ECLI:NL:GHARL:2024:6965

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
200.344.559
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 16 juli 2024, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] zijn verlengd. De moeder van [de minderjarige] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met deze verlengingen. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. De GI heeft verweer gevoerd tijdens de mondelinge behandeling die op 17 oktober 2024 heeft plaatsgevonden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige], geboren in 2016, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderrechter heeft eerder de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend, en deze zijn verlengd tot 20 juli 2025. De moeder is van mening dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn, maar dat de noodzaak voor uithuisplaatsing niet langer bestaat. Het hof heeft de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt tot 1 januari 2025, zodat er tijd is om een plan te maken voor de terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd. De ondertoezichtstelling blijft in stand, maar de machtiging tot uithuisplaatsing is beperkt in duur. Het hof heeft het verzoek van de moeder om een contra-expertise afgewezen, omdat dit verzoek alleen relevant zou zijn als de machtiging tot uithuisplaatsing zou worden bekrachtigd. De beslissing is op 14 november 2024 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.559
(zaaknummer rechtbank 436668)
beschikking van 14 november 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. De Gruijl te Rotterdam
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
verblijvende te [verblijfplaats] (Duitsland),
verder te noemen: de vader,
en
[de pleegouders],
wonende te [verblijfplaats] (Duitsland),
verder te noemen: oma respectievelijk stiefopa, gezamenlijk: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van kinderrechter in de rechtbank Gelderland (hierna: de kinderrechter), locatie Zutphen van 16 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 augustus 2024;
- een e-mailbericht van mr. De Gruijl van 2 oktober 2024 met een productie;
- een e-mailbericht van mr. De Gruijl van 15 oktober 2024 met producties.
2.2
[de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken over het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 oktober 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
2.4
Van de mondelinge behandeling heeft het hof een proces-verbaal opgemaakt en dat aan alle belanghebbenden toegezonden. De vader is in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van dit verslag een nieuwe mondelinge behandeling te verzoeken. Hij heeft dat niet gedaan.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016 (hierna: [de minderjarige] ) over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 9 juli 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 20 juli 2021, welke termijn laatstelijk is verlengd tot 20 juli 2024.
3.3
De kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen, welke plaatsing laatstelijk is verlengd bij beschikking van 15 april 2024 tot 20 juli 2024.
3.4
Sinds december 2022 verblijft [de minderjarige] bij de pleegouders in Duitsland. De pleegmoeder is haar oma aan vaderszijde en de pleegvader is de partner van haar oma.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de beschikking van 16 juli 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 20 juli 2025.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissingen over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing en is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 juli 2024. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de GI over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen, of in elk geval het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel op grond van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een contra-expertise te gelasten met benoeming van het NIFP tot deskundige. Bij het verzoek tot de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing heeft de moeder voor ogen dat [de minderjarige] weer bij de moeder wordt geplaatst. Dit is kennelijk ook zo door de GI begrepen en het hof zal daar ook vanuit gaan.
4.3
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
5. De motivering van de beslissing
5.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. In dat geval werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW).
5.2
De kinderrechter kan een gecertificeerde instelling machtigen een kind uit huis te plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW). De kinderrechter kan de machtiging voor de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). De kinderrechter kan de machtiging alleen verlengen als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
5.3
In de grieven heeft de moeder inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing. Volgens de moeder is - kort gezegd - niet voldaan aan de wettelijke grondslagen voor die maatregelen: er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en er is geen noodzaak om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen. Het hof komt tot de volgende oordelen.
5.4
Bij het geven van de beschikking van 16 juli 2024 waren de gronden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] aanwezig en die gronden zijn ook nu nog aanwezig. Dat leidt tot bekrachtiging van de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de ondertoezichtstelling. De uitleg hiervan staat hieronder in rechtsoverweging 5.14.
5.5
Bij het geven van de beschikking van 16 juli 2024 was de grond voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] aanwezig. Deze grond is echter nu niet meer aanwezig. Daarom wordt de machtiging van de uithuisplaatsing in duur beperkt tot 1 januari 2025. Dat leidt tot een gedeeltelijke bekrachtiging en een gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de rechtbank. De uitleg staat hieronder.
Ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing
5.6
De noodzaak voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] in verband met haar verzorging en opvoeding is niet langer aanwezig.
5.7
Uit de overgelegde stukken blijkt dat er zorgen waren over de verblijfplaats van [de minderjarige] . Door met name de ernstige relatieproblematiek tussen de ouders was het nodig dat [de minderjarige] uit huis werd geplaatst. Sinds de zomer van 2023 is deze relatie echter definitief verbroken en inmiddels is er al geruime tijd een uitgebreide omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft eens per twee weken een weekend en de helft van de vakanties bij de moeder. Een medewerker van [naam1] , van wie de moeder al jarenlang (opvoed)ondersteuning ontvangt, is kort aanwezig tijdens omgangsmomenten. De omgang verloopt goed, hetgeen ook door [naam1] wordt beschreven in de terugkoppelingen over de omgangsmomenten. Door de GI is dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd.
5.8
In 2023 is er gewerkt aan een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Dit traject is op enig moment, zonder aanwijsbare reden, stopgezet waarbij de GI heeft gesteld dat er eerst een perspectiefonderzoek zou moeten plaatsvinden. Dit onderzoek is in 2023 en 2024 uitgevoerd door [naam2] . [naam2] concludeert na weging dat de kans van een geslaagde thuisplaatsing iets kleiner is dan de kans van een mislukte thuisplaatsing. Anders dan de rechtbank en de GI verbindt het hof een andere conclusie aan de bevindingen uit het onderzoeksrapport dan [naam2] zelf doet.
5.9
Uit de rapportage van het uitgevoerde onderzoek blijkt namelijk dat de moeder voor wat betreft de factor ‘Competentie ouders op het gebied van verzorging en opvoeding aan de hand van twaalf items ‘Terugkeer naar huis’’ gemiddeld een twee op een schaal van vijf scoort, hetgeen betekent dat de moeder redelijk competent is op het gebied van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Er is daarbij onder andere gekeken naar omstandigheden als huisvesting, inkomen, noodzakelijke spullen voor het kind, dagelijkse verzorging, het beschikken over voldoende opvoedvaardigheden en het openstaan voor hulpverlening. Ook op andere factoren scoort de moeder grotendeels voldoende. Voor wat betreft de factoren waarop de moeder onvoldoende scoort, zoals ‘hulpverleningsgeschiedenis’ en ‘aanleiding pleegzorgplaatsing’ valt het op dat, zoals door de moeder terecht is gesteld, de scores voornamelijk gebaseerd lijken te zijn op omstandigheden uit het verleden. Deze omstandigheden deden zich voornamelijk voor in de situatie dat de ouders nog een relatie hadden.
5.1
Vaststaat dat de moeder opvoedondersteuning aanvaardt, de voor [de minderjarige] noodzakelijke hulpverlening wil inschakelen en proactief is in het maken van afspraken met de pleegouders en de vader over de omgang met [de minderjarige] . Zonder nadere toelichting is dan ook niet te volgen op welke wijze [naam2] heeft gewogen en geconcludeerd dat de kans op een mislukte thuisplaatsing groter is dan die op een geslaagde thuisplaatsing. Uit de overwegingen in het rapport die zien op de recente omstandigheden volgt dat sprake is van goed genoeg ouderschap van de moeder.
5.11
Tijdens de mondelinge behandeling is ter sprake gekomen waarom de zorg van de moeder voor [de minderjarige] tijdens de uitgebreide omgangsmomenten wel voldoet, maar onvoldoende zou zijn voor een thuisplaatsing. De GI heeft deze vraag niet duidelijk kunnen beantwoorden. De GI heeft gesteld dat de zorg bij thuisplaatsing van [de minderjarige] voornamelijk is gelegen in de introductie van een eventuele nieuwe partner van de moeder in het gezin. De moeder heeft hierover gesteld dat ze zich hiervan bewust is en dat ze een eventuele introductie van een nieuwe partner voorzichtig aanpakt en hierover het overleg met [naam1] aangaat. Het hof vertrouwt erop dat de moeder het belang van [de minderjarige] voor ogen houdt en de aanwijzingen van de GI en [naam1] op dit punt opvolgt.
