ECLI:NL:GHARL:2024:6722

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
21-001119-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor subsidiefraude en valsheid in geschrift met betrekking tot de Bonus Zorgprofessionals COVID-19

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor subsidiefraude en valsheid in geschrift, waarbij hij in de coronaperiode een aanzienlijk deel van de ontvangen subsidiegelden, bestemd voor zorgprofessionals, voor andere doeleinden heeft aangewend. De verdachte had een subsidie van ruim € 62.800,- aangevraagd op basis van de subsidieregeling Bonus Zorgprofessionals COVID-19, maar heeft deze gelden niet volledig gebruikt voor het uitkeren van de zorgbonus aan de zorgprofessionals van de stichting waarvoor hij verantwoordelijk was. In plaats daarvan zijn de gelden aangewend voor salarisbetalingen en andere uitgaven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk heeft gehandeld door op een verantwoordingsformulier te vermelden dat de bonus volledig was uitbetaald, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001119-23
Uitspraak d.d.: 30 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 februari 2023 met parketnummer 84-047924-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [verdachte] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.D. Roozemond, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep van beide tenlastegelegde feiten vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
Strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM):
Ter terechtzitting heeft de raadsman primair bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte omdat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. Volgens de verdediging heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden waartoe de Belastingdienst en het UWV geen bevoegdheid hadden. In dat onderzoek is verdachte niet de cautie gegeven, heeft hij geen consultatiebijstand en verhoorbijstand gehad en zijn stukken verstrekt zonder gehoudenheid daartoe. Dat was niet gebeurd als ISZW of de FIOD onderzoek hadden gedaan.
Gelijkheidsbeginsel:
Vervolgens heeft de verdediging aangevoerd dat ook niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet volgen omdat in hoger beroep de [stichting 1] (hierna: de Stichting) niet is vervolgd maar de verdachte wel. Dat is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Voorwaardelijk verzoek:
De verdediging heeft verzocht om, indien het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt verworpen en de verdachte niet wordt vrijgesproken, het onderzoek te heropenen en de medewerker van het UWV en de Belastingdienst te horen over de toepassing van hun bevoegdheden.
Oordeel hof
Strijd met artikel 6 EVRM:
Aan het verweer van de verdediging ligt ten grondslag dat onrechtmatig controlebevoegdheden zijn ingezet en dat verdachte daardoor waarborgen zijn onthouden.
Uit het dossier blijkt dat de Belastingdienst bedrijfsbezoeken bij [stichting 1] heeft afgelegd naar aanleiding van een signaal dat er mogelijk onterecht NOW1-voorschotten waren verstrekt. Bij die bezoeken is gesproken over het alsnog doen van aangifte loonheffing en het opmaken en aanleveren van administratie. Bij het laatste bezoek op 20 april 2021 is met verdachte, de bestuurder van de stichting, gesproken en is hem verzocht om administratie en zakelijke bankafschriften aan te leveren. Uit die bankafschriften is gebleken dat mogelijk sprake was van onregelmatigheden rond de aanvraag en uitbetaling van de zorgbonus. Op 14 juni 2021 is naar aanleiding daarvan door UWV aangifte van zorgfraude gedaan.
Naar het oordeel van het hof mochten Belastingdienst en UWV naar aanleiding van het ingekomen “signaal” hun controlebevoegdheden inzetten, waaronder het afleggen van een bedrijfsbezoek en het opvragen van stukken. Van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit was op dat moment nog geen sprake. Van onrechtmatig handelen door UWV of de Belastingdienst door verdachte strafrechtelijke waarborgen te onthouden is daarmee evenmin gebleken. Het gebruik van door de inzet van de controlebevoegdheden verkregen informatie ten behoeve van het strafrechtelijke onderzoek levert dan ook geen strijd op met artikel 6 EVRM.
