ECLI:NL:GHARL:2024:671

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
21-003551-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs in verkrachtingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden wegens verkrachting, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 11 januari 2024 heeft het hof het dossier en de vordering van de advocaat-generaal bestudeerd, evenals de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Lammers, en de benadeelde partij vertegenwoordigd door mr. L.A. Korfker.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de aangeefster niet als betrouwbaar kunnen worden beschouwd voor de bewijsconstructie. Dit oordeel is mede gebaseerd op een deskundigenrapport van een psycholoog, dat aantoont dat de herinneringen van de aangeefster problematisch zijn. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor het tenlastegelegde feit. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldiging van verkrachting, omdat het hof niet overtuigd is van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het tenlastegelegde. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, en de kosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003551-21
Uitspraak d.d.: 25 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 juli 2021 met parketnummer 05-283070-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Lammers, naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [naam benadeelde] door mr. L.A. Korfker naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte wegens verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2018 te [pleegplaats] , althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [naam benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam benadeelde] ,
te weten het éénmaal of meerdere malen
- betasten en/of vastpakken en/of (hardhandig) kneden van en/of (hardhandig) knijpen en/of bijten in de borst(en) en/of de tepel(s) van die [naam benadeelde] en/of
- likken van vagina en/of tussen de schaamlippen en/of het (hardhandig) bijten in de vagina en/of de schaamlippen, althans in de schaamstreek van die [naam benadeelde] en/of
- brengen/duwen van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [naam benadeelde] en/of
- brengen/duwen van zijn, verdachtes vinger(s) en/of penis in de anus van die [naam benadeelde] , welk geweld en/of een andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte (telkens) opzettelijk,
- die [naam benadeelde] krachtig bij de benen en/of de armen en/of de taille heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden en/of
- die [naam benadeelde] (hardhandig) in de borst(en) en/of de tepel(s) en/of de schaamstreek heeft geknepen en/of gebeten en/of
- misbruik/gebruik heeft gemaakt van zijn geestelijke en/of fysieke overwicht over die [naam benadeelde] en/of
- is doorgegaan met de seksuele handelingen nadat en ondanks dat die [naam benadeelde] “AU” en/of “STOP” heeft geroepen en/of
- meerdere malen voorbij is gegaan aan het/de verbale en/of non-verbale verzet/weerstand van die [naam benadeelde] .

Vrijspraak

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vrijspraak. De advocaat-generaal is namelijk van oordeel dat de aangifte van aangeefster niet als betrouwbare bron kan dienen voor de bewijsconstructie. Hierbij heeft de advocaat-generaal acht geslagen op het door de verdediging ingebrachte rapport van [naam psycholoog] . Uit dit rapport blijkt dat het scenario dat aangeefster zich gaandeweg meer details is gaan herinneren over de seksuele handelingen niet is te onderscheiden van het scenario dat aangeefster op basis van hoe zij zich de volgende dag voelde en de bloedvlekken die zij zag, is gaan invullen welke seksuele handelingen hadden plaatsgevonden en wat zij hierover precies heeft gezegd tegen verdachte. Volgens de advocaat-generaal maken de bevindingen in dit rapport de basis voor een bewijsconstructie, te weten de aangifte, dan ook problematisch. Verdachte dient daardoor volgens de advocaat-generaal te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte primair dient te worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig bewijs is, nu niet kan worden uitgegaan van de verklaring van aangeefster. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat op basis van de verklaring van aangeefster niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van dwang door de feitelijkheden die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende betrouwbaar steunbewijs is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring.
Het oordeel van het hof
Het hof zal de verdachte vrijspreken. Het hof is er namelijk, net als de advocaat-generaal en de verdediging, niet door het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van wettige bewijsmiddelen van overtuigd dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het hof overweegt hierbij in het bijzonder het volgende.
Op 9 juli 2018 zijn verdachte en aangeefster na een feest samen naar huis gegaan en hebben zij met wederzijds goedvinden seks gehad. Zowel verdachte als aangeefster hadden die avond veel alcohol gedronken. Enige tijd later heeft aangeefster aangifte gedaan van verkrachting. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte tijdens de seks hardhandig werd en handelingen uitvoerde die zij niet wilde. Zij zou dit tegen verdachte hebben gezegd maar verdachte zou toch door zijn gegaan.
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is de vraag of de verklaring van aangeefster als voldoende betrouwbaar kan worden beschouwd en kan worden gebruikt voor het bewijs. Het hof vindt van niet. In hoger beroep zijn enkele stukken aan het dossier toegevoegd. Een van die stukken betreft een rapport van [naam psycholoog] , rechtspsycholoog en deskundig op het gebied van de betrouwbaarheid van verklaringen. Zij heeft op verzoek van de verdediging een onafhankelijk oordeel gegeven over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Hiertoe is een tweetal scenario’s geformuleerd. Enerzijds het scenario dat de seksuele handelingen door verdachte zoals aangeefster deze heeft beschreven daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en dat aangeefster daarbij herhaaldelijk duidelijk heeft aangegeven dat deze handelingen tegen haar wil plaatsvonden, dat zij pijn had en dat verdachte moest stoppen. Anderzijds het scenario dat onderdelen van de herinnering van aangeefster over de seksuele handelingen door verdachte en haar uitspraken waaruit duidelijk bleek dat deze tegen haar wil plaatsvonden, achteraf door aangeefster zijn ingevuld. Aangeefster zou zich daarbij een beeld hebben kunnen vormen van wat er precies gebeurd moet zijn en wat zij heeft gezegd. Dit zou gedaan kunnen zijn op basis van hoe zij zich de volgende dag voelde en wat zij eventueel zag, zoals bloedvlekken en letsel.
Uit het rapport van [naam psycholoog] blijkt dat zij vanuit haar deskundigheid op basis van feiten niet kan vaststellen welke van beide scenario’s in dit geval het juiste is. Volgens [naam psycholoog] is het niet onmogelijk dat aangeefster zich gaandeweg meer details is gaan herinneren over de seksuele handelingen die zijn verricht en de uitspraken die zijn gedaan. Zij kan dit scenario echter niet onderscheiden van het scenario dat aangeefster achteraf (naar het hof begrijpt: onbewust) is gaan invullen welke seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en wat zij hierover precies heeft gezegd, op basis van hoe zij zich de volgende dag voelde en de bloedvlekken die zij zag.
Het hof overweegt hierbij dat geen aanleiding bestaat om het rapport van [naam psycholoog] in twijfel te trekken. [naam psycholoog] had voor het schrijven van het rapport de beschikking over alle relevante stukken. Het hof volgt dan ook de conclusie van [naam psycholoog] en overweegt dat niet is vast te stellen of de verklaringen van aangeefster achteraf zijn ingevuld naar aanleiding van de gevoelens en waarnemingen van aangeefster, of dat de betreffende handelingen en uitlatingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Nu het hof de verklaring van aangeefster daarom niet voor het bewijs kan bezigen, is sprake van onvoldoende bewijs voor het tenlastegelegde en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken. Het hof gelooft wel, net als de advocaat-generaal, in de oprechtheid en de integriteit van aangeefster.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.205,06, bestaande uit € 5.205,06 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.205,06, bestaande uit € 5.205,06 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij is daarom niet-ontvankelijk in haar vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan
vrij.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. S. Bek, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. R. Verkijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier,
en op 25 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.