ECLI:NL:GHARL:2024:6763

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
200.338.875
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en waardering van aandelen in het kader van echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee partijen, de man en de vrouw, die in 2014 zijn gehuwd en inmiddels zijn gescheiden. De vrouw heeft op 14 april 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarop de man verweer heeft gevoerd. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 15 december 2023 de echtscheiding uitgesproken en een aantal beslissingen genomen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waaronder de toedeling van aandelen in [naam1] B.V. aan de man, met een waarde van € 134.900. De man is het niet eens met deze waardering en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzoekt om de aandelen te verkopen en de opbrengst te verdelen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep grieven ingediend tegen de toedeling van de aandelen en de wijze van verdeling van de lasten van de woningen. Het hof heeft de toedeling van de aandelen aan de man in stand gelaten, maar de waarde van de aandelen is bevestigd op € 134.900. Het hof heeft ook beslist dat de lasten van de woningen door de partijen zelf gedragen dienen te worden, zonder nadere verrekening, en heeft de eerdere beslissing van de rechtbank op dit punt vernietigd. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.875
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 537799 en 560243)
beschikking van 5 november 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.E. Brokers-van Dijk te Vleuten,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 maart 2023 en 15 december 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 (procesdossier eerste aanleg) tot en met 4, ingekomen
op 14 maart 2024;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en met 5;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties 5 tot en met 9;
- een journaalbericht van mr. Brokers-van Dijk van 23 augustus 2024 met producties 10 tot
en met 18;
- een journaalbericht van mr. Beijersbergen van Henegouwen van 26 augustus 2024 met een
productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De omvang van het geschil

3.1
Partijen zijn [in] 2014 gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2
Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] (12 jaar) en [de minderjarige2] (9 jaar).
3.3
De vrouw heeft op 14 april 2022 een verzoek tot echtscheiding en het treffen van nevenvoorzieningen ingediend. De man heeft verweer gevoerd en tegenverzoeken gedaan, waaronder een verzoek tot echtscheiding.
3.4
Bij de beschikking van 15 december 2023 (verder ook: de bestreden beschikking) is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 26 februari 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk is geëindigd.
3.5
Naast het uitspreken van de echtscheiding heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- voor recht verklaard dat de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] niet in de gemeenschap van goederen is gevallen, maar een gemeenschappelijk bezit betreft en hetzelfde geldt voor de daaraan verbonden hypothecaire lening bij [de bank] ;
- deels de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en eenvoudige gemeenschap gelast en deels de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld.
3.6
De man is met één grief van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. Hij is van mening dat de rechtbank ten onrechte de aandelen in [naam1] B.V. aan hem heeft toegedeeld en de waarde van die aandelen ten onrechte op € 134.900 heeft gesteld. Hij verzoekt het hof daarom de bestreden beschikking op dat onderdeel te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat die aandelen door partijen dienen te worden verkocht en dat de verkoopopbrengst toekomt aan partijen, ieder voor de helft. Subsidiair verzoekt hij het hof die aandelen aan hem toe te delen onder de verplichting om aan de vrouw € 15.000 bruto te voldoen.
3.7
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof om de verzoeken van de man af te wijzen. Voor het geval het hof het primair door de man verzochte zou toewijzen verzoekt zij het hof – kort weergegeven – te bepalen dat de waarde van de aandelen € 134.900 is, dat verkoop tegen minimaal dit bedrag dient te geschieden en dat aan haar € 67.450 toekomt, zelfs als de aandelen voor een lager bedrag worden verkocht.
3.8
Op haar beurt is de vrouw met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof voorwaardelijk (voor het geval het hof beslist dat de waarde van de aandelen opnieuw moet worden vastgesteld) een deskundige te benoemen en de kosten dienaangaande ten laste van de Staat te doen komen.
