ECLI:NL:GHARL:2024:6761

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
200.320.408
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige; verzoek tot omgangsregeling ingetrokken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die sinds 2 juli 2021 probeert contact te krijgen met zijn zoon, heeft zijn verzoek tot een omgangsregeling ingetrokken tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2024. Dit besluit volgde op een lange periode van juridische procedures en de constatering dat de eerder bepaalde minimale omgangsregeling, die op 1 mei 2024 zou ingaan, niet was gestart. De moeder en de vader waren beide aanwezig bij de behandeling, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig.

Het hof had eerder in een beschikking van 18 april 2024 bepaald dat er een minimale omgangsregeling van eens per twee weken gedurende twee uren zou worden opgestart, onder begeleiding van een professionele hulpverleningsinstantie. Echter, uit berichten van beide ouders bleek dat deze regeling niet was uitgevoerd. De vader gaf aan dat de langdurige juridische strijd een negatieve impact op zijn leven had en dat hij niet langer in staat was om het proces voort te zetten. Het hof concludeerde dat, gezien de omstandigheden en de wens van de vader om zijn verzoek in te trekken, het niet in het belang van het kind was om een omgangsregeling op te leggen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Gelderland van 28 september 2022 vernietigd en het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen. Tevens verklaarde het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep. Deze uitspraak werd gedaan op 5 november 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.408
(zaaknummer rechtbank Gelderland 390794)
beschikking van 5 november 2024
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.M. Schurink- Smit,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.A. Alderlieste.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van
23 mei 2023, 31 oktober 2023 en 18 april 2024.
1.2
Bij het hof zijn nadien binnengekomen:
- een journaalbericht met bijlagen van 11 september 2024 van mr. Schurink-Smit;
- een e-mailbericht van 13 september 2024 van mr. Alderlieste.
1.3
Op 8 oktober 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) was een vertegenwoordiger aanwezig.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in eerdere beschikkingen, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In de beschikking van 18 april 2024 heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden en bepaald dat er met ingang van 1 mei 2024 een minimale omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] van eens per twee weken gedurende twee uren zal worden opgestart onder begeleiding van een professionele hulpverleningsinstantie (bij voorkeur [naam1] ). Uitbreiding in tijd en dagen en het afschalen naar onbegeleide omgang gebeurt onder regie van de professionele hulpverleningsinstantie.
2.3
Uit de berichten namens zowel de moeder als de vader van 11 en 13 september 2024 is gebleken dat deze door het hof bepaalde minimale omgangsregeling niet is gestart.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn incidenteel hoger beroep om een omgangsregeling (met opbouw) tussen hem en [de minderjarige] te bepalen ingetrokken. De vader heeft verklaard dat hij al sinds zijn inleidend verzoek van 2 juli 2021 bezig is geweest contact te krijgen met zijn zoon. In de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland van 28 september 2022 is een omgangsregeling bepaald. Tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep op 31 maart 2023 bleek dat de eerste contacten tussen de vader en [de minderjarige] goed waren gegaan, maar dat [de minderjarige] daarna bang was voor de vader en de omgang bij het omgangshuis was gestopt. Voor [de minderjarige] is vervolgens speltherapie ingezet en de moeder heeft de behandeling voor haar trauma voortgezet. Het hof heeft bij beschikking van 31 oktober 2023 de raad gevraagd aanvullend onderzoek te doen naar de vraag wat bij moeder en wat bij [de minderjarige] ligt waardoor er weerstand is tegen de omgang met de vader en wat nodig is om omgang tussen de vader en [de minderjarige] weer mogelijk te maken. De raad heeft in het rapport van 19 februari 2024 geadviseerd een minimale regeling van eens per twee weken gedurende twee uren te starten onder begeleiding van een professionele hulpverleningsinstantie (bij voorkeur [naam1] ). In de beschikking van 18 april 2024 heeft dit hof bepaald dat vanaf mei 2024 en omgangsregeling zou moeten worden opgestart. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2024 is gebleken dat de omgang door [naam2] zou gaan worden begeleid. Dit is echter niet van de grond gekomen. Volgens de vader zou door [naam2] opnieuw onderzoek worden verricht en contact met de raad worden gelegd voordat er een begin van contact mogelijk was. Voor de vader werd dit teveel. De vader heeft verteld dat het al jaren procederen een negatieve invloed heeft op alle aspecten van zijn leven. Ondanks (tussen)beschikkingen en een raadsadvies heeft hij nog steeds zijn zoon niet kunnen zien. De vader blijft hopen op een positieve wending en wil niets liever dan een rol spelen in het leven van [de minderjarige] . Hij kan het echter niet meer aan en trekt daarom zijn verzoek in hoger beroep in. Hij heeft dit weloverwogen besloten en aan het hof verteld dat hij op dit moment niet anders kan.
2.5
Met de raad acht het hof omgang tussen de vader en [de minderjarige] nu niet haalbaar. De begeleide omgang komt niet van de grond en de vader wil zijn verzoek niet langer handhaven. Het is gelet daarop niet in het belang van [de minderjarige] om een omgangsregeling tussen hem en zijn vader te bepalen. Gelet op al hetgeen al eerder is overwogen betreurt het hof dit, maar kan het hof niet anders dan beslissen dat ondanks dat de vader binnen zijn mogelijkheden jarenlang heeft geprobeerd contact met [de minderjarige] te krijgen, er op dit moment geen omgangsregeling kan worden opgelegd.

3.De slotsom

in het principaal hoger beroep
3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
in het incidenteel hoger beroep
3.2
De vader heeft zijn verzoek ingetrokken. Dit brengt mee dat het hof hem niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal hoger beroep
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
28 september 2022;
wijst het inleidend verzoek van de vader om een omgangsregeling te bepalen tussen hem en [de minderjarige] alsnog af;
in het incidenteel hoger beroep
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, R. Feunekes en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is op 5 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.