ECLI:NL:GHARL:2024:6911

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
200.345.340
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, die in hoger beroep zijn gekomen, hebben geen bestendige woonsituatie kunnen creëren, wat het inzetten van hulpverlening bemoeilijkt. De ouders ontkennen dat er sprake was van een verwaarloosde thuissituatie, terwijl uit de feitelijke situatie blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de kinderen. De kinderen verblijven sinds februari 2023 bij pleegouders, en de rechtbank heeft eerder al verschillende maatregelen getroffen om de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen te waarborgen.

De procedure in eerste aanleg is gestart met een verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De rechtbank heeft op 31 mei 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 25 april 2025. De ouders hebben hiertegen gegriefd en verzoeken het hof om deze beschikking te vernietigen.

Het hof heeft de argumenten van de ouders en de gecertificeerde instelling afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de zorgen over de kinderen nog steeds gerechtvaardigd zijn. De ouders zijn niet in staat gebleken om een stabiele en veilige omgeving voor de kinderen te creëren, en de hulpverlening is door hun onvoorspelbare woonomstandigheden niet mogelijk. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is geacht voor de verzorging en opvoeding van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.340
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 571185)
beschikking van 12 november 2024
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder, en
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
beiden thans wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F. van den Heuvel te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2],
wonende op een bij de GI bekend adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 april 2024 en van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 31 mei 2024 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 augustus 2024;
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 oktober 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , (vermoedelijk) geboren [in] 2018, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2020.
3.2
[de minderjarige1] is volgens de ouders geboren in Spanje. Van de geboorte van [de minderjarige1] is geen aangifte gedaan bij de burgerlijke stand. Daarom is er geen geboorteakte opgemaakt. [de minderjarige1] staat niet geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) en heeft geen burgerservicenummer (BSN). De GI is thans doende een en ander alsnog te bewerkstelligen.
3.3
Op dit moment is niet duidelijk of de vader ook het gezag over [de minderjarige1] heeft. Van een huwelijk tussen de ouders is niet gebleken en van een erkenning door de vader van [de minderjarige1] ook niet. Het hof gaat er, net als de rechtbank, daarom van uit dat de moeder alleen is belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.4
[de minderjarige2] staat inmiddels geregistreerd in de BRP en de vader heeft haar op 11 april 2024 erkend. Dat betekent dat de vader naast de moeder is belast met het gezag over [de minderjarige2] .
3.5
Bij beschikking van 3 februari 2023 heeft de kinderrechter de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin verleend tot 17 februari 2023 en de rest van het verzoek aangehouden. Vervolgens heeft de kinderrechter bij beschikking van 14 februari 2023 het aangehouden deel van
het verzoek toegewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] verleend
tot 3 mei 2023.
3.6
Bij beschikking van 25 april 2023 de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de Gl. Deze ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 25 april 2024.
3.7
Bij beschikking van 2 mei 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verleend tot 2 december 2023. Deze machtiging tot uithuisplaatsing is daarna verleend tot 25 april 2024.
3.8
De GI heeft de kinderrechter in eerste aanleg verzocht om zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin te verlengen voor de duur van één jaar.
3.9
Bij beschikking van 17 april 2024 heeft de kinderrechter zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verlengd tot 6 juni 2024 en de behandeling van de verzoeken voor het overige aangehouden.
3.1
De kinderen verblijven sinds begin februari 2023 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 25 april 2025.
4.2
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen dan wel het verzoek voor een kortere duur toe te wijzen.
4.3
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verlengd. De rechtbank heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat er grote zorgen waren toen de kinderen bij de ouders woonden. Het gezin had geen vaste woon- of verblijfplaats, maar leidde een zwervend bestaan. Er zijn verschillende meldingen gedaan over de kinderen door de politie, Veilig Thuis en een tandarts. De kinderen leefden in een vervuilde omgeving en er waren signalen van verwaarlozing. Ten tijde van de uithuisplaatsing bevonden de moeder en de kinderen zich in een caravan, zonder dat zij kleding hadden. Na de uithuisplaatsing is, zo overweegt de rechtbank, gebleken van zeer ernstige gebitsproblemen bij de kinderen. De kinderen (en de moeder) hadden geen BSN, geen zorgverzekering en zij waren niet bij een huisarts en/of tandarts ingeschreven. Bovendien ging [de minderjarige1] niet naar school. De rechtbank heeft verder overwogen dat hulpverlening niet mogelijk was, omdat de ouders steeds weer onder de radar verdwenen; zij veranderden steeds van woonplaats. De rechtbank heeft overwogen dat het de ouders niet lukt om de gevolgen van hun handelen op het leven van de kinderen te erkennen en te laten zien dat zij in de toekomst anders zullen handelen. Daarbij komt ook nog, zo heeft de rechtbank overwogen, dat de vader meermaals in contact is gekomen met politie en justitie. Het lukt de vader bovendien niet om afspraken ten aanzien van de omgang met de kinderen na te komen en hij is meermaals niet bij de omgang verschenen. Een goede samenwerking tussen de jeugdbeschermer en de vader komt evenmin van de grond, aldus de rechtbank.
5.3
Het hof is - evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt - van oordeel dat nog steeds voldaan is aan de wettelijke vereisten om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen.
5.4
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders verklaard dat zij nu drie maanden kunnen verblijven in een (vakantie) bungalow in [woonplaats1] , omdat zij geen gewone woning kunnen vinden. Waar zij daarna naar toe gaan is onduidelijk. Hieruit blijkt dat ouders wederom van woonplek zijn veranderd en het de ouders ook gedurende de procedure in hoger beroep niet is gelukt om een bestendige woonplek te vinden. Deze wijzigingen en de daarmee gepaard gaande onzekerheid maakt dat het inzetten van hulpverlening nog steeds, zo al niet onmogelijk dan wel, lastig is. De ouders blijven voorts ontkennen dat de kinderen ten tijde van de uithuisplaatsing werden verwaarloosd, terwijl uit de feitelijke beschrijving van de uithuisplaatsing naar het oordeel van het hof wel degelijk blijkt van een verwaarloosde situatie. De ouders hebben de kinderen bovendien noodzakelijke zorg onthouden door bij herhaling onder de radar te verdwijnen, waardoor de inzet van hulpverlening niet mogelijk is geweest. De ouders betwisten dat sprake is van kwetsbare kinderen. Het hof is van oordeel dat hieruit niet alleen blijkt dat de ouders de zorgen over de kinderen bagatelliseren, maar ook dat de ouders niet werkelijk beseffen hoe ernstig de zorgen over de kinderen zijn en wat de invloed van hun handelen op de kinderen is geweest. Er is namelijk wel degelijk sprake van zeer beschadigde kinderen waarover grote zorgen bestaan. Zo kan [de minderjarige1] op dit moment vanwege gedragsproblemen niet naar school, maar gaat zij naar een speciale intensieve dagbehandeling om te onderzoeken wat zij nodig heeft. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat, anders dan de ouders menen, sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die niet kan worden weggenomen in de thuissituatie van de ouders. Bovendien is blijkens de gang van zaken tot nu toe van een “thuissituatie” van de ouders ook geen sprake. Dat maakt dat verlenging van de machtiging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 mei 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 12 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.