Gelijkheidsbeginsel:
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. De enkele omstandigheid dat anderen van wie aanwijzingen bestaan dat zij zich aan een vergelijkbaar strafbaar feit schuldig hebben gemaakt niet zijn vervolgd, staat er niet aan in de weg dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De advocaat-generaal heeft ter zitting in hoger beroep verklaart dat de Stichting door de politierechter is vrijgesproken, dat het niet gelukt is om de aanzegging hoger beroep aan de Stichting te betekenen en dat daarom, op basis van het opportuniteitsbeginsel, het openbaar ministerie heeft beslist om het hoger beroep tegen de uitspraak van de politierechter in de zaak tegen medeverdachte in te trekken. Naar het oordeel van het hof kan aldus niet worden gezegd dat het openbaar ministerie gelijke gevallen niet gelijk heeft behandeld.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorwaardelijk verzoek
Het hof begrijpt dat de verdediging een medewerker van de Belastingdienst en van het UWV wil bevragen over de grondslag van het inzetten van hun bevoegdheden. Het hof beoordeelt het onderhavige verzoek aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Het gaat hier immers niet om getuigen die een verklaring hebben afgelegd met een belastende strekking, waarvan de verdediging de betrouwbaarheid wil onderzoeken. Het hof acht toewijzing van het verzoek niet noodzakelijk voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing, nu deze bevoegdheden uit de wet voortvloeien en uit het dossier kan worden afgeleid wat de aanleiding was voor de inzet van de bevoegdheden.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober 2020 tot en met 30 november 2021 te [plaats] , althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel door en/of vanwege de overheid zijn verstrekt,
te weten subsidiegelden inzake de subsidieregeling Bonus Zorgprofessionals COVID-19, althans subsidiegelden, heeft/hebben aangewend en/of heeft/hebben doen aanwenden voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn/is verstrekt, te weten voor het uitkeren van een zorgbonus aan zorgprofessionals van [stichting 1] ,
immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) (een deel van) de uitgekeerde subsidiegelden aangewend voor salarisbetalingen aan medewerkers van [stichting 1] en/of betalingen aan schuldeisers en/of (een deel van) de uitgekeerde subsidiegelden niet aangewend om een zorgbonus uit te keren aan zorgprofessionals van [stichting 1] ;
1.
subsidiair[stichting 1] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober 2020 tot en met 30 november 2021 te [plaats] , althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel door en/of vanwege de overheid zijn verstrekt,
te weten subsidiegelden inzake de subsidieregeling Bonus Zorgprofessionals COVID-19, althans subsidiegelden, heeft/hebben aangewend en/of heeft/hebben doen aanwenden voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn/is verstrekt, te weten voor het uitkeren van een zorgbonus aan zorgprofessionals van [stichting 1] ,
immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) (een deel van) de uitgekeerde subsidiegelden aangewend voor salarisbetalingen aan medewerkers van [stichting 1] en/of betalingen aan schuldeisers en/of (een deel van) de uitgekeerde subsidiegelden niet aangewend om een zorgbonus uit te keren aan zorgprofessionals van [stichting 1] ,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbaar feit(en), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
2.
hij op of omstreeks 2 juni 2021 te [plaats] , althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
het verantwoordingsformulier voor de subsidiegelden inzake de subsidieregeling Bonus Zorgprofessionals COVID-19, gericht aan de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (afgekort DUS-I), op naam van verdachte [verdachte] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op het bovengenoemde verantwoordingsformulier, ontvangen op 2 juni 2021 ( [document nummer 1] ), vermeld dat de Bonus Zorgprofessionals COVID-19 volledig is uitbetaald in 2021 aan de zorgprofessionals van [stichting 1] , terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) in werkelijkheid € 9.000,- (aan negen werknemers) van de in totaal gekregen € 62.800,- (voor vijfendertig werknemers) heeft/hebben uitgekeerd,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van beide feiten bepleit. Het subsidiegeld is uiteindelijk terugbetaald. Van opzet om het geld voor een ander doel aan te wenden, was daarom geen sprake waardoor feit 1 niet kan worden bewezen. Van valsheid is geen sprake omdat op het moment van indiening van het formulier in 2021 negen zorgmedewerkers het rechtmatige totaal vormden en dus de volledig bonus in dat jaar is uitbetaald.
