ECLI:NL:GHARL:2024:6961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
200.345.789/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met onvoldoende documentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellante om een dwangakkoord te laten vaststellen. Appellante had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een verzoek ingediend om de geïntimeerde te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. Dit verzoek was door de rechtbank afgewezen in een vonnis van 21 augustus 2024. De rechtbank oordeelde dat appellante onvoldoende had aangetoond dat haar aanbod het maximaal haalbare was en dat het aanbod niet deugdelijk gedocumenteerd was.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er geen ernstige fouten zijn gemaakt en dat haar aanbod het hoogst haalbare is, gebaseerd op een verklaring van haar behandelaar. De geïntimeerde heeft echter aangevoerd dat het aanbod incompleet is en dat appellante meer uren werkt dan zij heeft opgegeven. Het hof heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd dat haar aanbod het maximaal haalbare is. Het hof oordeelde dat het aanbod niet goed gedocumenteerd was en dat de VKB essentiële informatie ontbrak om tot een deugdelijk aanbod te komen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de geïntimeerde bij volledige betaling van zijn vordering zwaarder woog dan het belang van appellante bij toewijzing van haar verzoek. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde in redelijkheid zijn instemming met de schuldregeling heeft mogen weigeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.345.789/01
(zaaknummer rechtbank C/18/236508)
arrest van 14 november 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. A. Wiersma uit Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
belanghebbende,
hierna te noemen:
[geïntimeerde].

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

1.1
In een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 augustus 2024 is het verzoek van [appellante] om [geïntimeerde] te bevelen in te stemmen met de door haar aangeboden schuldregeling afgewezen.
1.2
[appellante] heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingetrokken.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
In een beroepschrift, ontvangen door de griffie van het hof op 28 augustus 2024, heeft [appellante] verzocht dit vonnis te vernietigen en [geïntimeerde] alsnog te bevelen in te stemmen met de door haar aangeboden schuldregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brieven (met bijlagen) van mr. Wiersma van 13 september 2024, 1 oktober 2024, 28 oktober 2024,
29 oktober 2024 en 30 oktober 2024. Van [geïntimeerde] is op 5 november 2024 een e-mail met bijlagen ontvangen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 november 2024, waarbij [appellante] is verschenen, vergezeld van haar broer, de heer [naam1] , en bijgestaan door haar advocaat. Ook is [geïntimeerde] verschenen. Mr. Wiersma heeft het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1
De totale schuldenlast van [appellante] bedraagt € 106.740,19 en bestaat uit vijftien vorderingen, waaronder een (concurrente) vordering van [geïntimeerde] van € 14.219,03. De schuld aan [geïntimeerde] bedraagt 13,32 % van de totale schuldenlast.
3.2
De vordering van [geïntimeerde] is als volgt ontstaan. [geïntimeerde] was exploitant van een café dat door [appellante] in 2020 is overgenomen voor een bedrag van € 145.000,-. Deze overnamesom bestond deels uit een lening van € 30.000,-. Gedurende de periode dat [appellante] het café heeft geëxploiteerd, heeft zij € 15.780,97 op de lening afgelost. Het restant van € 14.219,03 is zij nog aan [geïntimeerde] verschuldigd.
3.3
De Volkskredietbank Noord-Oost Groningen (VKB) heeft op basis van een aflossingscapaciteit van [appellante] van € 64,- per maand een saneringskrediet van € 1.069,22 beschikbaar gesteld. Op basis hiervan is aan de concurrente schuldeisers op hun vordering een percentage van 0,88% aangeboden en aan de preferente schuldeisers 1,76%. Dit aanbod is door alle schuldeisers behalve [geïntimeerde] aanvaard.
Het oordeel van de rechtbank
3.4
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] afgewezen en daartoe het volgende overwogen. De verdiencapaciteit waar de VKB van uitgaat is gebaseerd op een 24-urige werkweek van [appellante] . Dat zij niet meer uren zou kunnen werken en dus geen hoger aanbod zou kunnen doen, heeft zij onvoldoende aangetoond. Daarmee is het aanbod onvoldoende gedocumenteerd en is niet komen vast te staan dat het voorstel het maximaal haalbare is wat [appellante] aan haar schuldeisers zou kunnen aanbieden. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat het belang van [geïntimeerde] bij volledige betaling van zijn vordering zwaarder dient te wegen dat het belang van [appellante] bij toewijzing van haar verzoek. [appellante] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de weigering van [geïntimeerde] op onredelijke gronden berust.
