ECLI:NL:GHARL:2024:695

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
21-001241-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van handelen in strijd met artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet na onderzoek naar veiligheidsmaatregelen tijdens onderhoudswerkzaamheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, een werkgever, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,00 voor het medeplegen van een overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. De zaak betreft een fatale arbeidsongeval op 12 mei 2016, waarbij een werknemer om het leven kwam en een andere werknemer ernstig gewond raakte tijdens onderhoudswerkzaamheden aan verkeersregelinstallaties. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een Veiligheids-, Gezondheids- en Milieuplan (VG&M-plan) had opgesteld en een gespecialiseerd bedrijf had ingeschakeld voor verkeersveiligheid. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een samenwerking tussen de verdachte en het ingeschakelde bedrijf met betrekking tot de veiligheidsmaatregelen. De verdachte had geen reden om te twijfelen aan de veiligheid van de voorgestelde maatregelen en heeft zich mogen baseren op de deskundigheid van het ingeschakelde bedrijf. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte nalatig had gehandeld in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. De vordering van de benadeelde partij, de nabestaanden van de overleden werknemer, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001241-21
Uitspraak d.d.: 30 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 1 maart 2021 met parketnummer 08-994568-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. A.J.N. van Stigt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige economische kamer van de rechtbank Overijssel heeft de verdachte ter zake van medeplegen van een overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,00.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
verdachte op of omstreeks 12 mei 2016, althans (een of meermalen) in de periode van 3 februari 2016 tot en met 12 mei 2016, in de [gemeente] en/of elders in Nederland, als werkgever, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen,
aangezien verdachte en/of verdachtes mededader(s) op 12 mei 2016 één of meer werknemers van verdachte, te weten [werknemer 1] en/of [werknemer 2] arbeid heeft/hebben laten verrichten op een arbeidsplaats, te weten de [straatnaam 1] , althans ter hoogte van de kruising gevormd door de [straatnaam 1] , de [straatnaam 2] , de [straatnaam 3] en [straatnaam 4] , bestaande die arbeid (onder meer) uit het met een hoogwerker - zakelijk weergegeven - uitvoeren van onderhoud aan een verkeersregelinstallatie boven de [straatnaam 1] , terwijl niet was voldaan aan het gestelde in art. 3.2 lid 1 en/of lid 2 en/of lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers
- heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), voorafgaand aan bedoelde onderhoudswerkzaamheden, teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten inzichtelijk te maken volgens welke maatvoering die arbeidsplaats, in casu het werkvak op de rijbaan van de [straatnaam 1] (ten behoeve van het werken met een hoogwerker) moest worden ingedeeld en welke gevolgen dit had voor het wegverkeer en/of
- heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), voorafgaand aan bedoelde onderhoudswerkzaamheden, teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten, een beoordeling uit voeren of te laten uitvoeren, waarbij die werkzaamheden op die arbeidsplaats werden beoordeeld naar de beschikbare ruimte op die weg en/of boven die weg en/of
- heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten zich er bij de voorbereiding en/of de uitvoering van bedoelde werkzaamheden (voldoende) van te vergewissen dat het verkeer komende van de [straatnaam 3] en rechtsafslaande op de [straatnaam 1] gebruik moest maken van een bochtverbreding op of langs het kruisingsvlak en/of
- heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk te voorkomen, nagelaten bij de voorbereiding en/of de uitvoering van bedoelde werkzaamheden de in het handboek wegafzettingen 96b CROW voorgestelde / geadviseerde maatregelen te nemen, althans werd onvoldoende rekening gehouden met / gebruik gemaakt van de door / in het handboek wegafzettingen 96b CROW voorgestelde / geadviseerde maatregelen en/of
- heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), teneinde gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk te voorkomen, op 12 mei 2016 nagelaten één of meer verkeersregelaars toe te (laten) voegen aan de beschikbare en ter plekke aanwezige verkeersregelaar,
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten weten, dat daardoor levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van genoemde werknemer(s), althans van één of meer werknemer(s) van verdachte ontstond en/of te verwachten was.

