ECLI:NL:GHARL:2024:6743

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
21-002884-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op pasgeboren kind door moeder met gevangenisstraf en terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrouw die werd beschuldigd van doodslag op haar pasgeboren zoon. De verdachte, geboren in 1990, had op 11 april 2020 haar zoon in [plaats] ter wereld gebracht, waarna het kind kort na de geboorte overleed. De rechtbank Overijssel had de vrouw eerder veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf, maar het hof vernietigde dit vonnis en kwam tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk haar pasgeboren zoon van het leven had beroofd door strangulatie en andere gewelddadige handelingen. De patholoog concludeerde dat de letsels bij leven waren toegebracht, en het hof achtte het opzet op de dood van het kind bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden werd opgelegd. Het hof hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die leed aan posttraumatische stressstoornis (PTSS) en andere geestelijke gezondheidsproblemen. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de betrokkenen, terwijl ook de noodzaak van behandeling en toezicht werd erkend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002884-21
Uitspraak d.d.: 6 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 juni 2021 met parketnummer 08-952278-20 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .

1.Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 februari 2022, 28 juni 2024, 23 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.G. Bischop, naar voren is gebracht.

3.Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Overijssel heeft verdachte bij vonnis van 11 juni 2021 ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest. Aan verdachte is tevens de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

4.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na nadere omschrijving en wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 11 april 2020 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, haar pasgeboren zoon [slachtoffer ] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door
- [slachtoffer ] rond de hals/nek manueel en/of met een of meer omsnoerende structuur/structuren te stranguleren en/of
-de ademhaling van [slachtoffer ] te beletten (smoren) door gelijktijdig zijn neus en mond af te dekken en/of af te drukken en afgedekt/afgedrukt te houden en/of
-(een) verwonding(en) aan/nabij de navel van [slachtoffer ] toe te brengen (door de niet eerst afgebonden navelstreng door te knippen), waardoor bij [slachtoffer ] bloedverlies teweeg is gebracht;subsidiair
zij op of omstreeks 11 april 2020 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, haar pasgeboren zoon [slachtoffer ] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- [slachtoffer ] rond de hals/nek manueel en/of met een of meer omsnoerende structuur/structuren te stranguleren en/of
-de ademhaling van [slachtoffer ] te beletten (smoren) door gelijktijdig zijn neus en mond af te dekken en/of af te drukken en afgedekt/afgedrukt te houden en/of
-(een) verwonding(en) aan/nabij de navel van [slachtoffer ] toe te brengen (door de niet eerst afgebonden navelstreng door te knippen), waardoor bij [slachtoffer ] bloedverlies teweeg is gebracht;meer subsidiair
zij op of omstreeks 11 april 2020 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, als moeder, ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling genomen besluit, althans onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, haar kind bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd door:
- hem ( [slachtoffer ] ) rond de hals/nek manueel en/of met een of meer omsnoerende structuur/structuren te stranguleren en/of
- de ademhaling van hem ( [slachtoffer ] ) te beletten (smoren) door gelijktijdig zijn neus en mond af te dekken en/of af te drukken en afgedekt/afgedrukt te houden en/of
- (een) verwonding(en) aan/nabij de navel van hem ( [slachtoffer ] ) toe te brengen (door de niet eerst afgebonden navelstreng door te knippen), waardoor bij [slachtoffer ] bloedverlies teweeg is gebracht, ten gevolge waarvan dat kind is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
5.1
Inleiding
Op zaterdagmiddag 11 april 2020 is [slachtoffer ] (hierna: [slachtoffer ] ) in [plaats] ter wereld gekomen. Dezelfde middag is [slachtoffer ] overleden. In de avond van 11 april 2020 hebben zijn ouders, zijnde verdachte en haar partner [partner] , de huisartsenpost gebeld. [2]
De dienstdoende huisarts is vervolgens bij hen thuis gekomen en heeft verdachte met het stoffelijk overschot van [slachtoffer ] naar het ziekenhuis gestuurd omdat hij vermoedde dat de placenta mogelijk nog niet volledig geboren was. Bij aankomst in het ziekenhuis is [slachtoffer ] onderzocht. [slachtoffer ] was ongeveer 50 centimeter lang en 3334 gram zwaar. [3]
Na een melding van het personeel van de afdeling verloskunde heeft de GGD-arts zijn twijfels geuit over de doodsoorzaak van [slachtoffer ] en heeft men geen verklaring ‘natuurlijke dood’ kunnen afgeven. De GGD-arts heeft contact opgenomen met de politie, waarna de recherche een grootschalig onderzoek, genaamd TGO Oeganda, naar de dood van [slachtoffer ] is gestart. [4] Verdachte is aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer ] en op 21 april 2020 in verzekering gesteld. [5]
Eerder is verdachte op 23 januari 2017 in de behandelkamer van haar huisarts bevallen van een voldragen doodgeboren kindje: een jongetje genaamd [slachtoffer 2] . Verdachte was toen niet bekend met de zwangerschap. [6]
5.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde, nu geen sprake is geweest van handelen met voorbedachten rade. De subsidiair tenlastegelegde doodslag kan naar het oordeel van de advocaat-generaal wel wettig en overtuigend worden bewezenverklaard, waarbij verdachte vanwege een gebrek aan bewijs partieel dient te worden vrijgesproken van “het smoren”.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, nu geen sprake is geweest van voorbedachten rade. Verder heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
5.4
Het oordeel van het hof
5.4.1
Is [slachtoffer ] levend geboren?