Verder verzoekt zij het hof – kort weergegeven – te bepalen er geen verdeling of verrekening van de woonlasten zal zijn, zodat ieder de eigen woonlasten draagt (de man die van de [adres1] en de vrouw die van de [adres2] ). Ook verzoekt zij het hof te bepalen dat de man uit de verdeling van de inboedel
nietzal toekomen de tuintegels en tuinhuis bij de [adres2] , de Mining Rig en de sieraden van de moeder van de man voor zover de vrouw die in haar bezit heeft.
3.9
De man voert daar verweer op en verzoekt het hof de verzoeken van de vrouw in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.

4.De motivering van de beslissing

de aandelen [naam1] B.V.
4.1
Geen van partijen komt op tegen de beslissing van de rechtbank omtrent de peildatum voor de waardering van de aandelen [naam1] B.V, zodat die peildatum (22 april 2022) tussen partijen vast staat.
4.2
De aandelen [naam1] B.V. zijn door de rechtbank toegedeeld aan de man, onder de verplichting € 67.450 aan de vrouw te betalen. In hoger beroep betoogt de man dat hij de aandelen niet toegedeeld wilde krijgen en dat dit voor hem dan ook als een verrassing kwam. Hij had graag, alvorens de rechtbank de aandelen aan hem toe zou delen, de gelegenheid willen krijgen zich uit te laten over de waarde van de aandelen. Het hof constateert dat, voor zover de man betoogt dat op dit punt bij de rechtbank onvoldoende gelegenheid tot (weder)hoor is geboden, in elk geval in hoger beroep voldoende gelegenheid is geweest voor een uitwisseling van standpunten over toedeling en de waarde van de aandelen. Deze twee punten zullen hierna inhoudelijk worden beoordeeld.
4.3
De aandelen [naam1] B.V. behoren tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en worden dus in de door partijen gewenste verdeling betrokken. Partijen zijn het er niet over eens aan wie en tegen welke waarde deze aandelen moeten worden toegedeeld en leggen deze kwestie aan het hof voor. Het hof kan de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen, zo blijkt uit artikel 3:185 BW. Daarbij is het hof niet gebonden aan hetgeen partijen hebben verzocht en hoeft hij niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren [1] .
4.4
Het hof zal de toedeling van de aandelen aan de man in stand laten en het primaire verzoek van de man (om de aandelen [naam1] B.V. te verkopen en de opbrengst te verdelen) afwijzen. De onderneming van [naam1] B.V. werd door de man gedreven en hield zich bezig met advieswerkzaamheden ten aanzien van vastgoed. Ook na de echtscheiding was het de man die het bedrijf runde. Verder is van belang dat de man op enig moment ook aannemerswerkzaamheden is gaan uitvoeren onder de naam [naam1] B.V. Na de peildatum is [naam2] B.V. opgericht. Dit is een onderneming van de man die zich vooral richt op aannemerswerkzaamheden. De aandelen van deze laatste vennootschap vallen - nu die vennootschap is opgericht ná de peildatum - niet in de huwelijksgoederengemeenschap. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat gedurende enige tijd (een ‘overgangsperiode’) aannemerswerkzaamheden die waren verricht door [naam1] B.V. aan klanten werden gefactureerd door [naam2] B.V. Daarna is volgens hem op enig moment ‘een knip gemaakt’ en zijn alle aannemerswerkzaamheden door [naam2] B.V. uitgevoerd en gefactureerd. Hieruit volgt dat na de peildatum door [naam2] B.V. betalingen zijn ontvangen van klanten voor werkzaamheden die door [naam1] B.V. waren verricht. Gelet op dit alles ligt verkoop van de aandelen aan een derde (met verdeling van de opbrengst) niet in de rede.
4.5
Nu het hof de toedeling van de aandelen aan de man in stand laat is zijn subsidiaire verzoek aan de orde, dat er op neerkomt dat de waarde van die aandelen op € 30.000 dient te worden gesteld. De vrouw betwist die waarde.
