Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 maart 2024. De vrouw en de man zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2022, en hebben samen het gezag over het kind. In het kort geding vonnis van 14 december 2022 was vastgesteld dat de minderjarige wekelijks van vrijdagochtend tot en met zondag 19.00 uur bij de man verblijft. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld omdat zij de zorgregeling wil wijzigen en de man wil verplichten om de minderjarige te halen en te brengen.
De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 1.000,-. De vrouw heeft in hoger beroep gevraagd om het kort geding vonnis te vernietigen en haar vorderingen toe te wijzen. Het hof heeft op 5 november 2024 geoordeeld dat het kort geding vonnis in stand blijft. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet voldoende heeft onderbouwd dat zij om medische redenen niet in staat was om de minderjarige naar de man te brengen. De vrouw heeft ook aangevoerd dat de man niet thuis was bij het brengen van de minderjarige, maar het hof oordeelt dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd.
Het hof heeft besloten dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt, gezien de aard van de zaak, en heeft verder afgewezen wat door de vrouw is gevorderd. De beslissing van het hof bevestigt de noodzaak van de dwangsom als prikkel voor de vrouw om de zorgregeling na te komen, en benadrukt het belang van een eerlijke verdeling van de zorgverplichtingen tussen de ouders.