In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaats1]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.C. van Bemmel, was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die haar verzoek op 30 november 2023 had afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. de Gelder, voerde verweer tegen het verzoek van de moeder. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij verschillende stukken zijn ingediend en een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2024.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders hebben samen een minderjarige, geboren in 2019, en hebben gezamenlijk gezag. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige in de oneven weken bij de vader verblijft. De moeder verzocht om toestemming om met de minderjarige naar [plaats1] te verhuizen, wat door de rechtbank werd afgewezen. Het hof heeft overwogen dat de moeder onvoldoende de noodzaak van de verhuizing heeft aangetoond en dat de verhuizing de rol van de vader in het leven van de minderjarige zou bemoeilijken. Het hof heeft daarbij gekeken naar de belangen van het kind, de communicatie tussen de ouders en de gevolgen van de verhuizing voor de zorgregeling.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de belangen van de minderjarige en de vader zwaarder wegen dan de wens van de moeder om te verhuizen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van een goede relatie tussen de minderjarige en beide ouders voorop staat. Het hof hoopt dat de ouders hun communicatieproblemen zullen oplossen, zodat zij in de toekomst samen beslissingen kunnen nemen over de minderjarige.