Gelet op de tenlastelegging dient het hof allereerst de vraag te beantwoorden of [slachtoffer ] levend is geboren.
Op 13 april 2020 heeft dr. [patholoog 1] , arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer ] . De resultaten van dit onderzoek naar de doodsoorzaak zijn vastgelegd in een deskundigenrapport van 1 oktober 2020. [7] De dag voorafgaand aan de sectie werd het lichaam postmortaal radiologisch onderzocht in het [ziekenhuis] . Bij dit onderzoek werd lucht in de longen en in het maag-darmkanaal waargenomen. Bevindingen bij de sectie duiden eveneens op gas/lucht in de longen. Dit past volgens de patholoog bij inademing van lucht. Ook de overige bevindingen van de patholoog passen bij het bij leven toebrengen van letsel. [8]
Ter terechtzitting bij de rechtbank op 21 mei 2021 is dr. [patholoog 2] , eveneens patholoog bij het NFI, als deskundige ondervraagd over het moment van overlijden van [slachtoffer ] . [patholoog 2] heeft daarbij verklaard dat hij de bevindingen van zijn collega [patholoog 1] zoals weergegeven in het rapport van 1 oktober 2020 deelt. Gezien de bevindingen van [kinderradioloog] , kinderradioloog, heeft [slachtoffer ] na zijn geboorte minstens een paar minuten tot circa een half uur geleefd. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het gegeven dat er zowel lucht in de longen, hetgeen betekent dat deze ontplooid moeten zijn geweest, als in de twaalfvingerige darm aanwezig was. [9]
Het hof stelt op grond van bovenstaande bevindingen vast dat [slachtoffer ] levend is geboren en kort na de geboorte is overleden.
5.4.2
Het tenlastegelegde
Voor de beoordeling van het tenlastegelegde dient het hof de volgende vragen te beantwoorden:
1. Als gevolg waarvan is [slachtoffer ] overleden?
2. Wanneer en door wie is letsel aan [slachtoffer ] toegebracht?
3. Levert dit een strafbaar feit op, en zo, welk strafbaar feit?
Ad 1. Als gevolg waarvan is [slachtoffer ] overleden?
Het letsel
In het hiervoor genoemde sectierapport staat beschreven dat bij [slachtoffer ] sprake was van puntvormige en iets grotere bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden links en rechts. Er waren aan de hals en nek links en rechts rood paarse bloeduitstortingen in een gebied van circa 14 x 4,5 cm. Hierbij waren er vele kras/streepvormige en
onregelmatige oppervlakkige huidbeschadigingen links en rechts aan de hals en nek.
De oppervlakkige huidbeschadigingen toonden onderhuidse bloeduitstorting en indroging en breidden zich uit tot aan de bovenzijde van de borst. Inwendig waren er enkele oppervlakkige en dieper gelegen bloeduitstortingen in de halsspieren en op de schildklier. [10]
Er waren letsels aan het gelaat links en rechts, waarbij links meer dan rechts, met name aan de wangen, gebieden van vage rode huidverkleuring en plaatselijk mogelijk zeer oppervlakkige huidbeschadigingen. Onder het linkeroog en aan de linker neusvleugel waren zeer oppervlakkige huidbeschadigingen. Onder de kin en aan de linker kaakrand waren vage onderhuidse bloeduitstortingen met plaatselijk mogelijk zeer oppervlakkige huidbeschadigingen.
Zij- en achterwaarts aan de binnenzijde van de schedelhuid en op het botvlies van het schedeldak waren er vlekkige bloeduitstortingen in een gebied van circa 19 x 13 cm. Er was een lijnvormige breuk van het schedeldak rechts zijwaarts (parietaal) van circa acht centimeter met roodheid van het schedeldak. Er waren geen bloeduitstortingen tussen de hersenvliezen. [11] Het aanvullend neuropathologisch onderzoek toonde tekenen van uitgebreid, recent (vlak voor overlijden) doorgemaakt zuurstofgebrek van de hersenen (acute hypoxische encefalopatie) en beperkte tekenen van traumatische beschadiging van de uitlopers van zenuwcellen (traumatische axonale schade).
