ECLI:NL:GHARL:2024:6900

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
200.338.006
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag van mentor en benoeming van opvolgend mentor in het kader van mentorschap

In deze zaak heeft verzoekster, de zus van betrokkene, hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarin haar verzoek om ontslag van de huidige mentor en haar benoeming als opvolgend mentor werd afgewezen. De huidige mentor, die sinds 2006 is aangesteld, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van verzoekster. De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 21 februari 2024 werd ingediend, gevolgd door verschillende producties en een mondelinge behandeling op 9 juli 2024. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat verzoekster en de mentor een complexe relatie hebben, waarbij verzoekster zich zorgen maakt over de beschikbaarheid en de zorg die de mentor biedt aan betrokkene. Het hof heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld, waaronder de schending van het beginsel van hoor en wederhoor en de stelling dat de mentor niet voldoende zorg heeft geboden na twee incidenten in het leven van betrokkene. Het hof concludeert echter dat er geen gewichtige redenen zijn om de mentor te ontslaan en bekrachtigt de eerdere beschikking van de kantonrechter. Verzoekster wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar aanvullende verzoek om de mentor te gelasten betrokkene te verhuizen naar een andere instelling. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.006
(zaaknummer rechtbank Gelderland 10679902 MP VERZ 23-1677)
beschikking van 12 november 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
de zus van na te noemen betrokkene,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. J.J.Th. van Stiphout,
en
de belanghebbenden:
[de betrokkene],
wonende te [woonplaats2 ] ,
verder te noemen: betrokkene,
en
[de mentor],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: de mentor,
en
[de vader van betrokkene],
wonende te [woonplaats3] ,
de vader van betrokkene,
advocaat: mr. J. Jansen,
[de moeder van betrokkene],
wonende te [woonplaats4] ,
de moeder van betrokkene,
en
[broer1 van betrokkene],
wonende te [woonplaats5] ,
een broer van betrokkene,
en
[broer2 van betrokkene],
wonende te [woonplaats6] ,
een broer van betrokkene,
en
[broer3 van betrokkene],
wonende te [woonplaats4] ,
een broer van betrokkene.
De vader, de moeder en de mentor hebben in hoger beroep verweer gevoerd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 november 2023, uitgesproken onder zaaknummer 10679902 MP VERZ 23-1677, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 februari 2024;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- de brief van de mentor van 11 april 2024;
- de brief van de moeder, ingekomen op 15 april 2024;
- de akte van verzoekster, tevens aanvullend verzoek, ingekomen op 1 juli 2024
.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 juli 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de [de mentor] ;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- [broer1 van betrokkene] .

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1988 te [plaats1] .
3.2
Bij beschikking van 7 augustus 2006 heeft de rechtbank Gelderland een bewind en mentorschap ingesteld ten behoeve van betrokkene. De [de mentor] is de huidige bewindvoerder en mentor van betrokkene.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 28 augustus 2023, heeft verzoekster om ontslag van de mentor verzocht. De mentor heeft hiertegen verweer gevoerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van verzoekster tot ontslag van de [de mentor] als mentor en tot benoeming van verzoekster tot opvolgend mentor van betrokkene afgewezen.
4.2
Verzoekster is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en komt daarom in hoger beroep. Zij verzoekt het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden beschikking te vernietigen, (naar het hof begrijpt:) de huidige mentor te ontslaan en verzoekster zo spoedig mogelijk te benoemen tot opvolgend mentor van betrokkene, kosten rechtens.
Aanvullend heeft verzoekster het hof bij voormelde akte verzocht om
voor zover, om wat voor reden dan ook, het bij beroepschrift gedane verzoek niet mocht worden toegewezen,
‘de mentor te gelasten om binnen 3 maanden na het wijzen van de beschikking in hoger beroep, betrokkene te verhuizen naar een vergelijkbare instelling in of rondom [woonplaats1] , zodat het contact tussen de zussen, zonder noemenswaardige reisafstand, wordt vergemakkelijkt’.
4.3
De vader van betrokkene voert verweer, hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De mentor voert eveneens verweer.
4.5
De moeder heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
4.6
De broer van betrokkene die ter zitting bij het hof is verschenen vindt het niet verstandig om verzoekster tot mentor van betrokkene te benoemen.