De bewijsvraag

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat verdachte en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) beide als werkgever van [werknemer 1] (hierna: [werknemer 1] ) en [werknemer 2] (hierna: [werknemer 2] ) en/of [werknemer 3] (hierna: [werknemer 3] ) te beschouwen zijn. Bij het plegen van dit feit is daarnaast naar de mening van de advocaat-generaal sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
Verdachte heeft ter voorbereiding van de werkzaamheden een algemeen voorstel aan [medeverdachte] gedaan en daarbij nagelaten de situatie op het kruispunt door middel van een duidelijke tekening aan het dossier toe te voegen of ter plaatse te gaan kijken, waardoor verdachte en [medeverdachte] geen acht geslagen hebben op de voor groot verkeer noodzakelijke ruime ronding van de bocht van de [straatnaam 3] naar de [straatnaam 1] . Verdachte heeft haar werknemers vervolgens naar de kruising gestuurd, terwijl de in het Handboek wegafzettingen 96b CROW voorgestelde en geadviseerde maatregelen niet in acht zijn genomen, althans met deze voorstellen is geen, althans onvoldoende, rekening gehouden. Hiermee heeft verdachte niet voldaan aan de verplichtingen zoals neergelegd in het Arbeidsomstandighedenbesluit, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte voor het treffen van veiligheidsmaatregelen het bedrijf [medeverdachte] , gespecialiseerd in verkeersveiligheid, heeft ingeschakeld. Verdachte heeft niét als hoofdaannemer samen met [medeverdachte] als onderaannemer het werk uitgevoerd. Er was daarentegen sprake van een opdracht in de zin van artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de door [medeverdachte] te leveren prestatie eruit bestond een veilige arbeidsplaats te verzorgen. Deze rechtsverhouding brengt volgens de raadsman met zich dat geen sprake is van een samenwerking in de vorm van een hoofd- en een onderaannemerschap. Ook overigens is naar de mening van de verdediging geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de gevaren van het werken langs de weg heeft onderkend en dat zij door het uitbesteden van de verzorging voor een veilige werkplaats heeft voldaan aan haar zorgplicht. Er is daarom geen sprake van voorwaardelijk opzet op levensgevaar of gezondheidsschade voor haar werknemers. Verdachte werkte immers niet samen met [medeverdachte] en had geen wetenschap van mogelijke nalatigheid door [medeverdachte] . Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat [medeverdachte] en daarmee [verdachte] zich niet hebben hoeven te vergewissen of het verkeerd komende van de [straatnaam 3] gebruik zou maken van de rijstrook voor links afslaand verkeer op de [straatnaam 1] . Het verkeer komende vanaf de [straatnaam 1] dat bij de bewuste kruising linksaf sloeg naar de [straatnaam 3] , had immers tegelijkertijd groen met het verkeer dat vanaf de [straatnaam 3] rechtsaf sloeg, zodat volgens de wegbeheerder van conflicterende verkeersstromen geen sprake was en derhalve geen rekening behoefde te worden gehouden met rechts afslaand verkeer (vanaf de [straatnaam 3] ) dat gebruik zou (kunnen) maken van de rijstrook voor links afslaand verkeer (op de [straatnaam 1] ).
Tot slot is namens de verdediging een beroep gedaan op de strafuitsluitingsgrond “afwezigheid van alle schuld”, omdat verdachte door het inschakelen van [medeverdachte] alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die van haar op dat moment mochten worden verlangd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Feiten en omstandigheden
Aan het dossier ontleent het hof de volgende feiten en omstandigheden.
In het kader van de opdracht van de [gemeente] voor onderhoudswerkzaamheden, uit te voeren aan verkeersregelinstallaties (hierna: VRI’s) op de kruising [straatnaam 1] , [straatnaam 3] , [straatnaam 2] en [straatnaam 4] heeft verdachte een Veiligheids- Gezondheids- en Milieuplan (hierna: VG&M-plan) opgesteld. Tot dat plan behoorde het “formulier project veiligheidsplan standaard”, waarin is vastgelegd dat bij verkeersvoorzieningen en wegafzettingen van toepassing is CROW 35 en 96 en bij niet-autosnelwegen de richtlijn van CROW 96b.