Er waren aan de armen, de linkerhand, de buik en hoog aan de rug deels streepvormige en deels onregelmatige oppervlakkige huidbeschadigingen. Er was een bloeduitstorting rechts voorwaarts in de tong. Er was enige roodheid van de voorhuid met bij insnijden in de huid gelegen roodheid. De anus toonde een paarse verkleuring op de overgang van de binnen- naar de buitenzijde (linea dentata). Bij insnijden bleek er een onderhuidse bloeduitstorting. [12]
Volgens verkregen informatie zou de navelstreng zijn afgeknipt, maar niet zijn afgebonden. [13]
Verdachte heeft verklaard dat zij na geboorte van [slachtoffer ] de navelstreng met een schaar heeft doorgeknipt. De navelstreng heeft zij niet afgebonden. [14]
Het ontstaan van de letsels
Volgens de patholoog zijn voornoemde letsels bij leven ontstaan. De vastgestelde uitwendige en inwendige letsels aan de hals zijn ontstaan door samendrukkend geweld op de hals. Met samendrukkend geweld wordt bedoeld manuele strangulatie (manuele verwurging), ligatuurstrangulatie (door een of meerdere omsnoerende structuren rond de hals/nek), of een combinatie daarvan. Samendrukkend geweld op de hals kan leiden tot belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd, met zuurstofgebrek van de hersenen (cerebrale hypoxie) tot gevolg, waarmee het overlijden kan worden verklaard. [15]
Het is mogelijk dat een deel van de letsels door krassend/puntig geweld is ontstaan, zoals het krassen met nagels. De puntvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden passen goed bij stuwing in het kader van doorgemaakt samendrukkend geweld op de hals. [16]
De vastgestelde uitwendige en inwendige letsels aan het hoofd (de bloeduitstortingen van/in de schedelhuid, de (zeer) oppervlakkige huidbeschadigingen en de schedelbreuk) zijn bij leven ontstaan door stomp botsend geweld op het hoofd, zoals slaan of vallen op het hoofd. Volgens de patholoog moet dat stomp botsend geweld meermaals hebben plaatsgevonden en vanwege de schedelbreuk moet het geweld (deels) hevig zijn geweest. [17] De geweldsinwerking op het hoofd heeft geleid tot beperkte schade van uitlopers van zenuwcellen in de hersenen, hetgeen geen rol heeft gespeeld bij het overlijden. De tekenen van uitgebreid, recent doorgemaakt zuurstofgebrek van de hersenen kunnen goed worden verklaard door het doorgemaakte samendrukkende geweld op de hals. [18]
Bij het gelijktijdig afdrukken van de neus en mond (smoren) hoeven er bij jonge kinderen geen objectiveerbare verschijnselen van uitwendige geweldsinwerking te worden waargenomen. Smoren als oorzaak van of bijdrage aan het overlijden kan dus niet worden uitgesloten. De letsels aan het gelaat en de bloeduitstorting aan de tong zouden (deels) bij smoren kunnen passen, maar zijn hier geenszins bewijzend voor. De bloeduitstorting in de tong is bij leven ontstaan door stomp botsend of drukkend geweld, zoals (met structuren) drukken op de tong of knijpen in de tong. [19]
De afgeknipte, maar niet afgebonden, navelstreng kan hebben geleid tot bloedverlies, maar het is de verwachting dat een dergelijke bloeding na verloop van tijd spontaan stelpt. In strikte zin kan een bijdrage van bloedverlies aan het overlijden echter niet geheel worden uitgesloten. [20]
De letsels aan de armen, de linkerhand, de buik en hoog aan de rug zijn bij leven ontstaan door uitwendig mechanisch stomp botsend of krassend geweld, zoals stoten, geslagen worden of met ruwe/puntige structuren in aanraking komen. De letsels hebben geen rol gespeeld bij het overlijden. De paarse verkleuring van de anus betrof een letsel en is bij leven ontstaan door stomp botsend of drukkend geweld met structuren. [21]
De doodsoorzaak
De patholoog heeft beschreven dat het overlijden van [slachtoffer ] wordt verklaard door samendrukkend geweld op de hals, al dan niet in combinatie met smoren en/of bloedverlies. [22]
De conclusie van het hof
Op basis van de bevindingen van de patholoog is het hof van oordeel dat de letsels die na het overlijden bij [slachtoffer ] zijn vastgesteld, kunnen worden verklaard doordat op hem bij leven geweld is toegepast. Naar het oordeel van het hof heeft een deel van het geweld dat op [slachtoffer ] is toegepast geleid tot zijn dood. Dat geweld bestond uit samendrukkend geweld op de hals/nek van [slachtoffer ] , zijnde manuele strangulatie (manuele verwurging), ligatuurstrangulatie (verwurging door een of meer omsnoerende structuren rond de hals/nek) of een combinatie daarvan, en dit heeft geleid tot belemmering van de bloedtoevoer naar [slachtoffer ] ’s hoofd met zuurstofgebrek van de hersenen tot gevolg.
