ECLI:NL:GHARL:2024:6765

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
200.344.484
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag ouders en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder

In deze zaak heeft de vader hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind is beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, gezien de slechte communicatie en de onopgeloste conflicten tussen hen. De vader, die het niet eens is met deze beslissing, heeft aangevoerd dat hij en de moeder in staat moeten worden geacht om gezamenlijk beslissingen te nemen over hun kind. Hij heeft recent therapie gevolgd en is van mening dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag te vroeg komt, aangezien de ondertoezichtstelling nog loopt en er aan de gestelde doelen gewerkt moet worden.

De moeder heeft verweer gevoerd en wil dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere aantekening in het gezagsregister zijn gewijzigd, maar dat er geen verbetering is in de communicatie tussen de ouders. Het hof heeft de argumenten van de vader overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende basis is voor gezamenlijk gezag, gezien de geschiedenis van huiselijk geweld en de huidige situatie waarin de vader geen contact heeft met het kind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezamenlijk gezag is beëindigd en het eenhoofdig gezag aan de moeder is toegewezen. De vader moet eerst contact herstellen met het kind voordat er over gezamenlijk gezag kan worden gesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.484
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 429338)
beschikking van 5 november 2024
inzake
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
hierna: de vader
advocaat: mr. E.I. Robert
en
[verweerster]
die woont in [woonplaats2]
hierna: de moeder
advocaat: mr. S.C.M. Woude-van Velzen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank) van 6 mei 2024 (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijk uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2024, en
  • het verweerschrift met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft 24 oktober 2024 plaatsgevonden. Partijen waren samen met hun advocaten aanwezig. De vader werd ook door een tolk bijgestaan. Namens de GI was [naam1] aanwezig. Namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) was [naam2] aanwezig.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020 in [plaats1] . Zij hebben hun relatie in 2020 beëindigd. Op 25 maart 2020 heeft de vader [de minderjarige] erkend en op 3 april 2020 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijke gezag zijn belast. Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 januari 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 19 januari 2024 en wel tot 29 januari 2025.
2.2.
De moeder heeft de rechtbank verzocht om het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] te beëindigen en te bepalen dat zij wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
2.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat het ouderlijk gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt.
2.4.
De vader is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank. Hij komt daarvan in hoger beroep. Hij wil dat het hof de beslissing ongedaan maakt.
De moeder voert verweer. Zij wil dat de beslissing in stand blijft.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.2.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de omstandigheden sinds 3 april 2020 (de datum van aantekening in het gezagsregister) gewijzigd zijn. Door de rechtbank is onder 4.3 overwogen dat beide ouders erkennen dat er geen sprake is van een goede communicatie tussen hen als ouders van [de minderjarige] en dat hiermee de wijziging van omstandigheden is gegeven. Tegen dit oordeel is geen grief geformuleerd.
3.3.
Volgens de vader moeten hij en de moeder in staat worden geacht gezamenlijk te communiceren als het over [de minderjarige] gaat en zijn zij ook in staat samen beslissingen over haar te nemen. De beëindiging van het gezamenlijk gezag komt te vroeg. De ondertoezichtstelling is nog niet beëindigd en nog steeds moet aan de gestelde doelen worden gewerkt. Dat vraagt van beide ouders een gedragsverandering. De vader heeft van januari 2024 tot half juli 2024 wekelijkse therapiesessies gehad bij [naam3] en heeft daar coping strategieën aangeleerd. Sinds kort zijn de sessies tweewekelijks.
3.4.
De moeder voert gemotiveerd verweer.
3.5.
Het hof is net als de rechtbank – en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt – van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Ter aanvulling op wat de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd overweegt het hof het volgende.
3.6.
Het hof ziet niet de ontwikkeling tussen de ouders die nodig is: sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling is er niets gewijzigd in de situatie tussen de ouders. De vader legt de verantwoordelijkheid voor deze impasse geheel bij de moeder. [naam4] heeft bij hem geen gedragsverandering gezien en zet de hulpverlening niet voort. De vader stelt zich slechts toekomstgericht op. Dat is, gelet op het belaste relatieverleden van de ouders (waarin sprake is geweest van huiselijk geweld en verbale vernedering, ook in aanwezigheid van [de minderjarige] en haar halfzusje), onvoldoende om tot een situatie te komen waarin constructieve uitoefening van gezamenlijk gezag mogelijk is. Een succesvolle toekomst van het gezamenlijk gezag vraagt ook om erkenning voor gebeurtenissen uit het verleden. Ook is het hof niet overtuigd dat de vader het contact met [de minderjarige] geheel los ziet van contact met de moeder, terwijl eventueel contact voor de moeder juist zeer belastend is of zal zijn.
Uit het verslag over de voortgang van de behandeling bij [naam5] van 22 augustus 2024 ((productie A bij verweerschrift in hoger beroep) blijkt dat de moeder met PTSS is gediagnosticeerd en daarvoor in behandeling is, gericht op het doorbreken van gedragspatronen en ook emotieregulatie en stabilisatie. Ook blijkt uit het verslag dat vooralsnog niet aan traumaverwerking (in engere zin) wordt toegekomen, omdat sprake is van blootstellingen aan triggers rondom haar ex-partner (de rechtszaken tussen de ouders over [de minderjarige] ) en dat hertraumatisering het proces van herstel bemoeilijkt. Zodra ruimte ontstaat voor traumaverwerking zal daar direct op worden ingezet.
3.7.
Verder meent het hof dat slechte communicatie tussen de ouders op zichzelf nog niet maakt dat een kind klem of verloren raakt tussen de ouders, maar het geheel ontbreken van communicatie – zoals hier – draagt daar wel in belangrijke mate aan bij. Om tot beslissingen te komen is enig overleg wel nodig. Dat overleg, zo blijkt ook ter terechtzitting, ontbreekt compleet. Om samen met de moeder beslissingen over [de minderjarige] te kunnen nemen is ook nodig dat de vader bekend is met wat [de minderjarige] nodig heeft. De vader heeft echter al bijna anderhalf jaar geen contact met [de minderjarige] en is dus niet bekend met wat [de minderjarige] nodig heeft. Naar eigen zeggen is hij gestopt met het vragen van informatie, terwijl hij weet dat de GI over die informatie beschikt.
3.8
Zoals de raad adviseert en de GI als informant desgevraagd ter zitting heeft toegelicht is een eerste stap/vereiste een contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] . Volgens de raad is het contactherstel op dit moment belangrijker dan de uitoefening van het gezag samen met de moeder. De raad adviseert dan ook bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het hof onderschrijft dat. Het talmen van de vader met het toestemming verlenen voor inschrijving van [de minderjarige] op dezelfde school als haar zusje is een voorbeeld van het niet voldoen aan wat [de minderjarige] nodig heeft. Pas tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de vader zijn toestemming verleend voor de inschrijving van [de minderjarige] op de basisschool. Met (een beetje) inlevingsvermogen in [de minderjarige] had de vader ook kunnen bedenken dat het voor [de minderjarige] veilig en vertrouwd is om in haar dagelijkse leven, waarin de zorg voor en opvoeding van haar volledig in het gezin van de moeder plaatsvindt, naar dezelfde basisschool als haar zusje te gaan.
3.9.
Het hoger beroep faalt.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 6 mei 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
4.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.L. van der Bel en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 5 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.