Verdachte heeft op 3 februari 2016 per e-mail een offerte bij [medeverdachte] opgevraagd voor de tijdens het werk te treffen verkeersmaatregelen. [medeverdachte] is een deskundig en gecertificeerd bedrijf op het gebied van de verkeersveiligheid en het treffen van verkeersmaatregelen.
Bij de offerteaanvraag werd door verdachte onder andere een werktekening verstrekt van de kruising. Verder werd in de e-mail van 3 februari 2016 de vraag gesteld of het juist was om aan te nemen dat de werkzaamheden op veilige wijze uitgevoerd konden worden met de inzet van één actie/pijl-wagen, wat pionnen en één verkeersregelaar of dat wat anders werd voorgesteld. [medeverdachte] heeft op 5 februari 2016 met een prijscalculatie gereageerd op de offerteaanvraag. [medeverdachte] heeft bij de beoordeling van de aanvraag gebruik gemaakt van gegevens van de app Globe Spotter om de situatie op de kruising [straatnaam 1] , [straatnaam 3] , [straatnaam 2] en [straatnaam 4] te beoordelen. Op 15 april 2016 heeft verdachte de opdracht aan [medeverdachte] bevestigd. [medeverdachte] heeft daarna op 12 mei 2016 gedurende de door onder meer [werknemer 1] en [werknemer 2] uit te voeren werkzaamheden gezorgd voor verkeersmaatregelen door het plaatsen van een aktiekar, bebording, verkeerskegels en het inschakelen van een verkeersregelaar ( [werknemer 3] ).
De onderhoudswerkzaamheden aan de verkeersregelinstallaties op de kruising [straatnaam 1] , [straatnaam 3] , [straatnaam 2] en [straatnaam 4] werden op 12 mei 2016 uitgevoerd door [werknemer 1] en [werknemer 2] . Hierbij is wegafzettingsfiguur 1323 van 96b CROW toegepast met aanvullend één verkeersregelaar. Deze verkeersregelaar diende tijdens de werkzaamheden één of meerdere verkeersstromen stil te leggen wanneer dit nodig was voor de veiligheid van de werknemers van verdachte. [werknemer 1] en [werknemer 2] bevonden zich op enig moment op een hoogte van ongeveer 3,8 meter in de werkbak van een hoogwerker, die zich boven de rijstrook voor linksaf slaand verkeer op de [straatnaam 1] bevond. Op dat moment is er een passerende vrachtwagen, rechtsaf slaand vanaf de [straatnaam 3] , tegen de werkbak aangereden, waardoor [werknemer 1] en [werknemer 2] uit de werkbak zijn gevallen. [werknemer 1] is ter plaatse overleden aan zijn verwondingen. [werknemer 2] heeft door de val meervoudig letsel opgelopen.
Juridisch kader
Door verdachte werden, in (aanvullende) opdracht van de [gemeente] , onderdelen van de VRI vervangen op de kruising in [plaats] . Verdachte heeft [bedrijfsnaam 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) ingeschakeld voor het ter beschikking stellen van twee voertuigen/arbeidsmiddelen (een autolaadkraan en een hoogwerker) met een chauffeur/machinist ( [chauffeur/machinist] ). [werknemer 1] was als ZZP’er verbonden aan [bedrijfsnaam 1] en door [bedrijfsnaam 1] ter beschikking gesteld aan verdachte. [werknemer 2] was op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam in dienst van verdachte.
Verdachte is als werkgever aan te merken van zowel [werknemer 1] als [werknemer 2] in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1° en 2°, van de Arbeidsomstandighedenwet. [werknemer 1] werd immers door [bedrijfsnaam 1] uitgeleend aan verdachte om arbeid te verrichten en tussen verdachte en [werknemer 2] was sprake van een arbeidsovereenkomst.
Omdat verdachte als werkgever van [werknemer 1] als [werknemer 2] kan worden aangemerkt, is zij verantwoordelijk voor de veiligheid op de arbeidsplaats en daarmee onderworpen aan de veiligheidsregels zoals die onder meer voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet verbiedt de werkgever handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is. Op grond van artikel 3 van Arbeidsomstandighedenbesluit zorgt de werkgever voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden.