Ad. 2. Wanneer en door wie is het letsel aan [slachtoffer ] toegebracht?
Zoals hiervoor reeds door het hof is vastgesteld is [slachtoffer ] levend geboren en heeft hij maximaal een half uur geleefd. Op basis van deze vaststelling in combinatie met het feit dat de patholoog concludeert dat de letsels bij leven zijn toegebracht, concludeert het hof dat het (dodelijke) letsel moet zijn toegebracht tot circa een half uur na de geboorte van [slachtoffer ] .
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die het fatale letsel heeft toegebracht. Het hof stelt daarbij vast dat het dossier noch het besprokene ter terechtzitting een aanwijzing biedt dat het letsel door een derde of derden aan [slachtoffer ] is toegebracht. Verdachte heeft verklaard dat zij op 11 april 2020 op het moment van de bevalling en de periode daarna alleen met [slachtoffer ] in de woning was. [23] Ook de bevindingen van de politie leiden niet tot een andere conclusie. Haar partner is tegen half vijf in de middag, en daarmee ruim na de bevalling, thuisgekomen. [24]
Het hof concludeert dat het verdachte is geweest die het geweld op [slachtoffer ] heeft uitgeoefend.
Ad 3. Levert dit een strafbaar feit op, en zo ja, welk strafbaar feit?
Aan verdachte is primair moord, subsidiair doodslag en meer subsidiair kindermoord respectievelijk kinderdoodslag ten laste gelegd.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er sprake is geweest van voorbedachten rade. Het hof zal verdachte dan ook van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Het subsidiair tenlastegelegde
Voor een bewezenverklaring van doodslag is in ieder geval vereist dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer ] .
Bij de beoordeling van die vraag staat voorop dat het voor het hof niet duidelijk is geworden wat zich kort na de geboorte van [slachtoffer ] heeft afgespeeld. Wel staat vast dat de letsels aan
[slachtoffer ] ’s hals zijn ontstaan door samendrukkend geweld op de hals. Hiermee wordt verwurging met de handen, met een of meer omsnoerende structuren of een combinatie daarvan bedoeld.
De uitwendige en inwendige letsels aan het hoofdje van [slachtoffer ] , namelijk de bloeduitstortingen van én in de schedelhuid, zijn ontstaan door meermaals stomp botsend geweld op het hoofd. Hierbij moet gedacht worden aan slaan of vallen op het hoofd. Vanwege de schedelbreuk van acht centimeter in de schedel moet dat geweld (deels) hevig zijn geweest.
Op grond van het voorgaande stelt het hof dan ook vast dat sprake is geweest van zeer gewelddadige handelingen door verdachte. De voor de geconstateerde letsels aan de hals en het hoofdje van [slachtoffer ] benodigde handelingen, met name het door de patholoog beschreven samendrukkend geweld op de hals/nek, zijn naar het oordeel van het hof daarmee zo gericht geweest op de dood van [slachtoffer ] dat het opzet op zijn dood een gegeven is. Het hof acht daarmee vol opzet aanwezig.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het smoren en het doorknippen van de niet afgebonden navelstreng
Het hof acht op grond van de bevindingen en de conclusie van de patholoog niet bewezen dat het overlijden van [slachtoffer ] mede wordt verklaard door smoren. Hoewel smoren als oorzaak van of bijdrage aan het overlijden niet kan worden uitgesloten omdat er bij jonge kinderen geen objectiveerbare verschijnselen van uitwendige geweldsinwerking hoeven te worden waargenomen, acht het hof dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het smoren te komen.
Daarnaast staat voor het hof op basis van de bevindingen en de conclusie van de patholoog ook onvoldoende vast dat het bloedverlies dat is ontstaan doordat verdachte de niet afgebonden navelstreng heeft doorgeknipt, heeft bijgedragen aan het overlijden van [slachtoffer ] . De patholoog beschrijft immers de verwachting dat een dergelijke bloeding na verloop van tijd spontaan stelpt. In het verlengde hiervan – en mede gelet op de verklaring van verdachte dat zij de navelstreng doorknipte omdat zij dacht dat dit moest – acht het hof evenmin bewezen dat verdachte de navelstreng doorknipte met het opzet om [slachtoffer ] te doden. Van dit onderdeel van het tenlastegelegde zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Met inachtneming van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Het meer subsidiair tenlastegelegde
Ondanks dat het hof het subsidiair tenlastegelegde hiervoor bewezen heeft geacht, zal gelet op artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, aandacht worden besteed aan het meer subsidiair tenlastegelegde. Artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht schrijft namelijk voor dat indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, alleen de laatste in aanmerking komt voor de kwalificatie van het bewezenverklaarde.