Oordeel van het hof
De subsidieregeling Bonus zorgprofessionals COVID-19 (hierna: bonusregeling) was een subsidieregeling waarbij de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen, namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een subsidie aan instellingen verstrekte die bestemd was voor het uitkeren van een bonus aan zorgprofessionals die een extra inspanning hadden geleverd bij hun werkzaamheden ten tijde van de covid-19 uitbraak, in onderhavig geval meer specifiek van 1 maart tot 1 september 2020.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 5 oktober 2020 namens de [stichting 1] subsidie op basis van de bonusregeling heeft aangevraagd voor 35 zorgprofessionals. [1]
Op de aanvraag namens [stichting 1] , gevestigd te [plaats] , heeft de verdachte verklaard dat de bonus binnen vijf maanden na toekenning van de subsidie wordt uitbetaald aan de betreffende zorgprofessionals en dat met de subsidie alleen de betreffende zorgprofessionals en de verschuldigde belasting wordt betaald. [2]
Bij besluit van 6 november 2020 is de subsidie tot maximaal € 62.800,-toegekend. Dat bedrag bestaat uit € 35.000,- voor zorgprofessionals en € 27.800,- aan af te dragen belastingen. Daarbij is nogmaals gewezen op de voorwaarden dat de subsidie is bestemd voor het uitkeren van een bonus aan zorgprofessionals die werkzaamheden hebben verricht ten tijde van de covid-19 uitbraak (1 maart – 1 september 2020) en dat de uitkering van de bonus aan de zorgprofessionals zo snel mogelijk en in ieder geval binnen vijf maanden na 6 november 2020 moet worden uitgekeerd. [3] Ook wordt de verdachte bij dat besluit gewezen op zijn meldingsplicht voor het geval dat de bonus niet of niet tijdig (binnen vijf maanden) of niet geheel is uitgekeerd aan de zorgprofessionals. [4]
Op 6 november 2020 heeft de [stichting 2] € 62.800,- op haar bankrekening ontvangen met als omschrijving: “
[omschrijving] [5]
Op 6 en 7 november 2020 wordt vanaf de bankrekening van de Stichting in vier transacties totaal € 60.400,- overgeboekt naar een bankrekening op naam van [zoon] , de (stief)zoon van de verdachte en waarbij geen omschrijving wordt gegeven en op 17 november 2020 wordt er nogmaals een bedrag van € 25.000,- overgeboekt naar de rekening van [zoon] onder vermelding van ‘investeringen’. [6]
Op 26 november 2020 wordt van de rekening van de (stief)zoon van de verdachte in totaal € 25.000,- naar de bankrekening van de Stichting overgemaakt, met als omschrijving daarbij “terugboeking”. Op diezelfde datum wordt vanaf de bankrekening van de Stichting in 23 verschillende transacties een totaal bedrag van € 20.123,77 naar verschillende personen overgemaakt, met daarbij telkens de omschrijving “loon oktober 2020”. [7]
In de maanden december 2020 en januari 2021 vinden meerdere soortgelijke transacties plaats waarbij geld van de rekening van de (stief)zoon van de verdachte wordt overgemaakt naar de bankrekening van de Stichting, met als omschrijving “terugstorting”, waarna overboekingen naar bankrekeningen van derden als [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gedaan worden. [8]
Op verschillende data in januari en februari 2021 wordt vanaf de bankrekening van de Stichting aan in totaal negen personen een bedrag van € 1.000,- overgemaakt, met daarbij de omschrijving “zorgbonus” of “zorgbonus 2020”. [9]
Een op 2 juni 2021 ingediend verantwoordingsformulier ( [document nummer 1] ) houdt in dat de bonus “volledig” in 2021 is uitbetaald. [10]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij dat besluit van 6 november 2020 heeft ontvangen en gelezen. Bij aanvraag van de subsidiegelden begreep de verdachte dat de subsidiegelden uitsluitend bedoeld waren voor de uitkering van een bonus aan zorgprofessionals en de daarbij behorende belastingen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de subsidiegelden na ontvangst naar de rekening van zijn (stief)zoon heeft overgemaakt om het geld buiten dreigende beslagen op de bankrekening van de Stichting te houden. De Stichting was financieel gezond, maar had wel een liquiditeitsprobleem. Schuldeisers, bijvoorbeeld de nutsbedrijven, moesten betaald worden, aldus verdachte. [11]
Bij de politierechter heeft verdachte verklaard dat hij het geld, nadat hij het eerst op de rekening van zijn (stief)zoon had geparkeerd, via de rekening van de Stichting daarna weer heeft gebruikt om zorgbonussen te betalen, en ook om de schulden aan het pensioenfonds en de Belastingdienst af te lossen. [12]
ten aanzien van feit 1:
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte een aanzienlijk deel van subsidiegelden inzake de subsidieregeling Bonus Zorgprofessionals COVID-19 niet heeft aangewend waarvoor zij zijn verstrekt, te weten het uitkeren van een bonus aan zorgprofessionals die een extra inspanning hadden geleverd bij hun werkzaamheden ten tijde van de covid-19 uitbraak, maar voor salarisbetalingen aan medewerkers van de Stichting en betalingen aan schuldeisers.