Overwegingen van het hof
Het hof overweegt het volgende.
Verdachte was werkgever van werknemers [werknemer 1] en [werknemer 2] , die op 12 mei 2016 aan het werk waren op de kruising in [plaats] . In die hoedanigheid had zij een zorgplicht met betrekking tot de veiligheid van deze werknemers. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verdachte na het verkrijgen van de opdracht van de [gemeente] een VG&M-plan heeft opgesteld. Uit dit VG&M-plan blijkt dat bij de risicobeoordeling het gevaar van het werken langs de weg en het aanrijdgevaar bij het werken met een hoogwerker door verdachte onderkend is. Hierop heeft verdachte [medeverdachte] , een gerenommeerd bedrijf met veel ervaring in het betreffende werkveld, ingeschakeld. [medeverdachte] heeft vervolgens een offerte met daarin onder meer de door verdachte voorgestelde veiligheidsmaatregelen opgesteld en daarna in opdracht van verdachte gedurende de werkzaamheden voor verkeersmaatregelen gezorgd.
Het hof stelt vast dat verdachte op deze wijze voor het veiligheidsaspect van de uit te voeren werkzaamheden een beroep op [medeverdachte] heeft gedaan. Onder die omstandigheden is geen sprake geweest van een samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] met betrekking tot de invulling en planning van de veiligheidsmaatregelen. Daarnaast is het hof van oordeel dat verdachte geen reden had om te moeten of hoeven twijfelen aan de veiligheid van de door [medeverdachte] voorgestelde maatregelen. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte zich – gelet op de professionaliteit van [medeverdachte] en de overeenkomsten tussen de voorgestelde maatregelen in de aanvraag en de geboden offerte – mogen beperken tot een marginale toetsing van de genomen maatregelen. Dat verdachte een (onduidelijke) tekening heeft meegestuurd bij de offerte-aanvraag en niet meer om een expliciete reactie heeft gevraagd op de in de e-mail aan [medeverdachte] (d.d. 3 februari 2016) gestelde vraag over de voorgestelde maatregelen doet daar niet aan af. Verdachte was niet gehouden om dergelijke voorstellen aan [medeverdachte] te doen en zij mocht erop vertrouwen dat met de offerte passende maatregelen werden getroffen, tot meer was zij evenmin gehouden. Het feit dat [medeverdachte] de app Globe Spotter heeft gebruikt voor het beoordelen van de situatie op het kruispunt door middel van een luchtfoto, en niet ter plaatse is gaan kijken, is volgens het hof ook geen reden om van verdachte meer oplettendheid dan gebruikelijk te eisen. Verdachte mocht immers op de deskundigheid van [medeverdachte] vertrouwen.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat verdachte niet verweten kan worden nalatig te hebben gehandeld, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers ontstond of te verwachten was.
Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van hetgeen haar ten laste is gelegd.

Vordering van de benadeelde partij

De nabestaanden van [werknemer 1] ( [nabestaande 1] , [nabestaande 2] , [nabestaande 3] en [nabestaande 4] ) hebben zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 78.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het totaalbedrag van € 78.000,00 bestaat uit een bedrag van € 3.000,00 voor geleden materiële schade en een bedrag van € 75.000,00 voor affectieschade.
De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voor het bedrag van € 2200,00 (de schadepost “psychologische bijstand van [nabestaande 3] ”). De vordering ten aanzien van de proceskosten is daarnaast door de rechtbank afgewezen, omdat dit geen materiële kostenpost betreft. Verder heeft de rechtbank de vordering tot vergoeding van geleden affectieschade afgewezen, overwegende dat deze post niet voor toewijzing vatbaar is omdat de Wet Affectieschade alleen ziet op gevallen waarbij het ongeval op of na 1 januari 2019 heeft plaatsgevonden.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij

Verklaart de benadeelde partij nabestaanden van [werknemer 1] ( [nabestaande 1] , [nabestaande 2] ,
[nabestaande 3] en [nabestaande 4] ) niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. P.T.C. van Kampen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.P. Keuker, griffier,
en op 30 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.T.C. van Kampen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.