In dit kader overweegt het hof dat de verhouding tussen artikel 290 (kinderdoodslag) en artikel 287 (doodslag) van het Wetboek van Strafrecht kan worden beschouwd als een logische specialiteitsverhouding, waarbij artikel 290 een geprivilegieerde specialis is en artikel 287 de generalis. Het hof is echter, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat in onderhavige zaak geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 290 van het Wetboek van Strafrecht. Het dossier en het besprokene ter zitting bieden namelijk onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte zou hebben gehandeld onder de werking van vrees voor ontdekking van de (aanstaande) bevalling. Het gepleegde feit valt daarmee niet onder de bijzondere strafbepaling betreffende kinderdoodslag. Het hof zal het door verdachte gepleegde feit dan ook kwalificeren als doodslag.

6.Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij opof omstreeks11 april 2020 te [plaats] ,in ieder geval in Nederland,haar pasgeboren zoon [slachtoffer ] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- [slachtoffer ] rond de hals/nek manueel en/of met een of meer omsnoerende structuur/structuren te strangulerenen/of
-de ademhaling van [slachtoffer ] te beletten (smoren) door gelijktijdig zijn neus en mond af te dekken en/of af te drukken en afgedekt/afgedrukt te houden en/of
-(een) verwonding(en) aan/nabij de navel van [slachtoffer ] toe te brengen (door de niet eerst afgebonden navelstreng door te knippen), waardoor bij [slachtoffer ] bloedverlies teweeg is gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

8.Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

9.Oplegging van straf en maatregel

9.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met aftrek van het voorarrest. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn in hoger beroep. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt gelast en dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het door verdachte gestelde geheugenverlies – indien dit niet aannemelijk wordt geacht – niet als strafverzwarende omstandigheid mee te laten wegen bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. Daarnaast heeft zij verzocht om de standpunten van de deskundigen [psychiater 1] en [GZ-psycholoog] ten aanzien van de vastgestelde posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de verminderde toerekeningsvatbaarheid over te nemen.
De raadsvrouw acht een gevangenisstraf die niet langer is dan vijf jaren in combinatie met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, een passende straf. Zij heeft gevraagd om de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat verdachte meteen aan de slag kan gaan met een behandeling. Tegen oplegging van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel heeft zij zich niet verzet.
9.3
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 11 april 2020 schuldig gemaakt aan doodslag op haar pasgeboren zoon [slachtoffer ] . Zij heeft [slachtoffer ] veel letsel toegebracht en hem om het leven gebracht door verwurging. Hij is in een tijdsbestek van enkele minuten tot dertig minuten na zijn geboorte gedood. Dit laat niemand onbewogen. Het feit heeft impact gehad op de
toenmalig partner van verdachte, familieleden, andere personen die bij het voorval en het onderzoek daarnaar betrokken zijn geweest en ook vanuit de maatschappij wordt geschokt gereageerd op dit soort feiten. Het feit heeft daarnaast grote impact gehad op verdachte zelf. Zij zal moeten leren leven met het feit dat zij [slachtoffer ] om het leven heeft gebracht.
De persoon van verdachte
In veel van de in de jurisprudentie bekende gevallen van neonaticide is sprake van een stoornis bij de moeder. Teneinde te onderzoeken of bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens is over verdachte uitgebreid gerapporteerd, waarbij het hof acht heeft geslagen op de volgende rapportages:
  • Het rapport van hoogleraar neuropsychologie en recht [naam 1] van 16 april 2020;
  • Het forensisch milieuonderzoek van forensisch milieuonderzoeker [milieuonderzoeker] van 1 september 2020;
  • De Pro Justitia rapportage van GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] van 27 november 2020 (en de aanvulling van 10 maart 2021);
  • De Pro Justitia rapportage van psychiater [psychiater 1] van 2 december 2020 (en de aanvulling van 19 februari 2021);
  • Het reclasseringsadvies ten aanzien van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden van 12 februari 2021;
  • Het deskundigenbericht van gynaecoloog-perinatoloog [naam 2] van 27 april 2021;
  • De Pro Justitia rapportage (ten aanzien van het verschijnsel neonaticide) van klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] van 11 maart 2021.
In hoger beroep zijn hier nog de volgende rapportages bijgekomen:
  • Het neuropsychologisch onderzoek van klinisch neuropsycholoog [neuropsycholoog] van 11 mei 2023;
  • De Pro Justitia rapportage van psycholoog [GZ-psycholoog] van 4 juli 2023;
  • De Pro Justitia rapportage van psychiater [psychiater 2] van 12 juli 2023;
  • Het reclasseringsadvies ten aanzien van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden van 18 oktober 2024.
Ten aanzien van deze rapportages overweegt het hof als volgt.
Volgens psychiater [psychiater 1] en psycholoog [GZ-psycholoog] is er bij verdachte sprake van PTSS als gevolg van de eerdere bevalling in 2017, bestaande uit klassieke bij een PTSS horende verschijnselen. Volgens [psychiater 1] is er bij verdachte verder sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een zeer sterke afweer van emotionele en fysieke pijn en van autistiforme kenmerken in de persoonlijkheid.