4.6
Het hof zal ook de vaststelling van de waarde van de aandelen op € 134.900 in stand laten. De rechtbank is - kort gezegd - uitgegaan van de balans per ultimo 2021 en heeft de activa en passiva gesaldeerd. Daarbij heeft de rechtbank laten meewegen dat de man ervoor heeft gekozen om na de peildatum steeds minder werk in de vennootschap te gaan uitvoeren, dat (daardoor) de omzet is gedaald en dat de man naar eigen zeggen aan zichzelf in de loop van 2022 € 100.000 aan dividend heeft laten uitkeren. Volgens de man hebben de aandelen een veel lagere waarde, te weten € 30.000. De man voert in hoger beroep aan dat hij veel minder (namelijk € 52.000) dividend uitgekeerd heeft gekregen dan eerder door hem bij de rechtbank is verklaard, dat er sprake zou zijn van een dubbeltelling en dat ten onrechte geen rekening gehouden is met de nog te betalen dividendbelasting. Desgevraagd heeft de man niet goed het verschil kunnen uitleggen tussen deze en de eerder door hem verstrekte gegevens. Tegenover de betwisting door de vrouw heeft de man de door hem gestelde lagere waarde van de aandelen - ook in hoger beroep - onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat deze grief van de man niet slaagt en dat zijn subsidiaire verzoek zal worden afgewezen. Overigens overweegt het hof dat ook in het geval van de juistheid van deze stellingen van de man zou worden uitgegaan, dit nog niet leidt tot de conclusie dat de aandelen een waarde hebben van € 30.000, mede in het licht van hetgeen hierboven onder 4.4 is overwogen.
de (eigenaars)lasten van de woningen
4.7
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort de woning aan de [adres2] in [woonplaats1] . Na de peildatum is de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] door partijen samen (ieder voor de helft) in eigendom verkregen. Voor deze aankoop zijn zij een lening onder hypothecair verband aangegaan. Deze woning is onderdeel van een eenvoudige gemeenschap van partijen.
Ten aanzien van de lasten van de beide woningen heeft de rechtbank beslist dat die gedragen dienen te worden door partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, totdat de woningen zijn verdeeld of zijn geleverd aan een derde. Als wijze van verdeling is gelast dat de woning [adres2] aan de vrouw zal worden toegedeeld en de woning [adres1] aan de man.
4.8
In haar eerste grief verzoekt de vrouw het hof te bepalen dat ieder van partijen de lasten van de woning draagt waar hij of zij feitelijk woont, zonder nadere verrekening. Ten aanzien van de vrouw is dat de [adres2] en ten aanzien van de man de [adres1] . Ter zitting bleek dat de goederenrechtelijke toedeling (levering) van de woningen nog niet heeft plaatsgehad, maar dat ieder van hen, zulks in afwijking van hetgeen de rechtbank heeft beslist, de lasten van de woning voldoet waar hij of zij woont. Daarmee voeren partijen dus feitelijk al uit hetgeen de vrouw in haar eerste grief verzoekt. De man heeft op de zitting met deze feitelijke gang van zaken ingestemd, zodat het hof het verzoek van de vrouw zal toewijzen.
tuinhuis, tuintegels, mining rig en sieraden
4.9
De tweede grief van de vrouw ziet op de verdeling van diverse (inboedel)zaken. De rechtbank heeft een uitgebreide verdeling van de inboedel opgenomen in de bestreden beschikking. Daarin zijn onder meer aan de man toegedeeld de
mining rig(dat is een apparaat dat wordt gebruikt voor de handel in cryptovaluta) en ‘sieraden moeder’. Ten aanzien van die laatste bleek ter zitting dat het gaat om gouden sieraden die door de moeder van de man aan [de minderjarige2] , de dochter van partijen, zijn gegeven. De betreffende sieraden zijn dus eigendom van [de minderjarige2] en maken daarom geen deel uit van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, waardoor ze niet aan een van partijen kunnen worden toegedeeld. Het hof zal daarom de beschikking van de rechtbank op dit onderdeel vernietigen. In zoverre slaagt de grief van de vrouw.
