Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van [verzoeker], een minderjarige geboren in 2006. De onderbewindstelling was aangevraagd door Jeugdbescherming Gelderland, de toenmalige voogd van [verzoeker], vanwege zijn geestelijke of lichamelijke toestand. De kantonrechter had op 20 februari 2024 de goederen van [verzoeker] onder bewind gesteld, wat [verzoeker] niet accepteerde en hiertegen in hoger beroep ging. Hij verzocht het hof om de beschikking te vernietigen of de duur van de onderbewindstelling te verkorten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 oktober 2024 werd duidelijk dat [verzoeker] in een instabiele situatie verkeert, onder andere door recente problemen met zijn vader en zijn tijdelijke verblijf bij een vriendin. Hij heeft ook financiële problemen, waaronder schulden die hij niet kan aflossen. Het hof oordeelde dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat [verzoeker] momenteel niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter, waarbij werd benadrukt dat een minder ingrijpende maatregel niet passend is in deze situatie.
Het hof voegde eraan toe dat, hoewel het belangrijk is dat [verzoeker] de kans krijgt om op termijn zijn eigen belangen te behartigen, zijn huidige situatie dat nog niet toelaat. Er werd afgesproken dat er na twee jaar een evaluatie van de onderbewindstelling zal plaatsvinden, om te beoordelen of [verzoeker] in de toekomst in staat zal zijn om zijn financiële zaken zelf te regelen. De beslissing van het hof is genomen door een collegiaal orgaan van drie rechters, bijgestaan door een griffier.