ECLI:NL:GHARL:2024:6899

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
200.344.844
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsverzoek met nevenvoorzieningen en het ontbreken van een ouderschapsplan

In deze zaak gaat het om een echtscheidingsverzoek van een vrouw, die op 22 november 2023 een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerdere beschikking van 19 juli 2024 de beslissing over het verzoek tot echtscheiding en andere verzoeken aangehouden in afwachting van een (gedeeltelijk) ouderschapsplan van partijen. De vrouw is in hoger beroep gekomen met acht grieven, waarin zij verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en om een spoedige behandeling van de zaak. De man heeft zich niet verzet tegen het verzoek van de vrouw en wenst ook een voortvarende voortzetting van de zaak.

Het hof overweegt dat het aan de echtscheidingsrechter is om te beoordelen of redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen zich onvoldoende hebben ingespannen om tot een gezamenlijk ouderschapsplan te komen. Het hof bevestigt dit oordeel en stelt vast dat de vrouw niet kan aantonen dat er sprake is van rechtsongelijkheid in de werkwijze van de rechtbank Midden-Nederland. De grieven van de vrouw falen, en het hof bekrachtigt de tussenbeschikking van de rechtbank. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank in eerste aanleg voor verdere behandeling, waarbij partijen voor 19 november 2024 moeten aangeven of zij een ouderschapsplan hebben opgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.844
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 566831)
beschikking van 12 november 2024
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Deij te Woerden,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Vermeer te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de tussenbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen ‘de bestreden beschikking’.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 19 augustus 2024;
  • een V9-formulier van mr. Vermeer van 8 oktober 2024.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 22 oktober 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vrouw in persoon, bijgestaan door mr. Deij en vergezeld van [naam1] , tolk Arabisch;
  • mr. Vermeer namens de man.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2008 gehuwd..
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2007;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2009;
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2011;
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2014.
3.3.
De vrouw heeft op 22 november 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de beslissing over het verzoek tot echtscheiding en de andere verzoeken aangehouden in afwachting van een (gedeeltelijk) ouderschapsplan van partijen. De rechtbank heeft bepaald dat tegen de tussenbeschikking hoger beroep open staat.
4.2.
De vrouw is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de rechtbank met spoed het kinderverhoor moet plannen en daarna moet overgaan tot beoordeling van de zaak, zodat partijen eindelijk weten hoe zij hun leven na de scheiding werkelijk kunnen inrichten.
4.3.
Namens de man is een referteverklaring ingediend, waaruit blijkt dat de man zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek van de vrouw.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De rechtbank heeft in de bestreden tussenbeschikking geoordeeld dat door de vrouw slechts eenmaal een voorstel is gedaan voor een ouderschapsregeling en dat zij een eenzijdig ouderschapsplan heeft toegestuurd. Partijen hebben verder geen enkele poging ondernomen om tot afspraken te komen. Dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan op één onderdeel, betekent niet dat zij daarmee aan hun inspanningsverplichting hebben voldaan. De rechtbank heeft het voor de kinderen noodzakelijk geoordeeld dat partijen met elkaar nadenken over de vormgeving van hun gezamenlijk ouderschap na scheiding. De rechtbank verwacht daarbij meer inspanningen van partijen dan zij tot nu toe hebben geleverd. De rechtbank heeft in afwachting hiervan iedere beslissing aangehouden tot 19 november 2024.
5.2.
De vrouw is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Zij stelt dat partijen wel degelijk hebben geprobeerd om afspraken met elkaar te maken. Ondanks de inzet van hulpverlening en pogingen van de advocaten is het niet gelukt afspraken te maken. De rechtbank heeft de zaak ten onrechte aangehouden. Partijen hebben belang bij voortzetting van de zaak en een inhoudelijke behandeling. De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, hanteert een ander beleid dan de rechtbanken in de rest van Nederland. Dit leidt tot rechtsongelijkheid. De vrouw wil daarom graag dat het hof zich uitlaat over de werkwijze van deze rechtbank.
5.3.
Namens de man is aangevoerd dat hij het eens is met het verzoek van de vrouw. Ook hij wenst een voortvarende voortzetting van de zaak.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft overeenkomstig het procesreglement (onder 2.2) geoordeeld dat bij het verzoekschrift tot echtscheiding de in artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde stukken moeten worden ingediend. In lid 2 van artikel 815 Rv staat dat bij het verzoekschrift een door beide echtgenoten ondertekend ouderschapsplan moet worden ingediend. Indien het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op ander wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter (artikel 815 lid 6 Rv).
5.5.
Naar het oordeel van het hof is het in de eerste plaats aan de echtscheidingsrechter om te beoordelen of het zo is dat redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden ingediend. Het zal daarbij afhangen van de informatie die de echtgenoten hebben gegeven over hun inspanningen in dit verband. De rechtbank heeft naar aanleiding van de stukken die door partijen zijn ingediend en de informatie die tijdens de regiezitting naar voren is gebracht, geoordeeld dat partijen zich onvoldoende hebben ingespannen om tot een gezamenlijk ouderschapsplan te komen. Op basis van artikel 815 lid 6 Rv heeft de rechtbank tot dit oordeel kunnen komen. Ook het hof ziet niet dat partijen veel hebben gedaan om afspraken met elkaar te maken over het ouderschap na de scheiding. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat partijen nog onvoldoende hebben geprobeerd samen tot een ouderschapsplan te komen.
5.6.
De vrouw heeft het hof ook gevraagd zich uit te laten over de werkwijze van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, aangezien sprake zou zijn van rechtsongelijkheid. Het hof kan beslissen op verzoeken of vorderingen van partijen in de gevallen die de wet noemt. De wet voorziet er niet in dat het hof zich uitlaat over de werkwijze van een rechtbank en op dat punt beslissingen neemt. Dat sprake is van rechtsongelijkheid is overigens onvoldoende onderbouwd. Dit kan het hof niet afleiden uit de uitspraken waarnaar de vrouw verwijst.
5.7.
Gelet op het voorgaande falen de grieven één tot en met acht van de vrouw. Op grond van artikel 355 Rv wordt de zaak, na bekrachtiging van de tussenbeschikking, terugverwezen naar de rechter in eerste aanleg om op de hoofdzaak te beslissen. Daarop zijn twee uitzonderingen toegelaten. De eerste uitzondering is dat partijen het hof gezamenlijk vragen om de zaak zelf af te doen. De vrouw heeft tijdens de zitting in hoger beroep het hof verzocht de zaak zelf af te doen. Aangezien het een eenzijdig verzoek van de vrouw betreft en de advocaat van de man heeft aangegeven het hier niet mee eens te zijn, heeft het hof geen mogelijkheden tot afdoening van de zaak. Ook de tweede uitzondering, inhoudende dat de zaak zich in staat van wijzen bevindt, doet zich naar het oordeel van het hof niet voor. De zaak is in staat van wijzen indien een einduitspraak gegeven kan worden. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Aangezien het hof de zaak niet zelf kan afdoen, wordt de zaak terugverwezen naar de rechtbank in eerste aanleg om verder te beslissen. In de procedure bij de rechtbank kunnen partijen 19 november 2024 aan de rechtbank laten weten of het hen gelukt is om een ouderschapsplan op te stellen.
5.8.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de tussenbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, J.H. Lieber en L. Hamer, bijgestaan door als mr. M. Knipping-Verbeek griffier, en is op 12 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.