In deze zaak gaat het om een echtscheidingsverzoek van een vrouw, die op 22 november 2023 een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerdere beschikking van 19 juli 2024 de beslissing over het verzoek tot echtscheiding en andere verzoeken aangehouden in afwachting van een (gedeeltelijk) ouderschapsplan van partijen. De vrouw is in hoger beroep gekomen met acht grieven, waarin zij verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en om een spoedige behandeling van de zaak. De man heeft zich niet verzet tegen het verzoek van de vrouw en wenst ook een voortvarende voortzetting van de zaak.
Het hof overweegt dat het aan de echtscheidingsrechter is om te beoordelen of redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen zich onvoldoende hebben ingespannen om tot een gezamenlijk ouderschapsplan te komen. Het hof bevestigt dit oordeel en stelt vast dat de vrouw niet kan aantonen dat er sprake is van rechtsongelijkheid in de werkwijze van de rechtbank Midden-Nederland. De grieven van de vrouw falen, en het hof bekrachtigt de tussenbeschikking van de rechtbank. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank in eerste aanleg voor verdere behandeling, waarbij partijen voor 19 november 2024 moeten aangeven of zij een ouderschapsplan hebben opgesteld.