ECLI:NL:GHARL:2024:6854

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
21-002301-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in hoger beroep tegen ontnemingsbeslissing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 26 maart 2024, met betrekking tot een ontnemingszaak. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat de officier niet-ontvankelijk is in dit hoger beroep. De reden hiervoor is dat uit de akte van hoger beroep blijkt dat er alleen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis in de strafzaak en niet tegen de ontnemingsbeslissing. Het hof overweegt dat, hoewel de hoofdzaak en de ontnemingszaak hetzelfde parketnummer hebben en gelijktijdig zijn behandeld, dit niet betekent dat het hoger beroep automatisch ook op de ontnemingszaak van toepassing is. De wet vereist dat voor elk rechtsmiddel een duidelijke verklaring wordt afgelegd, en in dit geval was dat niet gebeurd. Het hof concludeert dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in het hoger beroep tegen de ontnemingsbeslissing, en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002301-24
Uitspraak d.d.: 4 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, (volgens de officier van justitie) ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 26 maart 2024 met parketnummer 16-031310-23 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft aangevoerd tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep te hebben ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 oktober 2024.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. M.H.H. Meulemeesters, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat in de onderhavige zaak de hoofdzaak en de ontnemingszaak een identiek parketnummer dragen, de zaken gelijktijdig ter terechtzitting werden behandeld en de rechtbank op dezelfde dag uitspraak deed. Het ligt daarom in de rede dat de ontneming als verlengstuk van de hoofdzaak dient en de appelakte bezwaarlijk voor een andere uitleg vatbaar is dan dat het openbaar ministerie het appel heeft willen uitstrekken tot beide zaken. Er is dus sprake van een dusdanige verwevenheid tussen de twee zaken dat de appelakte van 2 april 2024 zo dient te worden opgevat dat deze ook op de ontnemingszaak ziet.
De raadsman heeft – kort samengevat – bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 449, eerste lid, en artikel 450, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geschiedt het instellen van hoger beroep door een officier van justitie door het afleggen van een verklaring op de griffie van de rechtbank, hetzij in persoon, hetzij door een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk door de officier van justitie bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Ingevolge artikel 451, eerste lid, Sv wordt van iedere verklaring door de griffier een akte opgemaakt.
Bij het instellen van een rechtsmiddel in een strafzaak met een daaraan gekoppelde ontnemingszaak dient
per zaakeen rechtsmiddel te worden ingesteld door op de griffie
per zaakeen daartoe strekkende verklaring af te leggen. De griffier dient vervolgens
per zaakeen akte rechtsmiddel op te maken. Oftewel: met één verklaring wordt één rechtsmiddel in één zaak ingesteld. Dat geldt ook als aan de strafzaak en de ontnemingszaak hetzelfde parketnummer is toegekend en op dezelfde dag uitspraak is gedaan.
Als er onduidelijkheid bestaat over de vraag of het rechtsmiddel is gericht zowel tegen de strafzaak als tegen de ontnemingszaak of slechts tegen een van beide zaken, is het primair aan de appelrechter om te beslissen over de vraag hoe de appelakte moet worden begrepen. Daarbij kan hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd worden betrokken.
Het hof heeft bij de beantwoording van de vraag of door of namens de officier van justitie hoger beroep is ingesteld tegen de ontnemingsbeslissing het volgende in aanmerking genomen.
Uit de stukken van het geding blijkt dat een gevoegd feit in het vonnis van de strafzaak en de beslissing in de ontnemingszaak hetzelfde parketnummer hebben, te weten 16-031310-23, en dat in beide zaken op 26 maart 2024 uitspraak is gedaan. Op 2 april 2024 is namens de officier van justitie hoger beroep ingesteld en op diezelfde dag is de ‘akte instellen hoger beroep’ opgemaakt. Uit deze akte volgt het volgende:
‘Met dien verstande dat het hoger beroep zich tegen de vrijspraak t.a.v. feit 3 in het parketnummer 16/031310-23 en tegen de vrijspraak t.a.v. feit 4 in het parketnummer 16/267279-23.’
Op verzoek van de griffier is op 11 april 2024 aan de officier van justitie gevraagd of het klopt dat er alleen hoger beroep ingesteld in de strafzaak en niet in de ontneming. De officier van justitie heeft op diezelfde dag het volgende laten weten:
‘Logischerwijs richt het beroep zich ook daartegen.’
Het hof stelt voorop dat van de officier van justitie mag worden gevergd dat hij binnen de bij de wet voorgeschreven termijnen op correcte wijze hoger beroep instelt.
Het hof overweegt verder dat een gevoegd feit in de strafzaak weliswaar hetzelfde parketnummer heeft als de ontnemingszaak, maar dat uit voornoemde ‘akte instellen hoger beroep’ volgt dat het hoger beroep beperkt is tot de beslissingen die in de strafzaak zijn genomen door de rechtbank. Gelet hierop komt het hof tot het oordeel dat door of namens de officier van justitie geen hoger beroep is ingesteld tegen de ontnemingsbeslissing en dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. F.E.J. Goffin, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 4 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.