Volgens psycholoog [GZ-psycholoog] zijn in de persoonlijkheid van verdachte sterk vermijdende tendensen aanwezig en komt zij naar voren als iemand die gevoelens niet of nauwelijks in haar ervaringswereld laat binnenkomen. Weliswaar heeft verdachte trekken van een autismespectrumstoornis, maar die diagnose stelt [GZ-psycholoog] niet. Ook ten tijde van het plegen van het feit was sprake van de voornoemde stoornis en gebrekkige ontwikkeling en wat betreft de toerekening hebben beiden geadviseerd het feit niet volledig aan verdachte toe te rekenen. De exacte mate van toerekening is volgens hen evenwel moeilijk te bepalen.
Ten behoeve van het hoger beroep heeft psycholoog [GZ-psycholoog] opnieuw gerapporteerd over verdachte. In haar rapport van 4 juli 2023 heeft zij haar eerder gestelde diagnose bijgesteld, in die zin dat zij tot de conclusie is gekomen dat bij verdachte sprake is van een depressieve stoornis en van PTSS van het dissociatieve type. Verder heeft zij geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een depersonalisatiestoornis en van alexithymie, wat door de psycholoog eerst als autistische trekken gekenschetst werd. [GZ-psycholoog] adviseert wederom het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, nu zij het waarschijnlijk acht dat de vastgestelde PTSS een rol heeft gespeeld bij het ten laste gelegde.
De bevindingen en conclusies in het rapport van 12 juli 2023 van psychiater [psychiater 2] komen overeen met het hiervoor genoemde rapport van [GZ-psycholoog] , waarbij [psychiater 2] nog benoemt dat ook overwogen kan worden om het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
In navolging van het advies van rapporteurs [psychiater 1] , [GZ-psycholoog] en [psychiater 2] zal het hof verdachte het bewezenverklaarde in een verminderde mate toerekenen.
Klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] heeft gerapporteerd over het verschijnsel neonaticide. Hij heeft geschreven dat in zijn algemeenheid gezegd kan worden dat neonaticideverdachten gekenmerkt worden door een gemankeerde beleving van de zwangerschap en een gemankeerde beleving van het (on)geboren kind door de verdachte. Een gemankeerde zwangerschapsbeleving laat zich onderverdelen in een vijftal categorieën, waarbij volgens [klinisch psycholoog] de gedragingen en verklaringen van verdachte geïnterpreteerd kunnen worden als vallend in de categorie ‘loochenen van de zwangerschap’. Gelet op de bevindingen in het dossier veronderstelt [klinisch psycholoog] dat verdachte het besef van zwangerschap volkomen uit haar bewustzijn gelaten heeft. Daarmee wordt niet bedoeld dat verdachte het stiekem verzwegen heeft, maar dat zij de gedachte aan zwangerschap eenvoudig niet in haar bewustzijn toegelaten heeft. Er waren volgens [klinisch psycholoog] aanwijzingen dat verdachte op momenten het bestaan van een eventuele zwangerschap mogelijk heeft ‘overwogen’ maar dit bestaan vervolgens als onmogelijk of dermate ongewenst weer uit haar bewustzijn heeft verbannen.
De rechtbank heeft verdachte het door haar gestelde geheugenverlies in strafverzwarende zin aangerekend. Het hof zal dit niet doen en overweegt daartoe als volgt. Het hof kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen dat verdachte leugenachtig is. De hiervoor door het hof aangehaalde rapporten bieden aanknopingspunten voor de mogelijkheid dat het door verdachte beschreven geheugenverlies authentiek is. De deskundigen, [naam 1] en [neuropsycholoog] enerzijds en [psychiater 1] , [GZ-psycholoog] en [psychiater 2] anderzijds, hebben op dit punt uiteenlopende bevindingen en conclusies. Het hof ziet in deze wisselende bevindingen en conclusies dan ook onvoldoende aanleiding om verdachte het door haar gestelde geheugenverlies in strafverzwarende zin aan te rekenen.
Gevangenisstraf
Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf aangewezen is, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit. Naast een gevangenisstraf zal het hof – zoals hieronder wordt uitgelegd – de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Dit gegeven betrekt het hof ook bij de afweging over de op te leggen duur van de gevangenisstraf. In dit verband slaat het hof acht op de ter zitting in eerste aanleg gegeven toelichting van de deskundigen [psychiater 1] en [GZ-psycholoog] dat een langdurige gevangenisstraf kan leiden tot verminderde effectiviteit van de noodzakelijke, daaropvolgende behandeling van de stoornis van verdachte.
Tot slot stelt het hof vast dat er in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De maatregel van terbeschikkingstelling
Het hof dient vervolgens te beoordelen of de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd moet worden.