Daarmee is feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
ten aanzien van feit 2:
In aanvulling op de hiervoor al weergegeven bewijsmiddelen bezigt het hof ten aanzien van feit 2 voor het bewijs ook de verklaring van verdachte bij de politierechter voor zover inhoudende:
“U houdt voor wat er op [document nummer 1] , het verantwoordingsformulier bedoeld in feit 2, staat, waar ik onder het kopje ‘Uitbetaling bonus’ op de vraag ‘Wanneer is de bonus volledig uitbetaald aan de zorgprofessionals?’ heb geantwoord: ‘Volledig in 2021’.
Daarmee heb ik niet bedoeld dat het hele bedrag van € 62.800,- is uitbetaald. Ik vond het formulier niet echt duidelijk; ik heb de vraag niet goed begrepen”. [13]
Het hof leidt uit die verklaring af dat het verdachte was die het verantwoordingsformulier van 2 juni 2021 heeft ingevuld en ingediend.
Op grond daarvan stelt het hof in samenhang met de eerder weergegeven bewijsmiddelen vast dat het dus verdachte was die op het formulier heeft aangegeven dat de ontvangen subsidiegelden in 2021 volledig gebruikt waren om de bonus aan zorgprofessionals uit te keren, terwijl hij wist dat er slechts een gedeelte van dat bedrag daarvoor gebruikt was.
De hiervoor aangehaalde verklaring houdt ook in dat verdachte heeft verklaard dat hij het formulier niet echt duidelijk vond, dat hij de vraag niet goed heeft begrepen en dat hij niet bedoelde aan te geven dat het hele bedrag van € 62.800,- is uitbetaald. In zoverre bezigt het hof de verklaring niet voor het bewijs. Die gang van zaken vindt het hof niet aannemelijk.
Verdachte heeft in diezelfde zin in hoger beroep aangevoerd dat hij heeft bedoeld om op het formulier aan te geven dat hij de bonus volledig had uitgekeerd voor zover die is uitgekeerd aan de zorgprofessionals die recht hadden op die bonus, namelijk aan negen personen. Volgens de verdediging kan daarom het tenlastegelegde oogmerk niet bewezen worden geacht. Het hof stelt in dat verband vast dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat, als verdachte de subsidie maar deels zou gebruiken, verdachte daarvan al eerder melding had moeten doen en verdachte die melding niet heeft gedaan. Ook volgt uit die bewijsmiddelen dat verdachte het niet-gebruikte gedeelte van de subsidie, eveneens in strijd met de voorwaarden, voor andere doeleinden heeft aangewend. Het hof acht daarom niet aannemelijk dat verdachte de verklaring op het formulier in de door hem gestelde zin heeft begrepen.
Door de verdediging is tot slot aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er sprake was van (oogmerk tot) misleiding, omdat het formulier niet ertoe strekte een aanvraag tot vaststelling van het definitieve subsidiebedrag te doen. Het hof begrijpt dat standpunt aldus dat, omdat het (digitale) formulier slechts de mogelijkheden bood om in te vullen dat het uitbetaalde (voorschot)bedrag “volledig in 2020”, “volledig in 2021” dan wel “deels in 2020 en deels in 2021” is uitbetaald en geen optie bood om in te vullen dat het bedrag geheel of gedeeltelijk “niet” is uitbetaald terecht is ingevuld dat de volledig bonus in 2021 is uitbetaald als negen zorgmedewerkers het rechtmatige totaal vormden. Hieruit kan dan volgens de verdediging niet worden afgeleid dat er nog bonus wordt achtergehouden als het voornemen bestaat om dat restant terug te betalen.
