ECLI:NL:GHARL:2024:6907

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
200.341.309
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen ouders van minderjarige; geschil over locatie uitvoering zorgregeling

In deze zaak gaat het om een zorgregeling tussen de ouders van een minderjarige, waarbij de moeder in hoger beroep is gekomen tegen de locatie waar de zorgregeling moet plaatsvinden. De moeder is van mening dat de zorgregeling in haar woonplaats moet worden uitgevoerd, terwijl de vader stelt dat de zorgregeling goed verloopt in zijn woonplaats. Het hof overweegt dat de ouders al geruime tijd in conflict zijn over de zorgregeling, maar dat deze naar omstandigheden goed verloopt. De moeder heeft geen grieven ingediend tegen de frequentie van de zorgregeling, maar wel tegen de locatie. Het hof concludeert dat er geen aanleiding is om de zorgregeling te wijzigen en bevestigt de beslissing van de rechtbank Overijssel. De moeder wordt veroordeeld in de proceskosten van de procedure, omdat het hof van mening is dat de procedure nodeloos is gestart. De zorgregeling wordt verduidelijkt, waarbij de vader de minderjarige op vrijdag om 14.30 uur ophaalt en op zondag om 19.00 uur terugbrengt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.309
(zaaknummer rechtbank Overijssel 291895)
beschikking van 12 november 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Akkaya.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 4 en 17 juli 2023 en 19 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 19 februari 2024 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 mei 2024;
  • het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 oktober 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2021. De ouders hebben ter zitting verklaard dat, nu er in de voorgaande beschikkingen de namen [de minderjarige] en [de minderjarige] werden gebruikt, de roepnaam van de zoon [de minderjarige] is. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
In de beschikking van 4 en 17 juli 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
  • de vader naast de moeder belast met het gezag over [de minderjarige] ;
  • als
  • bepaald dat tussentijds hoger beroep mogelijk is ten aanzien van de beslissing over het gezag.
Bij beschikking van 13 februari 2024 heeft dit hof de beslissing ten aanzien van het gezag bekrachtigd.
3.3
Bij vonnis in kort geding van 19 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter:
  • de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking;
  • de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt; en
  • de moeder veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank inzake het recht van [de minderjarige] op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding de volgende
voorlopigezorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld:
  • gedurende de eerste drie maanden iedere zaterdag van 14.30 uur tot 18.30 uur, waarbij de vader naar [woonplaats1] afreist;
  • gedurende de drie maanden daarop eens per twee weken twee opeenvolgende dagen per week, inclusief overnachting, waarbij vader [de minderjarige] de ene dag om 14.30 uur haalt en hem de andere dag om 12.30 uur terug brengt naar [woonplaats1] . Het andere weekend is er omgang van 14:30 uur tot 18:30 uur, waarbij vader naar [woonplaats1] afreist; en
  • gedurende de drie maanden daarop eens per twee weken gedurende drie aaneengesloten dagen met twee nachten, waarbij vader [de minderjarige] om 14.30 ophaalt bij de moeder en twee dagen later terugbrengt om 19.00 uur.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de omgangsregeling (het hof begrijpt: de zorgregeling) in [woonplaats1] plaatsvindt.
4.3
De vader voert verweer. De vader vraagt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de moeder wordt veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten van € 5.000,- (inclusief BTW) in onderhavige procedure, althans een zodanig beslissing te nemen ten aanzien van de proceskosten het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
5.1
Het hof stelt voorop dat de moeder niet heeft gegriefd tegen de regeling voor wat betreft de frequentie en de duur ervan. In deze procedure in hoger beroep ligt daarom uitsluitend ter beoordeling de vraag voor of de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] moet plaatsvinden in [woonplaats1] of dat de vader [de minderjarige] ook mag meenemen naar zijn woonplaats [woonplaats2] .
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders eensluidend verklaard dat zij uitvoering geven aan de zorgregeling, zoals neergelegd in de bestreden beschikking. Dat betekent dat [de minderjarige] nu eens per twee weken drie dagen en twee nachten bij de vader in [woonplaats2] verblijft. De vader meent dat de zorgregeling goed verloopt en dat [de minderjarige] daar ook plezier aan beleeft. De moeder heeft verklaard dat [de minderjarige] aan het einde van het weekend uitgeput en verward terugkomt. Desgevraagd heeft de moeder bovendien verklaard dat zij het liefst zou zien dat er geen contact is tussen de vader en [de minderjarige] , omdat dit niet in zijn belang is.
5.3
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er al lange tijd strijd is tussen de ouders en dat de raad ook al lang bij de ouders en [de minderjarige] betrokken is. De raad heeft de ouders verschillende adviezen gegeven, waaronder het advies om de overdrachts-momenten door hulpverlening te laten begeleiden, maar de ouders blijken niet in staat deze adviezen op te pakken. Er zijn ook meerdere meldingen bij Veilig Thuis gedaan. De raad heeft daar grote zorgen over. Er zal daarom ook een beschermingsonderzoek plaatsvinden waarbinnen zal worden onderzocht of een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De raad staat volledig achter de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling. Die is namelijk conform het advies van de raad. De raad heeft onder deze omstandigheden geadviseerd de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling te bekrachtigen, waarbij deze wordt verduidelijkt in die zin dat de zorgregeling start op vrijdag.