In de over verdachte uitgebrachte rapportages van rapporteurs [psychiater 1] , [GZ-psycholoog] en [psychiater 2] is beschreven dat tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Op basis van deze rapportages stelt het hof vast dat, wat de precieze aard van de stoornis ook moge zijn, bij verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Het hof stelt verder vast dat sprake is van een geweldsdelict dat een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ook is sprake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Daartoe overweegt het hof dat psychiater [psychiater 2] de kans laag acht dat verdachte met adequate behandeling en beveiliging op korte en/of lange termijn zal recidiveren, en matig zonder behandeling en beveiliging ten aanzien van een vergelijkbaar (gewelds)delict. Psycholoog [GZ-psycholoog] acht, alleen kijkend naar de gestructureerde risicotaxaties, de kans op recidive laag. Beide rapporteurs plaatsen echter de kanttekening dat de afgenomen gestructureerde risicotaxaties niet ontwikkeld zijn voor een specifiek delict als het onderhavige. De kans op een onbedoelde, niet opgemerkte zwangerschap acht [GZ-psycholoog] wel aanwezig en hoewel moeilijk te kwantificeren moet er volgens haar wel rekening gehouden worden met de kans op recidive. Klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] heeft over de kans op herhaling geschreven dat bij de helft van de verdachten het risico op een hernieuwde neonaticide als afwezig tot laag wordt ingeschat. Bij ongeveer een derde wordt het risico als matig ingeschat en bij de overige (ongeveer 8%) gevallen wordt het risico ingeschat als hoog. Hoewel geen goede berekening kan worden gemaakt, is het hof van oordeel dat er een gerede kans lijkt te bestaan op recidive.
Het hof zal, anders dan de rechtbank, niet bevelen dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd. Daartoe overweegt het hof dat rapporteurs [psychiater 1] , [GZ-psycholoog] en [psychiater 2] allen een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden adviseren. Volgens [psychiater 2] is voor de problematiek van verdachte een multidisciplinaire behandeling aangewezen. Vanwege haar neiging tot vermijden, de ernst en de lastige voorspelbaarheid van (een recidive van) het ten laste gelegde, wordt een stevig voorwaardelijk kader geadviseerd om verdachte daarmee te motiveren en zo nodig te dwingen in behandeling te blijven. Een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden acht [psychiater 2] hiervoor de aangewezen maatregel. Een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is volgens hem niet nodig, gelet op het recidiverisico en de in te stellen behandeling. Volgens [GZ-psycholoog] kan het begin van de behandeling van verdachte plaatsvinden in een kliniek. Daarna kan de behandeling poliklinisch vervolgd worden en de reclassering kan verdachte daarin begeleiden. Ook zij acht een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege niet nodig. Een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt volgens [GZ-psycholoog] een voldoende kader om de voor verdachte benodigde behandeling op te zetten en te vervolgen.
De reclassering heeft in haar maatregelenrapport van 12 februari 2021 ook positief geadviseerd over een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Tevens heeft de reclassering geadviseerd om de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat direct een klinische behandeling kan worden ingezet zodra plaatsing van verdachte mogelijk is.
In het maatregelenrapport van 18 oktober 2024 heeft de reclassering opnieuw positief geadviseerd over een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Het gaat dan – kort gezegd – om de volgende voorwaarden: geen strafbaar feit plegen, meewerken aan reclasseringstoezicht, meewerken aan een time-out, niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, meldplicht bij de reclassering (na afspraak), opname in een zorginstelling met daarop aansluitend ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, openheid over (partner)relatie(s), openheid over anticonceptie en betrouwbaar handelen in het gebruik hiervan en desgevraagd meewerken aan een zwangerschapstest. De reclassering heeft geconcludeerd dat verdachte intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling en bereid is om zich aan deze geadviseerde voorwaarden te houden. De terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de reclassering ook uitvoerbaar. Op grond van de afgegeven indicatiesteling klinische zorg is verdachte toe geleid naar forensisch psychiatrische afdeling (FPA) [kliniek] . Deze kliniek heeft haar geaccepteerd voor behandeling en heeft laten weten dat er binnenkort een plek vrij komt waardoor zij verdachte op korte termijn kunnen opnemen.
De reclassering heeft in dit rapport tevens geadviseerd om een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen aan verdachte.
Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn om zich aan de op te leggen voorwaarden te houden. Zij wil zelf ook graag behandeling en acht een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk.
Het hof acht het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden een afdoende, passend en noodzakelijk kader. Het hof zal de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd overnemen.
Dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden
De reclassering heeft geadviseerd om de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat direct een klinische behandeling kan worden ingezet zodra plaatsing van verdachte mogelijk is. De verdediging heeft hier om diezelfde reden om verzocht.