4.1
De
mining rigis blijkens de bestreden beschikking toegedeeld aan de man. Vast staat dat de vrouw deze heeft verkocht, volgens haar verklaring via Marktplaats voor € 800. Zij wijst op een tweetal producties waaruit blijkt dat zij toestemming had van de man om dit apparaat te verkopen en de opbrengst zelf te behouden. Ze verzoekt daarom te bepalen dat de man uit de verdeling van de inboedel deze
mining rigniet zal toekomen.
4.11
Het hof overweegt als volgt. De twee producties waar de vrouw naar verwijst zijn schermafdrukken van Whatsapp berichten. In een daarvan, gedateerd 24 mei 2022, staat onder meer ‘
De Rig is namelijk eigendom van [naam3] ’. Niet blijkt van wie het bericht afkomstig is en aan wie het is gericht. In een ander bericht - kennelijk afkomstig van genoemde [naam3] - gedateerd 26 januari (zonder jaartal) - staat ‘
En jij hebt volledig mijn toestemming om de rig te verkopen en het geld voor jouwzelf te houden’. Ook ten aanzien van dit bericht blijkt uit de productie niet aan wie het bericht is gericht. Het hof kan uit deze producties niet afleiden dat de vrouw toestemming had van de man om de
mining rigte verkopen en het geld zelf te houden. De man heeft ter zitting bovendien betwist dat de
mining rigvan ‘ [naam3] ’ was en dat de vrouw zijn toestemming had om te verkopen. De grief van de vrouw faalt op dit onderdeel.
4.12
Partijen hebben bij de rechtbank lijsten met te verdelen zaken aangeleverd. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking beslist over zaken ten aanzien waarvan partijen het niet eens waren. De tuintegels en het tuinhuisje staan niet vermeld in de bestreden beschikking. Deze waren, blijkens de door partijen overgelegde lijsten, toegedeeld aan de man en kennelijk waren partijen het daar over eens. In hoger beroep verzoekt de vrouw te bepalen dat het tuinhuisje en de tuintegels niet aan de man toekomen omdat deze goederen zich bevinden op het terrein van de door haar bewoonde woning die zij toegedeeld wil krijgen. Over deze laatstgenoemde toedeling zijn partijen het eens. Op de mondelinge behandeling verklaarde de vrouw echter dat de man wat haar betreft het tuinhuisje en de tegels wel mag hebben, maar dat het tuinhuisje ook deel uitmaakt van de schutting. Door het wegnemen van het tuinhuisje blijft zij achter met een gat in haar erfafscheiding. Dat is onpraktisch.
4.13
Het hof overweegt dat vast staat dat partijen het er over eens waren dat het tuinhuisje en de tuintegels aan de man zouden worden toegedeeld. Ook op de mondelinge behandeling bij het hof verklaarde de vrouw dat het geen probleem is dat deze zaken aan de man toekomen, maar dat het vervelend is dat dat zij na het verwijderen van het tuinhuis met een gat in haar schutting zou achterblijven. Bovendien vertegenwoordigen de goederen volgens de vrouw nauwelijks een waarde. Het hof vindt de argumenten van de vrouw niet zo zwaar wegen de eerder overeengekomen verdeling ongedaan zou moeten worden gemaakt. De grief faalt dan ook op dit onderdeel.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de eerste grief van de vrouw en haar tweede grief deels. Voor het overige falen de grieven van partijen. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de lasten van de woningen en de sieraden van de moeder van de man betreffen vernietigen en beslissen als hierna vermeld. Voor het overige blijft de bestreden beschikking in stand.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen
gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
6.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 december 2023, voor zover daarin is bepaald dat elk van partijen de helft van de eigenaarslasten van de beide woningen betaalt en voor zover daarin ‘sieraden moeder’ aan de man zijn toegedeeld, en in zoverre deels opnieuw beschikkende:
6.2
bepaalt dat ieder van partijen de lasten betaalt en draagt van de woning waarin hij of zij feitelijk verblijft zonder nadere verrekening, zodat de man de lasten van de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] draagt en de vrouw die van de woning aan de [adres2] te [woonplaats1] ;
6.3
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 december 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
6.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, K. Mans en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 5 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.