ECLI:NL:GHARL:2024:6963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
200.338.260
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaats1]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.C. van Bemmel, was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die haar verzoek op 30 november 2023 had afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. de Gelder, voerde verweer tegen het verzoek van de moeder. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij verschillende stukken zijn ingediend en een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2024.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders hebben samen een minderjarige, geboren in 2019, en hebben gezamenlijk gezag. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige in de oneven weken bij de vader verblijft. De moeder verzocht om toestemming om met de minderjarige naar [plaats1] te verhuizen, wat door de rechtbank werd afgewezen. Het hof heeft overwogen dat de moeder onvoldoende de noodzaak van de verhuizing heeft aangetoond en dat de verhuizing de rol van de vader in het leven van de minderjarige zou bemoeilijken. Het hof heeft daarbij gekeken naar de belangen van het kind, de communicatie tussen de ouders en de gevolgen van de verhuizing voor de zorgregeling.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de belangen van de minderjarige en de vader zwaarder wegen dan de wens van de moeder om te verhuizen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van een goede relatie tussen de minderjarige en beide ouders voorop staat. Het hof hoopt dat de ouders hun communicatieproblemen zullen oplossen, zodat zij in de toekomst samen beslissingen kunnen nemen over de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.260
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 560029)
beschikking van 14 november 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G. de Gelder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 februari 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een brief namens de vader van 19 april 2024, met een productie;
- een journaalbericht namens de moeder van 5 juni 2024, met een begeleidende brief;
- een journaalbericht namens de vader van 10 juni 2024, met een begeleidende brief;
- een journaalbericht namens de vader van 30 september 2024 met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 30 september 2024 met producties;
- een emailbericht namens de vader van 1 oktober 2024 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Beide advocaten hebben schriftelijke spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 14 april 2023 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat via een opbouwregeling [de minderjarige] uiteindelijk in de oneven weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader zal verblijven, waarbij de vader [de minderjarige] haalt en brengt. Daarnaast is ook een regeling voor de verdeling van de feestdagen en de vakanties vastgesteld door de rechtbank.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [plaats1] te verhuizen, dan wel naar de directe omgeving van [plaats1] (binnen een straal van 25 kilometer), afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met de afwijzing van haar verzoek en komt daarom in hoger beroep. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de zij vervangende toestemming krijgt om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats1] , dan wel naar een plaats binnen een straal van vijftien kilometer vanaf [plaats1] .
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:253a lid 1 BW staat dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als dit, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
Uit vaste rechtspraak volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.3
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen. Ook hebben zich sinds die beslissing geen omstandigheden voorgedaan die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. In beginsel dient de moeder de gelegenheid te krijgen met [de minderjarige] ergens anders dan in (de omgeving van) [woonplaats1] een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, maar dit belang van de moeder weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen de andere belangen die hier spelen.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende de noodzaak om te verhuizen heeft aangetoond en zal door een verhuizing naar (de omgeving van) [plaats1] de door de vader gewenste uitbreiding van zijn ‘vaderrol’ te veel worden bemoeilijkt. Zoals de rechtbank heeft overwogen ligt daaraan niet alleen de relatief grote reisafstand tussen [woonplaats2] en [plaats1] ten grondslag, maar ook de slechte verstandhouding tussen de ouders. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen 3.3 tot en met 3.10 van de rechtbank en neemt deze, na eigen onderzoek, over. Aanvullend overweegt het hof het volgende.
5.4
Het hof begrijpt de wens van de moeder om te verhuizen naar [plaats1] , omdat zij in Brabant is opgegroeid, zij daar een steunend netwerk heeft en zij zich daar prettiger voelt dan in [woonplaats1] . Alleen is de daadwerkelijke noodzaak om te verhuizen naar [plaats1] onvoldoende door de moeder onderbouwd en dus niet vast komen te staan. Volgens de moeder kan zij in de omgeving van [woonplaats1] geen passend werk vinden dat aansluit bij de schooltijden van [de minderjarige] en kan zij, anders dan in [plaats1] , niet terugvallen op haar ouders voor opvang voor [de minderjarige] . Het hof vindt echter dat de moeder de mogelijkheden om in [woonplaats1] en omgeving werk te vinden en opvang voor [de minderjarige] te regelen, onvoldoende heeft onderzocht. Weliswaar heeft de moeder een aantal afwijzingen van sollicitaties overgelegd, maar hieruit komt vooral naar voren dat de beschikbaarheid van de moeder niet aansluit bij wat de betreffende werkgever zoekt. Nergens blijkt uit dat de moeder (bijvoorbeeld) geprobeerd heeft in plaats van haar werktijden aan te passen aan de schooltijden van [de minderjarige] , de opvang van [de minderjarige] anders te organiseren. [de minderjarige] gaat nu één keer per week naar de buitenschoolse opvang, maar niet is onderbouwd dat dit niet vaker zou kunnen of dat andere opvang niet is te organiseren. Het is niet uniek dat ouders onregelmatig moeten werken of vroege of late diensten hebben en ook voor die situaties is normaliter opvang te regelen. Dat het niet gemakkelijk is en dat de moeder extra inspanning zal moeten leveren, begrijpt het hof. Maar het hof vindt dat van de moeder kan worden verwacht dat zij die inspanning levert. Daar komt bij dat de vader op de zitting nogmaals uitdrukkelijk heeft gezegd dat hij een grotere rol wil spelen in het leven van [de minderjarige] en dat hij [de minderjarige] één dag per week uit school kan halen. De vader heeft dit ook geregeld met zijn werkgever. De vader stelt voor dat [de minderjarige] bij hem kan overnachten, zodat hij [de minderjarige] de volgende dag naar school kan brengen. Dat de moeder er geen vertrouwen in heeft dat de vader zijn aanbod kan nakomen en de enkele stelling van de moeder dat zij negatieve gevoelens ervaart bij het wonen in [woonplaats1] (door de moeizame jaren met de vader en zijn familie), maken het oordeel van het hof dat de noodzaak om te verhuizen onvoldoende is onderbouwd niet anders.