Het hof zal met toepassing van artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gelet op artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering en de aanwijzing voorwaardelijke invrijheidsstelling brengt het wettelijke kader met zich dat – anders dan de advocaat-generaal en de verdediging veronderstellen – de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden ingaat op het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidsstelling zou worden verleend. Verdachte komt hier reeds voor in aanmerking, gezien de door het hof opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de noodzakelijk geachte behandeling van verdachte geeft het hof het openbaar ministerie in overweging, in het geval wordt besloten tot het verlenen van voorwaardelijke invrijheidsstelling, erop aan te sturen dat verdachte direct aansluitend aan de huidige detentie wordt overgebracht naar FPA [kliniek] of – indien daar (nog) geen plaats is voor verdachte – naar een tijdelijke overbruggingsplek. Hierdoor kan zo snel mogelijk worden gestart met de door de deskundigen noodzakelijk geachte klinische behandeling. Met het bevelen van de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden en gelet op de omstandigheid dat voor verdachte op korte termijn een plek vrijkomt op FPA [kliniek] , is dit de nadrukkelijke bedoeling van het hof.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
Het hof zal, in navolging van het advies van de reclassering en zoals geëist door de advocaat-generaal, aan verdachte de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Met genoemde maatregel wordt het mogelijk om verdachte na afloop van de terbeschikkingstelling onder toezicht te stellen indien dit in het verband met de dan bestaande risico’s noodzakelijk is. Gelet op de ernst van het delict en het gemaximeerde karakter van de terbeschikkingstelling met voorwaarden acht het hof oplegging van deze maatregel noodzakelijk. Daarbij weegt het hof ook mee dat de deskundigen beschrijven dat een recidiverisico aanwezig is, dat dit risico lastig te kwantificeren is en dat dit zich – vanwege het specifieke karakter van het strafbare feit – ook pas na relatief langere tijd zou kunnen verwezenlijken. Aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel is voldaan. Het hof gelast immers ook de terbeschikkingstelling van verdachte.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende zal plaatsvinden wanneer de terbeschikkingstelling ten einde loopt.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
  • Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • Verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
  • Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
3. Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een door DIZ te bepalen kliniek. Deze time-out duurt totdat de reclassering of reclassering deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
4. Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
5. Verdachte laat zich opnemen in FPA [kliniek] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, ook als dit overbruggingszorg inhoudt. De opnamedatum is nog niet bekend en afhankelijk van het arrest. Opname dient aansluitend op de detentie plaats te vinden. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
6. Verdachte laat zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op het afsluiten van de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
7. Verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op beëindiging van de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
8. Verdachte geeft openheid over haar sociale netwerk en eventuele partnerrelatie. Zij zal meewerken aan relatiegesprekken, indien geïndiceerd.
9. Verdachte geeft openheid over haar anticonceptiebeleid en handelt betrouwbaar in het gebruik van eventuele anticonceptie. Zij zal de reclassering tijdig in kennis stellen als ze met anticonceptiegebruik wil stoppen.
10. Verdachte werkt desgevraagd mee aan een zwangerschapstest door een nader door de reclassering te bepalen instantie. In geval van een zwangerschap zal zij begeleiding accepteren van een nader te bepalen instantie als dit door de reclassering nodig wordt bevonden.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Aldus gewezen door
mr. O.O. van der Lee, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. J.L.F. Groenhuijsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.H. Scharrenberg, griffier,
en op 6 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam brigadier] , brigadier bij de Eenheid [regio] , Dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, registratie [nummer] , onderzoek TGO Oeganda/ [nummer] , gesloten op 3 september 2020, en in de bijbehorende in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen met bijlage, p. 878; een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 Sv, te weten een akte van geboorte (levenloos), p. 665 en 666.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 649.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 647; Start onderzoek, p. 10.
5.Het bevel inverzekeringstelling van verdachte van 21 april 2020, p. 163 en 164.
6.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 Sv, te weten een akte van levenloos geboren kind ( [slachtoffer 2] ), p. 667; het proces-verbaal van verhoor verdachte [partner] van 12 april 2020, p. 503.
7.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 Sv, te weten een NFI-rapport "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" van dr. [patholoog 1] , arts en patholoog, van 1 oktober 2020, p. 1168 e.v. van het dossier (hierna: NFI-rapport van dr. [patholoog 1] van 1 oktober 2020).
8.p. 1168 en 1170.
9.Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank van 21 mei 2021, p. 3.
10.NFI-rapport van dr. [patholoog 1] van 1 oktober 2020, p. 1168.
11.p. 1169.
12.p. 1169.
13.p. 1162.
14.Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank van 21 mei 2021, p. 3.
15.NFI-rapport van dr. [patholoog 1] van 1 oktober 2020, p. 1162.
16.p. 1162.
17.p. 1162.
18.p. 1170.
19.p. 1170 en 1171.
20.p. 1171.
21.p. 1162 en 1171.
22.p. 1171.
23.Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank van 21 mei 2021, p. 3.
24.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [partner] van 12 april 2020, p. 503.