Het hof deelt dat standpunt niet. Dat het formulier niet de optie bood om in te vullen dat het subsidiebedrag geheel of gedeeltelijk “niet” was uitbetaald hangt samen met de aan de subsidie verbonden voorwaarde dat het niet (volledig) uitbetalen separaat moest worden gemeld. Het vermelden op het formulier van volledige uitbetaling van het voorschotbedrag moet naar het oordeel van het hof dan ook worden bezien in samenhang met het nalaten van deze melding. Door het nalaten van die melding en het zonder voorbehoud invullen van het formulier is de suggestie in stand gelaten dat het uitgekeerde bedrag geheel aan zorgprofessionals was uitgekeerd en is de subsidieverstrekker de mogelijkheid ontnomen inzicht te hebben in bedragen die niet aan zorgbonus werden besteed, dan wel nadere afspraken te maken over terugbetaling van de teveel aan de stichting uitgekeerde bedragen. Nu de verdachte op het verantwoordingsformulier ten onrechte heeft gemeld dat de volledige subsidie in 2021 is uitbetaald heeft hij de suggestie gewekt dat de totaal ontvangen toegekende bonus van € 62.800,- is uitbetaald. Hij heeft daarmee de subsidieverstrekker misleid. Anders dan de verdediging lijkt te suggereren was de voorschotbetaling geen krediet dat, tot het moment van definitieve vaststelling van het subsidiebedrag, ter vrije besteding van de ontvanger van de subsidie stond.
Naar het oordeel van het hof is ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 5 oktober 2020 tot en met 30 november 2021 te [plaats]
,althans
(elders)in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens
)opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel door
en/of vanwegede overheid zijn verstrekt,
te weten subsidiegelden inzake de subsidieregeling Bonus Zorgprofessionals COVID-19,
althans subsidiegelden, heeft
/hebbenaangewend
en/of heeft/hebben doen aanwendenvoor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn
/isverstrekt, te weten voor het uitkeren van een zorgbonus aan zorgprofessionals van [stichting 1] ,
immers heeft
/hebbenverdachte
en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) (een deel van
)de uitgekeerde subsidiegelden aangewend voor salarisbetalingen aan medewerkers van [stichting 1] en
/ofbetalingen aan schuldeisers
en/of (een deel van) de uitgekeerde subsidiegelden niet aangewend om een zorgbonus uit te keren aan zorgprofessionals van Stichting ‘t Thuisgevoel;
2.
hij op
of omstreeks2 juni 2021
te [plaats] , althans (elders)in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
het verantwoordingsformulier voor de subsidiegelden inzake de subsidieregeling Bonus Zorgprofessionals COVID-19, gericht aan de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (afgekort DUS-I), op naam van verdachte [verdachte] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft
/hebbenhij, verdachte
en/of zijn mededader(s)toen aldaar opzettelijk
valselijk en/ofin strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op het bovengenoemde verantwoordingsformulier, ontvangen op 2 juni 2021 ( [document nummer 1] ), vermeld dat de Bonus Zorgprofessionals COVID-19 volledig is uitbetaald in 2021 aan de zorgprofessionals van [stichting 1] , terwijl verdachte
en/of zijn mededader(s)in werkelijkheid € 9.000,- (aan negen werknemers) van de in totaal gekregen € 62.800,- (voor vijfendertig werknemers) heeft
/hebbenuitgekeerd,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken
of door een ander of anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel zijn verstrekt, aanwenden voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verstrekt
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan subsidiefraude door ontvangen gelden bestemd voor de bonus voor zorgprofessionals anders te besteden. Daarnaast heeft de verdachte in strijd met de waarheid op een verantwoordingsformulier ingevuld dat hij de bonussen volledig had uitbetaald.
Met deze subsidiefraude heeft de verdachte misbruik gemaakt van overheidssteun ten tijde van de coronapandemie. De subsidieregeling was zodanig ingericht dat zorgprofessionals snel en eenvoudig financiële waardering konden krijgen voor hun werkzaamheden onder buitengewoon moeilijke omstandigheden. Controle op de juistheid van de opgegeven gegevens zou daarom pas achteraf plaatsvinden. Van deze laagdrempelige toegang tot financiële middelen heeft de verdachte misbruik gemaakt.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 september 2024 betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Er is dus geen aanleiding om in strafverhogende zin met een strafblad rekening te houden.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63, 225 en 323a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. T. Bertens en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier,
en op 30 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 16 oktober 2024.
2.De aanvraag Bonus zorgprofessionals COVID-19, [document nummer 2] , pagina 151-152.
3.Besluit verlening subsidieregeling Bonus zorgprofessionals COVID-19, [document nummer 3] , pagina 155.
4.Besluit verlening subsidieregeling Bonus zorgprofessionals COVID-19, [document nummer 3] , pagina 156.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 109.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 109.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 109.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 109-110.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 109.
10.Een schriftelijk bescheid, zijnde een verantwoordingsformulier, pagina 159.
11.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 16 oktober 2024.
12.Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 februari 2022.
13.Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 februari 2022.