ECLI:NL:GHARL:2024:6780

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
21-000390-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar de officier van justitie had hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 5 september 2020, waarbij de aangever, [benadeelde], gewond raakte. Tijdens de vechtpartij, die ontstond na een conflict bij een restaurant, zou de verdachte met een mes een stekende beweging naar de aangever hebben gemaakt. Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het letsel heeft toegebracht aan de aangever. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en de signalementen kwamen niet overeen met de verdachte. Hierdoor heeft het hof de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Daarnaast is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte is vrijgesproken van het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000390-22
Uitspraak d.d.: 5 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 januari 2022 met parketnummer
18-046116-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde;
  • veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.A.W. Dekker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 januari 2022 integraal vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 september 2020 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte met een mes, althans een puntig voorwerp, een stekende beweging gemaakt naar en/of in de richting van het hoofd van die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2020 te [plaats] , aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken/letsel in het aangezicht, heeft toegebracht door met een mes, althans een puntig voorwerp, een stekende beweging te maken naar en/of in de richting van het hoofd van die [benadeelde] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2020 te [plaats] , [benadeelde] heeft mishandeld door met een mes, althans een puntig voorwerp, een stekende beweging te maken naar en/of in de richting van het hoofd van die [benadeelde] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken/letsel in het aangezicht ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank heeft ten aanzien van de feitenvaststelling het volgende overwogen:
Op zaterdag 5 september 2020, omstreeks 03.28 uur belt een [taxichauffeur] met de meldkamer van de politie. [taxichauffeur] meldt dat hij zojuist een slachtoffer van een steekpartij heeft afgezet bij de eerste hulp van het [ziekenhuis] te [plaats] . Het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , was kort daarvoor tijdens een vechtpartij op het [plein] te [plaats] in zijn gezicht gestoken.
Uit het politieonderzoek komt vervolgens naar voren dat op zaterdag 5 september 2020, rond 03:00 uur, voor het [restaurant] , gelegen aan het [plein] te [plaats] , ruzie is ontstaan tussen een vriendengroep (van ongeveer 6 personen) en de eigenaar en het personeel (drie personen) van het restaurant. Het restaurant was in verband met de geldende coronamaatregelen vroeg gesloten en aan de vriendengroep werd meegedeeld dat zij geen eten meer konden krijgen. De vriendengroep nam daarmee geen genoegen en bleef voor de deur van het restaurant rondhangen en er werd wat geroepen en gescholden. Nadat het personeel klaar was met schoonmaken verlieten zij één voor één de zaak, waarna er een vechtpartij ontstond waarbij ook verdachte en aangever betrokken waren. Zowel verdachte als aangever zijn daarbij gewond geraakt: verdachtes neus is gebroken en aangever heeft een zeer grote snede in zijn gezicht opgelopen.
Verdachte wordt verweten dat hij het letsel bij aangever heeft veroorzaakt. Dit verwijt is primair tenlastegelegd als poging doodslag, subsidiair als toebrengen zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in het aangezicht, ten gevolge heeft gehad. Ter terechtzitting heeft de verdachte, evenals bij zijn eerdere verhoren bij de politie, het hem ten laste gelegde feit stellig ontkend.
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de rechtbank en overweegt verder als volgt.
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat aangever tijdens de vechtpartij een grote snee in zijn gezicht heeft opgelopen als gevolg waarvan hij een blijvend litteken heeft overgehouden. Het hof vindt echter niet dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte degene is geweest die dit letsel heeft toegebracht aan aangever.
Het dossier bevat uiteenlopende verklaringen van verschillende getuigen.
De signalementen die de getuigen hebben gegeven over de dader van de steekpartij, zijn niet consistent en eensluidend en wijzen niet zonder meer op verdachte, integendeel. Zo geven meerdere getuigen aan dat de dader van de steekpartij een zwarte jas droeg, terwijl verdachte blijkens de camerabeelden een witte jas droeg. Daarnaast wordt verdachte door een paar getuigen herkend op de camerabeelden als de dader van de steekpartij, terwijl andere getuigen op basis van de camerabeelden juist verklaren dat zij verdachte niet als zodanig herkennen.
Het hof merkt in het bijzonder op dat een van die getuigen, [taxichauffeur] , al tijdens het 112-gesprek in de nacht van 5 september 2020 en toen de politie die nacht ter plaatse kwam, een signalement van de dader heeft opgegeven dat niet overeenkomt met het signalement van verdachte. [taxichauffeur] geeft in het 112-gesprek bijvoorbeeld aan dat de dader een stoppelbaardje heeft en verklaarde toen de politie ter plaatse kwam dat de dader een grijs T-shirt droeg. Dit signalement is niet in overeenstemming met de camerabeelden. De politie heeft de camerabeelden en een foto van de beelden op een later moment aan [taxichauffeur] getoond. Hierop is te zien dat verdachte wegrent. [taxichauffeur] heeft hierover verklaard dat de persoon die op de beelden en foto te zien is niet de dader is en dat de dader van de steekpartij ook niet in de richting van de plek waar verdachte heen rende, was gelopen. De verbalisant die de beelden en foto aan [taxichauffeur] toonde, heeft in het proces-verbaal opgemerkt dat hij zag dat [taxichauffeur] begon te twijfelen toen hij de foto zag.
Vervolgens heeft de verbalisant een andere foto van verdachte getoond die op de diensttelefoon van de verbalisant stond. [taxichauffeur] verklaarde toen dat dit de dader van de steekpartij was.
Het hof is van oordeel dat er beperkingen kleven aan deze herkenning, nu sprake is geweest van een enkelvoudige fotoconfrontatie die plaatsvond nadat [taxichauffeur] na het zien van de camerabeelden had verklaard dat verdachte niet de dader van de steekpartij was en hij zichtbaar twijfelde. Door na deze twijfel een enkelvoudige fotoconfrontatie te laten plaatsvinden, bestaat een aanmerkelijke kans dat [taxichauffeur] ‘gestuurd’ is in zijn verklaring dat de persoon op de foto de dader van de steekpartij is. Het hof gaat daarom voorbij aan deze herkenning.
Gelet op het voorgaande heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat verdachte degene is geweest die het letsel bij aangever heeft toegebracht. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.097,18. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. P.S. Bakker, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 5 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.