ECLI:NL:GHARL:2024:6902

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
200.341.510
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de onderbewindstelling van een minderjarige met geestelijke of lichamelijke beperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van [verzoeker], een minderjarige geboren in 2006. De onderbewindstelling was aangevraagd door Jeugdbescherming Gelderland, de toenmalige voogd van [verzoeker], vanwege zijn geestelijke of lichamelijke toestand. De kantonrechter had op 20 februari 2024 de goederen van [verzoeker] onder bewind gesteld, wat [verzoeker] niet accepteerde en hiertegen in hoger beroep ging. Hij verzocht het hof om de beschikking te vernietigen of de duur van de onderbewindstelling te verkorten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 oktober 2024 werd duidelijk dat [verzoeker] in een instabiele situatie verkeert, onder andere door recente problemen met zijn vader en zijn tijdelijke verblijf bij een vriendin. Hij heeft ook financiële problemen, waaronder schulden die hij niet kan aflossen. Het hof oordeelde dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat [verzoeker] momenteel niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter, waarbij werd benadrukt dat een minder ingrijpende maatregel niet passend is in deze situatie.

Het hof voegde eraan toe dat, hoewel het belangrijk is dat [verzoeker] de kans krijgt om op termijn zijn eigen belangen te behartigen, zijn huidige situatie dat nog niet toelaat. Er werd afgesproken dat er na twee jaar een evaluatie van de onderbewindstelling zal plaatsvinden, om te beoordelen of [verzoeker] in de toekomst in staat zal zijn om zijn financiële zaken zelf te regelen. De beslissing van het hof is genomen door een collegiaal orgaan van drie rechters, bijgestaan door een griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.510
(zaaknummer rechtbank Gelderland 10924319 BM VERZ 24-1025)
beschikking van 12 november 2024
inzake
[verzoeker],
verblijvende te [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. F. van den Heuvel,
en
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
tevens kantoorhoudende te Tiel,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: Jeugdbescherming Gelderland,
en
[verweerder] en [verweerster] h.o.d.n. [naam1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
verder tezamen ook te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. E.E.M. Messink.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de moeder,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 februari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 10924319 BM VERZ 24-1025, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 mei 2024;
- het verweerschrift met producties van Jeugdbescherming Gelderland;
- het verweerschrift met producties van de bewindvoerder;
- een journaalbericht van [verzoeker] van 26 september 2024 met productie;
- een bericht van de bewindvoerder van 30 september 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van Jeugdbescherming Gelderland;
- bewindvoerder Stufkens, mede namens Vink-Reinders, bijgestaan door de advocaat van de bewindvoerder;
De moeder en de vader zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen en/of de mondelinge behandeling bij te wonen, maar hebben daar geen gebruik van gemaakt.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 2006.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 7 februari 2024, heeft Jeugdbescherming Gelderland, de toenmalig voogd van [verzoeker] , verzocht een bewind in te stellen over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand en [verweerder] en [verweerster] te benoemen tot bewindvoerders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter met ingang van 21 februari 2024 de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand en de bewindvoerder als zodanig benoemd.
4.2
[verzoeker] is het niet eens met de onderbewindstelling en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog af te wijzen dan wel deze in duur te verkorten tot één jaar dan wel tot een termijn die het hof juist acht.
4.3
Jeugdbescherming Gelderland voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep van [verzoeker] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De bewindvoerder voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
Het hof is, net als de kantonrechter, van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] op dit moment niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er op dit moment veel instabiliteit is in het leven van [verzoeker] . Zo is [verzoeker] recent door zijn vader uit huis gezet en verblijft hij tijdelijk bij zijn vriendin en haar moeder in de woning van laatstgenoemde. Het adres waar hij volgens de Basisregistratie Personen is ingeschreven, is in onderzoek. [verzoeker] is samen met de reclassering de mogelijkheden aan het onderzoeken tot een plaatsing ‘begeleid wonen’, maar onduidelijk is op welke termijn en waar een plek voor hem beschikbaar zal zijn. Gezien de afstand tussen het huis van zijn vader en dat van (de moeder van) zijn vriendin kon [verzoeker] zijn baan met leertraject in de buurt van zijn vader niet langer behouden en heeft hij een WW-uitkering moeten aanvragen. Bovendien zijn de schulden die [verzoeker] nu heeft in verhouding tot zijn beperkte inkomsten problematisch: van enige aflossing van betekenis kan voorlopig nog geen sprake zijn.
5.4
Gelet op het voorgaande bestaat er veel onzekerheid over de woonplek van [verzoeker] , zijn inkomen en de mogelijkheden om zijn aanzienlijke schulden af te lossen. Het hof is van oordeel dat bewind voor [verzoeker] op dit moment noodzakelijk is. Het is belangrijk dat [verzoeker] schuldenvrij wordt en dat zijn financiële situatie stabiel wordt en blijft. Een minder ingrijpende maatregel, zoals door [verzoeker] voorgesteld, acht het hof op dit moment gelet op de huidige situatie niet passend.
5.5
Het hof voegt daar het volgende aan toe. Het hof is met de bewindvoerder eens dat [verzoeker] gelet op zijn leeftijd de kans moet krijgen om (op termijn) te laten zien dat hij zijn vermogensrechtelijke belangen zelf kan waarnemen. Daarvoor is echter in elk geval van belang dat zijn financiële situatie stabiel is en dat is op dit moment nog niet het geval. Het hof vindt het daarom nu te vroeg om aan de duur van het bewind een kortere termijn te koppelen. De bewindvoerder heeft benadrukt dat hij goede hoop heeft dat [verzoeker] over niet al te lange tijd in staat is om zelf zijn geldzaken te regelen, zodat het bewind op termijn kan worden opgeheven. Dit is ook de reden dat de bewindvoerder de kantonrechter heeft gevraagd om de periodieke evaluatie van het bewind niet na de gebruikelijke vijf jaar, maar al na twee jaar te laten plaatsvinden. Ook het hof is, zonder vooruit te lopen op de uitkomst van de evaluatie van het bewind door [verzoeker] , de bewindvoerder en de kantonrechter, van oordeel dat een evaluatie na twee jaar op zijn plaats is zoals nu ook is opgenomen in het dictum van de bestreden beschikking.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 februari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, M.P. den Hollander en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 12 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.