5.5
Net als de rechtbank weegt ook de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg voor het hof mee bij zijn oordeel om het verzoek van de moeder af te wijzen. De verstandhouding tussen de ouders is erg slecht is en zij communiceren alleen via de mail met elkaar. Van een constructieve communicatie en samenwerking is op dit moment geen sprake. Wanneer ouders van jonge kinderen zover uit elkaar gaan wonen, dan is het bijna niet mogelijk om tot een gelijkwaardig ouderschap te komen en zeker niet als de verstandhouding zo slecht is als tussen deze ouders het geval is. Het hof ziet bij de vader de oprechte wens meer invulling te geven aan zijn ouderschap, maar een eventuele uitbreiding van de zorgregeling zal bij een verhuizing zeer lastig worden. Bovendien bestaat het risico als de moeder en [de minderjarige] op grote afstand van de vader gaan wonen, dat de rol van de vader (uiteindelijk) marginaal wordt. [de minderjarige] zal in [plaats1] geworteld raken en daar zijn sociale leven krijgen, waaronder sportactiviteiten en afspraken met vrienden (bijvoorbeeld verjaardagsfeestjes). [de minderjarige] zal naarmate hij ouder wordt daarom steeds meer behoefte krijgen aan een flexibelere zorgregeling. Hierdoor is de kans aanzienlijk dat het contact dat [de minderjarige] nu heeft met de vader, zal verminderen. Dat [de minderjarige] bijvoorbeeld in twee woonplaatsen kan voetballen – zoals de moeder stelt – maakt het oordeel van het hof niet anders, nog daargelaten dat het hof zich afvraagt of dat wel in het belang van [de minderjarige] is. Verder is bij een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats1] de vader minder in staat om betrokken te zijn bij het dagelijkse leven van [de minderjarige] . De moeder stelt dat de vader nu ook geen spontaan contact (buiten de zorgregeling) heeft met [de minderjarige] . De vader heeft dat niet weersproken, maar het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat door de verstoorde verstandhouding en de slechte communicatie tussen de ouders daarvoor nu niet de ruimte wordt gegeven door de moeder, of wordt gevoeld door de vader. Die betrokkenheid van zowel de moeder als de vader is wel in het belang van [de minderjarige] .
5.6
De wens en het emotionele belang van de moeder om samen met [de minderjarige] te verhuizen naar (de omgeving van) [plaats1] , acht het hof – nu de noodzaak tot verhuizen niet is gebleken – onder de gegeven omstandigheden ondergeschikt aan het belang van [de minderjarige] bij het behoud van een (goede) relatie met zijn beide ouders en het belang van de vader om als ouder een substantiële rol in het leven van [de minderjarige] te hebben en invulling te kunnen blijven geven aan zijn ouderschap.
5.7
Weliswaar is het traject dat de ouders volgden bij [naam1] om te werken aan hun communicatieproblemen stopgezet door de vader om hem moverende reden, maar het hof hoopt en verwacht dat de ouders dit traject gaan hervatten nu er duidelijkheid is over de wens en het verzoek van de moeder om te verhuizen. De ouders zullen in de komende jaren nog veel belangrijke beslissingen over [de minderjarige] moeten nemen en het is in het belang van [de minderjarige] dat de ouders zonder rechterlijke uitspraken beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen.
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking om de hiervoor genoemde redenen bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 november 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en H. Phaff en is op 14 november 2024 uitgesproken door mr. H. Phaff in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.