5.4
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een raadsonderzoek te gelasten, zoals door de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling is verzocht. Het hof overweegt in dit kader dat de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat er een beschermingsonderzoek zal worden opgestart.
5.5
Vast staat dat partijen al langdurig een strijd voeren over de uitvoering van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] , waarbij de moeder meermaals via gerechtelijke procedures heeft geprobeerd deze zorgregeling in duur, frequentie of vorm te beperken. Inmiddels is gebleken dat de ouders al enige tijd uitvoering geven aan de bestreden beschikking en dat [de minderjarige] dus twee nachten per twee weken bij de vader in [woonplaats2] overnacht. Deze zorgregeling loopt naar omstandigheden goed. In de door de moeder aangevoerde omstandigheden ziet het hof geen aanleiding te bepalen dat de zorgregeling weer in [woonplaats1] moet plaatsvinden, zoals door de moeder in hoger beroep is verzocht. Daarbij neemt het hof de proceshouding van de moeder tijdens de verschillende eerdere procedures, maar ook haar verklaring dat zij op deze manier liever heeft dat er helemaal geen contact is tussen de vader en [de minderjarige] in aanmerking. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het verzoek in hoger beroep van de moeder moet worden afgewezen.
5.6
Tussen partijen is onduidelijk of de zorgregeling start op vrijdag of op zaterdag. Partijen hebben het hof daarom allebei verzocht de zorgregeling op dit punt te verduidelijken. Het hof zal bepalen dat de zorgregeling begint op vrijdag om 14.30 uur. Dan haalt de vader [de minderjarige] op bij de moeder. Het hof begrijpt de rechtbank beslissing ook aldus. Dat betekent dat de vader [de minderjarige] op zondag om 19.00 uur bij de moeder terugbrengt.
Proceskostenveroordeling
5.7
De vader vraagt het hof om de moeder te veroordelen in de werkelijke proceskosten, omdat de moeder niet alleen nodeloos procedeert, maar ook misbruik maakt van recht. De moeder legt volgens de vader bij herhaling dezelfde geschillen ter beoordeling voor aan de rechter. De vader wordt door de vele procedures die de moeder start geconfronteerd met hoge advocaatkosten. De vader meent dan ook dat de moeder uitsluitend procedeert om hem te schaden.
5.8
Het hof ziet in de door de vader aangevoerde omstandigheden aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten van de onderhavige procedure in hoger beroep aan de zijde van de vader. Hierbij oordeelt het hof redengevend dat de moeder de onderhavige procedure in hoger beroep nodeloos is gestart, omdat op voorhand duidelijk was dat deze procedure kansloos was voor wat betreft de vraag waar de omgang moest plaatsvinden. Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat de moeder de hele zorgregeling weer ter discussie wilde stellen, terwijl dat helemaal niet voorlag. Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat de houding van de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling geenszins heeft bijgedragen aan een constructieve mondelinge behandeling, hetgeen wel van hem had mogen worden verwacht. De advocaat van de moeder heeft zich tijdens de mondelinge behandeling immers ook niet uitgelaten over de door hem aan de orde gestelde vraag waar de omgang plaats moet vinden, maar heeft zijn betoog volledig toegespitst op de - niet aan de orde zijnde - wens van de moeder dat helemaal geen, dan wel slechts een zeer beperkte, omgang plaatsvindt en daarmee de strijd tussen partijen in deze zaak volstrekt nodeloos verder aangewakkerd.
Het hof oordeelt verder van belang dat eerder al dwangsommen aan de moeder zijn opgelegd en de moeder ook al eerder is veroordeeld in de proceskosten, omdat zij nodeloos procedeerde.
5.9
Het hof stelt vast dat de vader de hoogte van zijn advocaatkosten niet met stukken heeft onderbouwd. De door hem aangevoerde omstandigheden zijn bovendien niet zo buitengewoon dat moet afgeweken van de berekening van de proceskosten aan de hand van het liquidatietarief.
5.1
De kosten voor de onderhavige procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de vader vastgesteld op € 2.428,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten: 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling, tarief II à € 1.214,- per punt) en op € 349,- voor griffierecht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen. Daarnaast zal het hof de bestreden beschikking, overeenkomstig de wens van partijen, verduidelijken. Tot slot zal het hof de moeder veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 19 februari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verduidelijkt de in de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 19 februari 2024 opgenomen zorgregeling in die zin dat de vader en [de minderjarige] samen contact hebben eens per twee weken gedurende drie aaneengesloten dagen met twee nachten, waarbij vader [de minderjarige]
vrijdagom 14.30 uur ophaalt bij de moeder en twee dagen later, dus op
zondagterugbrengt om 19.00 uur;
veroordeelt de moeder in de kosten aan de zijde van de vader van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking vastgesteld op € 349,- voor griffierecht en op € 2.428,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 12 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.