In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw die in 2020 zijn getrouwd. De man, zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoekt om wijziging van een voorlopige voorziening die door de rechtbank Gelderland is uitgesproken. De rechtbank had bepaald dat de vrouw met uitsluiting van de man gebruik mocht maken van de huurwoning, en dat de man deze woning diende te verlaten. De echtscheidingsbeschikking is op 13 september 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De man heeft drie grieven ingediend en vraagt het hof om te bepalen dat hij voor de duur van het geding gebruik mag maken van de huurwoning, terwijl de vrouw verzoekt om niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn verzoeken. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 oktober 2024, waarbij beide partijen werden bijgestaan door hun advocaten. Het hof oordeelt dat de vrouw een groter belang heeft bij het gebruik van de huurwoning dan de man, die onvoldoende heeft onderbouwd dat hij zonder adres geen zorg kan krijgen. Het hof wijst de verzoeken van de man af en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.
De beslissing van het hof is op 12 november 2024 uitgesproken in het openbaar, waarbij de rechters de afweging hebben gemaakt tussen de belangen van beide partijen met betrekking tot de huurwoning.