5.12
Daarbij komt dat uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de situatie van [de minderjarige] bij de pleegouders niet duidelijk is en dat er zorgen over zijn. Pleegzorgbegeleiding is gestopt. [de minderjarige] is vaker bij de vader dan is afgesproken en oma heeft een afhoudende houding over in te zetten hulp voor [de minderjarige] . Daardoor is er geen constructieve samenwerking tussen de pleegouders en de GI. De raad voor de kinderbescherming en de GI hebben al eerder gesteld dat als de pleegouders niet in goede samenwerking komen met de GI, het risico bestaat dat [de minderjarige] niet bij de pleegouders kan blijven. De GI heeft op vragen van het hof tijdens de mondelinge behandeling verteld dat de plaatsing van [de minderjarige] bij de pleegouders in Duitsland op aansturings- en uitvoeringsproblematiek stuit. Dit brengt met zich dat er ook niet altijd zicht is op de situatie van [de minderjarige] bij de pleegouders thuis. Hoewel zij een uitnodiging hebben gekregen, zijn de pleegouders niet op de mondelinge behandeling verschenen om vragen van het hof te beantwoorden. [de minderjarige] is ook niet door de pleegouders naar het kindgesprek gebracht. Het hof stelt dan ook vast dat de zorgen over de wijze waarop [de minderjarige] opgroeit bij de pleegouders niet zijn weggenomen.
5.13
De conclusie is dat de rechtbank op het moment van het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft geoordeeld dat dit noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , maar dat het voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet langer noodzakelijk is dat zij elders verblijft (gelet op de op de mondelinge behandeling verstrekte informatie van de moeder en de GI). Er moet op korte termijn gewerkt worden aan een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Het hof laat de machtiging uithuisplaatsing in stand tot 1 januari 2025 zodat alle betrokkenen de tijd hebben om een plan te maken voor de thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder voordat [de minderjarige] daadwerkelijk naar haar moeder gaat. In dat plan zal er onder meer aandacht moeten zijn voor de contacten die [de minderjarige] zal blijven onderhouden met haar pleegouders en haar vader. Over de andere afspraken die gemaakt moeten worden merkt het hof op dat het voor de moeder van belang is en blijft dat zij opvoedondersteuning ontvangt om op sociaal-emotioneel gebied voldoende bij [de minderjarige] aan te sluiten.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
5.14
Vaststaat dat [de minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, nu de communicatie tussen de ouders – voor zover het niet de omgang betreft – nog problematisch verloopt en er nog geen noodzakelijke hulpverlening voor [de minderjarige] is ingeschakeld. Daarbij komt dat er moet worden gewerkt aan een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder en dat er in dat verband afspraken gemaakt moeten worden en er zaken geregeld moeten worden, zoals omgangsmomenten met de vader en de pleegouders, school en hulpverlening voor [de minderjarige] . Hoewel de moeder de afgelopen periode heeft laten zien alle hulpverlening vrijwillig te aanvaarden en communicatie (over de omgang) met zowel de pleegouders als de vader te kunnen onderhouden, acht het hof het noodzakelijk dat zij hierin wordt begeleid en ondersteund door de GI. Het is wenselijk dat deze begeleiding en ondersteuning ook na de thuisplaatsing van [de minderjarige] gecontinueerd wordt om de belangen van [de minderjarige] te waarborgen.
Verzoek tot contra-expertise
5.15
Het hof heeft het (subsidiaire) verzoek van de moeder zo opgevat dat een contra-expertise alleen moet plaatsvinden als het hof de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigt. Omdat het hof deze beslissing deels vernietigt, zal het hof het verzoek van de moeder om een contra-expertise te gelasten afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 16 juli 2024 ten aanzien van de beslissing over de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 16 juli 2024 voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de machtiging uithuisplaatsing zich uitstrekt over de periode tot 1 januari 2025;
vernietigt die beschikking voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de machtiging uithuisplaatsing zich uitstrekt over de periode vanaf 1 januari 2025 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] af voor zover dat betrekking heeft op de periode vanaf 1 januari 2025;
wijst het verzoek van de moeder tot het gelasten van een contra-expertise af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Hermsen, H. Phaff en K. Mans, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier en is op 14 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.