ECLI:NL:GHARL:2024:6876

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
21-002511-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in ontnemingszaak betreffende wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de betrokkene, geboren in 1965, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten van € 109.597,56, maar het hof kwam tot de conclusie dat de betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Het hof baseerde deze conclusie op het feit dat de betrokkene zijn schuur had verhuurd voor de teelt van hennep, maar de kosten van elektriciteit en andere uitgaven het voordeel overstegen. Het hof schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil en vernietigde de eerdere beslissing van de rechtbank. De verplichting tot betaling aan de Staat werd vastgesteld op nul euro. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2024, waar de advocaat-generaal een vordering had ingediend voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de argumenten van de betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Carabain-Klomp, in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de betrokkene geen voordeel had genoten van zijn handelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002511-23
Uitspraak d.d.: 6 november 2024
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 10 mei 2023 met parketnummer
18-232368-22 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 122.456,75 en oplegging aan de betrokkene van een betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van datzelfde bedrag.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de betrokkene en zijn raadsvrouw,
mr. S.M. Carabain-Klomp,- naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De rechtbank heeft bij beslissing van 10 mei 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, beslist op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarbij is dat voordeel dat de betrokkene heeft genoten als gevolg van het medeplegen van hennepteelt, alsmede de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op een bedrag van € 109.597,56.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 6 november 2024 (parketnummer 21-002508-23) vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van hennepteelt en de onder 2 tenlastegelegde diefstal van elektriciteit. Voorts is de betrokkene veroordeeld tot straf voor de onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan hennepteelt.
Opbrengst
Op grond van het strafdossier en de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de betrokkene gedurende de bewezen verklaarde periode van 1 januari 2022 tot en met 1 maart 2022 opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor het telen van hennep, door zijn schuur te verhuren aan een derde voor een bedrag van
€ 500,00 per maand. Ter terechtzitting van het hof heeft de betrokkene verklaard meerdere huurpenningen te hebben ontvangen. Gelet op het bewezenverklaarde gaat het hof ervan uit dat de betrokkene gedurende drie maanden huurpenningen heeft ontvangen. Dat leidt tot de volgende berekening:
3 maanden huur x € 500,00 per maand =€ 1.500,00 aan huuropbrengsten
Het hof leidt hieruit af dat de betrokkene € 1.500,00 aan voordeel heeft genoten als gevolg van het ter beschikking stellen van zijn schuur ten behoeve van de hennepteelt.
Kosten
Uit het strafdossier volgt dat het verschuldigde bedrag aan [benadeelde partij] ten bedrage van
€ 12.859,19 uitgaat van drie oogsten. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene een bedrag van € 12.859,19 reeds aan [benadeelde partij] heeft terugbetaald. Uitgaande van een kweekcyclus van circa tien weken, stelt het hof vast dat de betrokkene gedurende de bewezen verklaarde periode van 1 januari 2022 tot en met 1 maart 2022 één oogst heeft gehad. Het hof zal het bedrag van € 12.859,19 door drie delen.
€ 12.859,19 ÷ 3 = € 4.286,40 aan elektriciteitskosten
Het hof stelt vast dat de betrokkene in de genoemde periode € 4.286,40 aan elektriciteitskosten heeft gemaakt.
Berekening
De kosten van
€ 4.286,40 –overstijgen het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.500,00, waardoor het voordeel voor betrokkene onder aan de streep negatief is.
Op basis hiervan concludeert het hof dat de betrokkene ten gevolge van zijn handelen geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt daarom geschat op nihil.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op €
0,00.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
0,00 (nul euro).
Stelt de verplichting tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
nihil.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 6 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.