5.De motivering van de beslissing

aanvullend verzoek
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof al meegedeeld dat de akte van verzoekster, tevens aanvullend verzoek deels in strijd is met de twee-conclusie-regel. Die regel houdt kort gezegd in dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, de partij die hoger beroep instelt al haar stellingen in het beroepschrift moet aanvoeren. Het hof laat de inhoud van de aanvullende akte dan ook buiten beschouwing voor zover daarin nieuwe stellingen zijn ingenomen. Datzelfde geldt voor zover de aanvullende akte een reactie inhoudt op het verweerschrift en de brieven: voor een tweede schriftelijke reactie biedt het procesrecht in hoger beroep in beginsel geen ruimte. De in de aanvullende akte opgenomen nadere uitwerking van de in het verzoekschrift betrokken stellingen en de bij de aanvullende akte overgelegde producties zal het hof indien en voor zover nodig wel bij zijn beoordeling betrekken. Voorts is het hof van oordeel dat een rechtsgrond voor het onderhavige aanvullende verzoek ontbreekt. Het hof zal verzoekster daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar aanvullende verzoek.
oordeel hof
5.2
Het hof is van oordeel dat er geen gronden zijn om de huidige mentor te ontslaan.
Dat betekent dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Aan het verzoek van verzoekster om haar te benoemen tot mentor in plaats van de huidige mentor komt het hof dan ook niet toe. Het hof legt hierna uit waarom.
5.3
In haar verzoekschrift in hoger beroep formuleert verzoekster een algemene grief en twee genummerde grieven (I en II).
De algemene grief
5.4
In de algemene grief betoogt verzoekster dat in de procedure bij de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, omdat verzoekster pas na de bestreden beschikking van de kantonrechter een kopie van het verweerschrift van de mentor in eerste aanleg heeft ontvangen. Hoewel verzoekster aan die grief geen gevolgen verbindt, wil het hof wel aannemen dat verzoekster meent dat de bestreden beschikking om die reden dient te worden vernietigd. De grief kan echter niet tot die vernietiging leiden. In de procedure in hoger beroep kan namelijk worden hersteld wat mis is gegaan in de procedure bij de kantonrechter. Nu verzoekster in deze procedure in hoger beroep alsnog kennis heeft genomen van het verweerschrift in eerste aanleg van de mentor heeft dat herstel plaatsgevonden. De algemene grief slaagt niet.
De grieven I en II
5.5
De grieven I en II lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. In die grieven betoogt verzoekster - kort gezegd - dat de kantonrechter gevolg had moeten geven aan het bepaalde in de artikelen 1:452 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (grief I) en 1:452 lid 4 BW (grief II) en verzoekster tot mentor van betrokkene had moeten benoemen. De door verzoekster aangedragen gronden voor het ontslag van de mentor moeten, zo begrijpt het hof, worden afgeleid uit de door verzoekster in het beroepschrift onder het kopje “Feiten” weergegeven (kwalificatie van) gebeurtenissen en de rol van de mentor daarbij, in samenhang gelezen met het gestelde in de toelichting bij grief I (randnummers 16 en 17).
5.6
Op grond van artikel 1:461 lid 2 BW kan – voor zover hier van belang – de mentor ontslag worden verleend wegens gewichtige redenen op verzoek van degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 451 lid 1 BW. Verzoekster behoort, als zus van betrokkene, tot de kring van personen die een dergelijk ontslagverzoek kunnen indienen.
5.7
Artikel 1:452 BW bepaalt in de leden 3 en 4 het volgende:
“3 De rechter volgt bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
4 Tenzij het vorige lid is toegepast, wordt, indien betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot mentor benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd. Huwt betrokkene, gaat hij een geregistreerd partnerschap aan of verkrijgt hij een andere levensgezel, dan kan ieder van hen verzoeken, dat de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel de andere levensgezel van betrokkene in de plaats van de tegenwoordige mentor wordt benoemd.”
5.8
De vraag wie tot mentor van betrokkene dient te worden benoemd, wordt pas rechtens relevant als de taak van de mentor, anders dan door het einde van het mentorschap eindigt, zoals in het geval de mentor met toepassing van artikel 1:461 lid 2 BW ontslag wordt verleend (artikel 1:461 lid 1 onder e BW).
5.9
Het hof zal dan ook eerst beoordelen of er, zoals verzoekster betoogt, gewichtige redenen zijn om de mentor ontslag te verlenen. Verzoekster heeft erop gewezen – kort gezegd – dat de mentor niet, dan wel te weinig beschikbaar is (geweest) voor betrokkene en dat de mentor heeft nagelaten om voldoende professionele zorg en ondersteuning voor betrokkene in te schakelen na twee incidenten die betrokkene heeft meegemaakt.
5.1