Het beroep van [appellante]
3.5
kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft daartoe
– voor zover van belang – het volgende aangevoerd. [appellante] stelt voorop dat er geen sprake is geweest van ernstige fouten in de uitoefening van het bedrijf, noch van principiële bezwaren tegen de bedrijfsbeëindiging. Verder blijkt uit de overgelegde verklaring van de behandelaar van [appellante] dat haar arbeidscapaciteit is begrensd tot maximaal 24 uur per week. Op deze arbeidscapaciteit is het aanbod van de VKB ook gebaseerd. Uit de VTLB-berekening volgt dan ook dat [appellante] nagenoeg geen verdiencapaciteit heeft en dat het aanbod van [appellante] het hoogst haalbare is. Hieruit volgt dat de rechtbank in redelijkheid niet tot een afwijzing van het verzoek had kunnen komen.
Het verweer van [geïntimeerde]
3.6
heeft – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Het aanbod dat de VKB heeft opgesteld is incompleet. [appellante] werkt meer uren dan de door haar opgegeven 24 uur per week. Zo werkt zij zo nu en dan ook in de horeca, laatstelijk op
4 november 2024 in [naam2] in [woonplaats1] . De extra uren die zij werkt zijn niet meegenomen in het aanbod. Ook is er geen inzicht gegeven in de bankrekening(en) van [appellante] . [geïntimeerde] stelt dat [appellante] tegoeden heeft die niet zijn meegenomen in het aanbod. [geïntimeerde] volhardt in zijn weigering in te stemmen met de aangeboden regeling.
Het oordeel van het hof
3.7
Op grond van artikel 287a lid 5 Fw dient het verzoek tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling te worden toegewezen, als de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Het ligt op de weg van de schuldenaar om de feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met het aanbod heeft kunnen komen. In dit kader dient de schuldenaar onder meer aan te tonen dat dit aanbod het uiterste is waartoe hij in staat is en dient het aangeboden akkoord duidelijk gedocumenteerd en met stukken onderbouwd te zijn.
Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan, zodat niet snel geoordeeld kan worden dat een schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering heeft kunnen komen.
3.8
Het hof oordeelt als volgt. [appellante] heeft onvoldoende aangetoond dat het door de VKB opgestelde aanbod het maximaal haalbare is dat zij haar schuldeisers kan aanbieden. Het aanbod is niet deugdelijk gedocumenteerd en onderbouwd. Hiertoe is het volgende redengevend.
3.9
[appellante] heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij inderdaad, naast haar werk bij DELA, af en toe in een café in [woonplaats1] heeft gewerkt. [appellante] heeft een 0-urencontract bij het café en wordt – zo stelt zij – alleen ingezet als het heel erg druk is. Zij wordt dan na afloop contant betaald. Dit contract en deze inkomsten heeft de VKB niet in het aanbod betrokken. Dat geldt ook voor de bankrekening van [appellante] bij de ABN Amro en de spaarrekening bij de SNS-bank. [appellante] verklaarde ter zitting dat het saldo van de spaarrekening € 200,00 bedraagt. Deze rekeningen zijn niet terug te vinden in de onderbouwing van het aanbod. [appellante] heeft gesteld dat zij de rekening bij de ABN Amro niet meer gebruikt, maar zij heeft nagelaten hier inzage in te geven. De VKB dient immers een compleet beeld van [appellante] vermogen te hebben om vast te kunnen stellen wat het hoogst haalbare bedrag is wat zij haar schuldeisers had kunnen aanbieden.
3.1
Uit het gegeven dat [appellante] op drukke momenten extra werkt in een café volgt al dat onvoldoende is komen vast te staan dat zij niet meer dan 24 per week kan werken. [appellante] heeft zich in dit kader echter ook nog beroepen op een verklaring die is opgesteld in opdracht van de praktijkondersteuner van de huisarts (POH-GGZ), [naam3] . Anders dan [appellante] meent, kan het hof uit deze verklaring niet als vaststaand aannemen dat zij maximaal 24 uur per week kan werken. Zo staat er om te beginnen geen urenlimiet in de verklaring genoemd, maar daarbij is ook niet aangetoond dat de heer [naam3] een arbeidsdeskundige is die met deskundigheid kan vaststellen voor hoeveel uren per week [appellante] al dan niet arbeidsgeschikt is.
3.11
Uit het voorgaande volgt dat het de VKB aan essentiële informatie ontbrak om tot een deugdelijk gedocumenteerd en onderbouwd aanbod te kunnen komen. Daardoor is niet komen vast te staan dat het onderliggende aanbod het maximale is wat [appellante] haar schuldeisers kan aanbieden. Dit betekent dat [geïntimeerde] in redelijkheid zijn instemming met de schuldregeling heeft mogen weigeren. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
21 augustus 2024.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, G. van Rijssen en A.L. Goederee en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2024.