op vergoeding door de andere partij behoudens het in artikel 4 lid 3 bepaalde. (…)
EINDE
Artikel 7
Deze overeenkomst eindigt:
a. door opzegging door één van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van ten minste een maand in acht genomen moet worden. (…)
d. indien, zonder dat een opzegging als sub a bedoeld heeft plaatsgevonden, partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan tot verdeling van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen.
(…)
HUWELIJK/GEREGISTREERD PARTNERSCHAP
Artikel 9(…)
5. Indien door de ene partij een uitkering wegens overbedeling moet worden gedaan aan de andere partij, zal de schuldenaar de bevoegdheid hebben de uitkering te voldoen in vier gelijke opvolgende termijnen van drie maanden, waarvan de eerste termijn vervalt drie maanden na het eindigen van de overeenkomst.
Over het nog niet betaalde deel van de uitkering is door de schuldenaar een rentevergoeding verschuldigd gelijk aan de wettelijke rente.
De schuldeiser heeft de bevoegdheid zekerheidstelling te vragen voor de nakoming van de uit dit lid voortvloeiende verplichtingen.
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT
Artikel 10(…)
3. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij, die er niet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen.
4. De vergoeding zal worden vastgesteld door partijen in onderling overleg. Indien partijen het over de vergoeding niet eens kunnen worden, zullen zij deze laten bepalen door een door de kantonrechter te benoemen deskundige. (…)
WAARDEVERREKENING WONING
Artikel 11.
Ten aanzien van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning aan de [adres2]
te [woonplaats1] , hierna te noemen: ‘de woning’, welke in eigendom toebehoort aan
[geïntimeerde] , zijn partijen nog het navolgende overeengekomen:
In aanmerking nemende dat:
- [appellante] een bedrag aan privégeld ter grootte van vijfentwintigduizend euro (€ 25.000,00) in de woning investeert;
- [appellante] tevens haar arbeid en kennis investeert in de woning mede in verband met de aanzienlijke verbouwing van de woning na de eigendomsverkrijging daarvan door [geïntimeerde] ;
- partijen het als een verplichting van moraal en fatsoen beschouwen dat tegenover de investeringen van [appellante] als hiervoor vermeld een tegenprestatie staat van [geïntimeerde] jegens [appellante] ;
1. Indien de samenwoning tussen partijen wordt verbroken anders dan door overlijden, zal tien procent (10%) van de waarde van de woning op het moment van verbreking van de samenwoning, door [geïntimeerde] met [appellante] worden afgerekend.
2. De grootte van het bedrag dat tien procent (10%) van de woning uitmaakt zal in onderling overleg worden vastgesteld door partijen of indien zij daaromtrent binnen één maand na verbreking van de samenwoning geen overeenstemming bereiken door een beëdigd deskundige, aan te wijzen door partijen gezamenlijk of, indien opnieuw geen overeenstemming wordt bereikt, door de notaris, bewaarder van deze akte.
3. Zodra het bedrag van tien procent (10%) van de woning is vastgesteld, zal dit door [geïntimeerde] aan [appellante] worden uitgekeerd. De uitkering vindt uiterlijk plaats drie maanden na verbreking van de samenwoning, eventueel door middel van een voorschot indien het bedrag nog niet definitief tussen partijen is vastgesteld.
4. Ingeval ten tijde van de afrekening gewichtige redenen zich verzetten tegen directe uitkering in geld van het hetgeen op grond van vorenstaande verrekening verschuldigd is, zal [appellante] verplicht zijn mee te werken aan het treffen van een betalingsregeling als omschreven in artikel 9 lid 5.”