Toegelicht is door de mentor dat haar medewerker die het mentorschap voor betrokkene feitelijk uitvoert wegens ziekte enige tijd is waargenomen door een andere medewerker van de mentor en dat eerstgenoemde medewerker enige tijd minder beschikbaar is geweest gedurende haar terugkeertraject. De mentor heeft de indruk gekregen dat gedurende deze periode de banden tussen verzoekster en betrokkene nauwer zijn geworden en dat dit een negatief effect heeft (gehad) op de verstandhouding tussen de mentor en betrokkene. De procedure tot ontslag van de mentor heeft de situatie vervolgens verder op scherp gezet. De mentor heeft voorts gesteld dat zij diverse pogingen heeft ondernomen om in gesprek te komen met verzoekster, maar dat verzoekster steeds verhinderd was op de door de mentor voorgestelde data en telefonisch niet goed bereikbaar bleek. Betrokkene, althans verzoekster namens betrokkene, heeft afspraken met de mentor afgezegd en aan de mentor laten weten dat zij een mentor op afstand wilde. Daarom heeft de mentor zich wat meer op de achtergrond gehouden. De mentor is wel aanwezig bij de zorgplanbesprekingen en zij e-mailt ook wel met betrokkene over financiële zaken die moeten worden geregeld. Het is duidelijk volgens de mentor dat verzoekster heel belangrijk is (geworden) voor betrokkene. Indien gewenst, kan verzoekster de besprekingen over betrokkene (via Teams) bijwonen.
5.11
Wat betreft de door verzoekster gestelde nalatigheid van de mentor bij de opvolging bij de twee incidenten heeft de mentor toegelicht dat zij wel degelijk actie heeft ondernomen, dat zij contact heeft gehad met de begeleiding van betrokkene en dat zij bijvoorbeeld heeft gezorgd dat er aangifte is gedaan. Dat deze ervaringen traumatisch waren en zijn voor betrokkene staat niet ter discussie. De mentor zegt dat dit serieus is opgepakt door de begeleiding van betrokkene en dat de begeleiding heeft aangegeven dat er geen therapie hoefde te worden ingezet. Dat betrokkene minder werkvreugde ervaart en minder naar buiten gaat, is volgens de mentor mede veroorzaakt door de coronaperiode. Omdat de mentor wat verder op afstand van betrokkene kwam te staan was het lastiger om de situatie van betrokkene te monitoren. De mentor heeft wel geïnformeerd bij de begeleiding en ook de huisarts heeft de situatie van betrokkene beoordeeld. De mentor heeft in haar brief van 11 april 2024 ook gemeld dat zij steeds minder zelfstandigheid bij betrokkene waarneemt en dat in haar visie de situatie van betrokkene achteruit gaat.
5.12
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken van een verminderde beschikbaarheid van de mentor en/of nalatigheid van de mentor bij het inschakelen van voldoende professionele zorg en ondersteuning voor betrokkene na de incidenten. De mentor heeft immers de (tijdelijke) uitval wegens ziekte van de medewerker die feitelijk met de uitvoering van het mentorschap is belast binnen haar organisatie opgevangen door die uitvoering aan een andere medewerker over te dragen. Dat de mentor de nazorg voor betrokkene na de twee incidenten heeft afgestemd met de professionele (medische) begeleiding van betrokkene en zich in de mate van nazorg laat leiden door wat die professionals de juiste mate van nazorg achten, getuigt naar het oordeel van het hof van een juiste taakopvatting door de mentor en kan de mentor dan ook niet worden tegengeworpen.
5.13
Het hof overweegt nog het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat verzoekster andere en ook nadere informatie krijgt van betrokkene dan de begeleiding en de mentor omdat zij een nauwe band met elkaar hebben. Betrokkene is makkelijk beïnvloedbaar en verzoekster speelt een belangrijke rol in het leven van betrokkene. Het risico is dan ook groot dat ruis optreedt in de communicatie tussen de verschillende personen die met betrokkene te maken hebben, zoals tussen de begeleiding en degene die verantwoordelijke is voor het welzijn van betrokkene, te weten de mentor, enerzijds en verzoekster anderzijds. Dat risico lijkt zich al te verwezenlijken, want tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene zich de dag voor de mondelinge behandeling in overleg met verzoekster, maar buiten de mentor om, naar de huisarts is geweest. Volgens verzoekster heeft de huisarts beaamd dat betrokkene meer nazorg en psychologische ondersteuning behoeft. Stukken zijn daar overigens niet van overgelegd. Het hof merkt op dat als het al zo zou zijn dat betrokkene nu meer nazorg en begeleiding nodig heeft dat niet wil zeggen dat die nazorg en begeleiding in het verleden zijn tekort geschoten.
Verzoekster dient medische of meer in het algemeen op het welzijn van betrokkene betrekking hebbende onderwerpen niet zelf met betrokkene buiten de mentor om op te pakken. Dit geldt ook voor de verhuizing die betrokkene volgens verzoekster wenst naar een plaats dichter bij verzoekster. Het is aan de mentor om over die onderwerpen haar eigen afwegingen te maken. Het is ook aan de mentor om te bepalen in hoeverre zij verzoekster (en de andere familieleden van betrokkene) bij die afwegingen betrekt.
5.14
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.15
Gelet op de aard van de procedure zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, met dien verstande dat de mentor haar kosten in rekening mag brengen ten laste van het vermogen van betrokkene.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar aanvullend verzoek de mentor te gelasten betrokkene binnen drie maanden te verhuizen naar een vergelijkbare instelling in of rondom [woonplaats1] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
22 november 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, met dien verstande dat de mentor haar kosten in rekening mag brengen ten laste van het vermogen van betrokkene;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, M.P den Hollander en
I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 12 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.