ECLI:NL:GHARL:2024:6730

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
200.341.925/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot gezamenlijk gezag van een vader over zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep ging, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om gezamenlijk gezag met de moeder, maar dit verzoek was afgewezen. De vader had de rechtbank verzocht om gezamenlijk gezag, onder de voorwaarde dat zijn erkenning van het kind in stand bleef, en om een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank had echter geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, gezien de moeizame verstandhouding en communicatie tussen hen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het de afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag heeft bevestigd. Het hof heeft overwogen dat de ouders, ondanks hun bereidheid om aan hun communicatie te werken, nog een lange weg te gaan hebben voordat zij in staat zijn om samen beslissingen te nemen over het gezag van hun kind. De raad voor de kinderbescherming heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar er werd geen noodzaak gezien voor een raadsonderzoek. De beslissing van het hof houdt in dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag wordt afgewezen, en dat de moeder het eenhoofdig gezag behoudt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.925/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 222351)
beschikking van 29 oktober 2024
in de zaak van
[verzoeker](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J. Scholtens te Stadskanaal,
en
[verweerster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.F.A. Raatjes te Assen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen-)beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 2 mei 2023, 13 september 2023 en 22 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 28 mei 2024;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht namens de moeder van 12 september 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 23 september 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 2 oktober 2024 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 oktober 2024 plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
- de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten;
- een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben ongeveer anderhalf jaar een relatie gehad, die begin januari 2022 is geëindigd. Zij zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2022.
3.2
De vader heeft [de minderjarige] op 28 augustus 2021 erkend. [de minderjarige] woont bij de moeder, die het eenhoofdig gezag over hem heeft.
3.3
De vader heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht de erkenning te vernietigen indien uit een door de rechtbank te gelasten DNA-onderzoek zou blijken dat hij niet de vader van [de minderjarige] is. Tevens heeft de vader, onder de voorwaarde dat de erkenning in stand blijft, verzocht om gezamenlijk met de moeder met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te worden belast en verzocht om vaststelling van een zorgregeling. De rechtbank heeft daarop op 2 mei 2023 ambtshalve een bijzondere curator benoemd.
3.4
De bijzondere curator heeft de rechtbank geadviseerd het verzoek tot vernietiging van de erkenning af te wijzen. Hierop heeft de vader dit verzoek ter zitting op 5 september 2023 ingetrokken.
3.5
Bij tussenbeschikking van 13 september 2023 heeft de rechtbank iedere beslissing over het gezag en de omgangsregeling aangehouden, in afwachting van het verloop van een begeleid omgangstraject dat onder regie van het Centrum voor Jeugd, Gezin en Veiligheid (CJGV) opgestart zou worden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder belast te worden met het gezag over [de minderjarige] afgewezen.
4.2
De vader komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. De grief richt zich op de afwijzing van zijn verzoek om gezamenlijk gezag. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag te vernietigen en te bepalen dat de vader gezamenlijk met de moeder zal worden belast met het gezag over [de minderjarige] .
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep en de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te worden belast, heeft afgewezen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank na eigen onderzoek over en voegt daar het volgende aan toe.
5.3
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de verstandhouding tussen de ouders nog steeds moeizaam is. Er zit veel oud zeer tussen de ouders en hun wederzijdse families. Zoals de rechtbank heeft geconstateerd, vindt er nagenoeg geen (zelfstandige) communicatie plaats tussen de ouders. De moeder probeert de vader wel op de hoogte te houden van ontwikkelingen van [de minderjarige] , maar dit verloopt voornamelijk via de casemanager of de begeleiding van de omgang. Ook dan lijkt het de ouders nog niet te lukken om een echt gesprek te voeren. Om samen beslissingen te kunnen nemen, is het kunnen voeren van overleg, hoe minimaal ook, een randvoorwaarde. Dat de vader heeft aangevoerd dat hij geen beslissingen zal blokkeren, doet daar niet aan af.
5.4
De moeder heeft ter zitting verteld dat zij het lastig vindt om samen met de vader beslissingen te nemen over [de minderjarige] , omdat de vader vanwege zijn verstandelijke beperking moeite heeft om dingen te begrijpen. Voor zover de moeder de vader hierbij ‘op sleeptouw’ zou kunnen nemen, overweegt het hof dat de verstoorde verstandhouding daaraan in de weg staat. Daar komt bij dat de vader in zijn leven extra begeleiding nodig heeft en hiervoor veel steun zoekt bij zijn familie, met name zijn moeder. Ook de moeder steunt, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, sterk op haar familie. Nu echter ook de families van de vader en de moeder ernstig gebrouilleerd zijn, is het niet de verwachting dat de ouders met steun van familie in staat zijn samen te overleggen en beslissingen te nemen. Het risico dat [de minderjarige] in deze dynamiek klem en verloren raakt is groot en naar het oordeel van het hof onaanvaardbaar.
5.5
De ouders hebben zich ter zitting beiden bereid verklaard om met hulpverlening te werken aan de verbetering van hun onderlinge verstandhouding en communicatie. Het hof acht dit in het belang van [de minderjarige] , ook in het kader van de omgang, en verwijst de ouders hiervoor naar het gemeenteloket. Het hof verwacht van de ouders dat zij zich hier daadwerkelijk voor gaan inzetten. Omdat de ouders hierin nog een lange weg te gaan hebben, is het niet de verwachting dat de situatie binnen afzienbare tijd zodanig verbetert dat zij in staat zullen zijn het gezag over [de minderjarige] samen vorm te geven.
5.6
De raad heeft zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar ook in overweging gegeven om een raadsonderzoek te gelasten naar de uitoefening van het gezag. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling echter voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat er geen noodzaak bestaat tot een raadsonderzoek.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
22 maart 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, L. van Dijk en G.B.A Brummer, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 29 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.