ECLI:NL:GHARL:2024:6727

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
200.340.382/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige in het kader van ouderlijk gezag en financiële argumenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om de hoofdverblijfplaats van haar minderjarige zoon bij haar te bepalen, terwijl de vader, verweerder, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De ouders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het ouderlijk gezag over hun minderjarige zoon, die in 2008 is geboren, en hebben ook een meerderjarige dochter. De ouders zijn in 2019 geregistreerd partners geweest, maar dit partnerschap is ontbonden. In een ouderschapsplan uit 2019 is afgesproken dat de minderjarige bij de vader zou wonen, maar in de praktijk verblijft hij wekelijks bij de moeder van maandag tot en met vrijdag en bij de vader in het weekend.

De moeder heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend, die de rechtbank in volle omvang aan de orde stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de argumenten van de moeder voornamelijk van financiële aard zijn en dat er geen wijziging van omstandigheden is die een wijziging van de hoofdverblijfplaats rechtvaardigt. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij is geoordeeld dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in zijn belang is. Het hof heeft ook zorgen geuit over de impact van de juridische strijd tussen de ouders op de minderjarige en heeft hen aangespoord om hun communicatie te verbeteren en afspraken te maken over de zorg en financiën.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.382/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 225760)
beschikking van 29 oktober 2024
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Schuring te Groningen,
en
[verweerder](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. E.R. Postma te Winschoten.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 18 april 2024;
- een journaalbericht namens de moeder van 6 mei 2024 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 13 september 2024 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 24 september 2024, waarin de raad zich heeft afgemeld voor de mondelinge behandeling.
2.2
Op 25 september 2024, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, heeft [de minderjarige] aan het hof verteld wat hij van de zaak vindt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 september 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Schuring heeft een pleitnota overlegd.

3.De feiten

3.1
Het geregistreerd partnerschap tussen de ouders is op 25 juli 2019 ontbonden door inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap van 24 april 2019 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] , geboren [in] 2008. Zij hebben samen nog een meerderjarige dochter: [de meerderjarige dochter] (19 jaar).
3.3
In het door partijen op 21 maart 2019 ondertekende ouderschapsplan, dat aan de
beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap gehecht is, zijn de ouders
- voor zover hier van belang - het volgende overeengekomen:
"Artikel 2 - Hoofdverblijfplaats/verhuizing/paspoort
[de meerderjarige dochter] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder en zal op haar adres in het bevolkingsregister
van de gemeente ingeschreven staan. Aan haar komt daarom het recht toe om de
kinderbijslag en het kindgebonden budget ten goede te innen en hiervan de benodigde zaken
voor [de meerderjarige dochter] zoals kleding, zakgeld en sporten van te bekostigen.
[...]
[de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vader en zal op zijn adres in het bevolkingsregister
van de gemeente ingeschreven staan. Aan hem komt daarom het recht toe om de
kinderbijslag en het kindgebonden budget ten goede te innen en hiervan de benodigde zaken
voor [de minderjarige] zoals kleding, zakgeld en sporten van te bekostigen.
[..]
Artikel 3 - Verzorging en opvoeding
Artikel 3.1. Zorg/contactregeling
De ouders wensen een regeling af te spreken waarbij de kinderen de helft van de tijd bij de
ene ouder zijn en de helft van de tijd bij de andere ouder.
Even weken: maandag, dinsdag en woensdag bij moeder;
donderdag, vrijdag zaterdag zondag bij vader.
Oneven weken: maandag, dinsdag en woensdag bij vader;
donderdag vrijdag zaterdag zondag bij moeder.”
3.4
Voornoemde zorgregeling is in de praktijk niet uitgevoerd. [de minderjarige] verblijft wekelijks van maandag tot en met vrijdag bij de moeder en in het weekend bij de vader. De vakanties worden door partijen (min of meer) evenredig verdeeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 7 maart 2024 is het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen afgewezen.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar zal zijn.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek zijdens de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft (artikel 1:253a lid 2 sub b BW).
5.2
Net als in eerste aanleg is ook in hoger beroep niet komen vast te staan dat het in het belang van [de minderjarige] is om zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen en die bij de moeder vast te stellen. Het hof sluit zich aan bij de motivering van de rechtbank, maakt diens overwegingen na eigen onderzoek tot de zijne, en voegt hier het volgende aan toe.
5.3
Niet ter discussie staat dat de verdeling van de zorgtaken tussen de ouders ten aanzien van [de minderjarige] afwijkt van wat zij in 2019 hebben afgesproken in hun ouderschapsplan. Wat hier ook van zij, dit is voor de moeder (en/of de vader) in de afgelopen jaren nooit een reden geweest om hierover met elkaar in overleg te gaan en andere afspraken vast te leggen. Het hof kan daarom niet anders dan concluderen dat de door de moeder aangevoerde argumenten om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] nu bij haar vast te stellen enkel van financiële aard zijn. De moeder is de procedure tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] immers gestart nadat [de meerderjarige dochter] 18 jaar was geworden en daardoor diverse overheidstoeslagen ten behoeve van [de meerderjarige dochter] voor de moeder zijn weggevallen. Dit is naar het oordeel van het hof niet een zodanige wijziging van omstandigheden dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] dient te worden gewijzigd. De moeder gaat met haar verzoek voorbij aan het belang van [de minderjarige] , die gebaat is bij rust en handhaving van de bestaande situatie. Bovendien is een wijziging van zijn hoofdverblijfplaats geen oplossing voor het onderliggende (financiële) probleem. Gebleken is dat de ouders beperkt zicht hebben op wie wat betaalt voor [de minderjarige] en dat zij hierover geen concrete afspraken hebben gemaakt, aangepast aan de levensfase waarin hij nu zit. Zo betwist de vader dat de moeder het grootste deel van de kosten voor [de minderjarige] betaalt en verklaren beide ouders dat zij maandelijks kleed- en/of zakgeld aan [de minderjarige] betalen en extraatjes uitgeven (voor jassen/schoenen etc.). Het gebrek aan zicht op elkaars uitgaven (en inkomsten) in dit verband zorgt voor onderling wantrouwen en onduidelijkheid en kan alleen opgelost worden wanneer de ouders met elkaar om de tafel gaan en afspraken maken over de financiën, afgestemd op de zorgverdeling en de financiële tegemoetkomingen die de vader ontvangt voor [de minderjarige] . Deze procedure over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is hiervoor niet de juiste weg.
5.4
Tot slot overweegt het hof het volgende. Het hof ziet dat beide ouders veel van hun kinderen te houden. Tegelijkertijd heeft het hof zorgen over de impact van de (juridische) strijd tussen hen op [de minderjarige] .
Anders dan de moeder aanvoert heeft [de minderjarige] wel degelijk last van de ontstane situatie, waarbij hij tussen de ouders in is komen te staan en als ‘boodschapper’ wordt gebruikt. De ouders dienen hun verantwoordelijkheid te nemen en eventueel met hulp van mediation, zoals ter zitting is besproken, te investeren in hun onderlinge verhouding en communicatie en tot nadere afspraken te komen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de moeder en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 maart 2024.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, mr. C. Coster en mr. M. Kemmers, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 29 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.