ECLI:NL:GHARL:2024:6703

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
21-000164-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake Marktplaatsoplichting met toepassing van volwassensanctierecht en overwegingen omtrent redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, die in de pleegperiode 18 jaar oud werd, is veroordeeld voor oplichting via Marktplaats. Het hof heeft het volwassensanctierecht toegepast, ondanks dat de verdachte in de pleegperiode nog minderjarig was. De rechtbank had eerder beslist om geen straf op te leggen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting waarbij hij mensen bedrog heeft aangedaan door goederen aan te bieden die nooit zijn geleverd. Het hof heeft de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn vastgesteld en wettelijke rente is opgelegd. Het hof heeft ook overwogen dat de verklaringen van medeverdachten betrouwbaar zijn en dat de feiten met elkaar samenhangen, wat de bewezenverklaring ondersteunt. De vorderingen van enkele benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet in het dossier aanwezig waren. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding voor de overige benadeelde partijen toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000164-24
Uitspraak d.d.: 30 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 december 2023 met parketnummer 18-292990-21 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zonder strafoplegging. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof zal beslissen conform het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. B. Hartman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 29 december 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 primair veroordeeld en heeft bepaald dat aan de verdachte geen straf wordt opgelegd. Ook heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis daarom bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Wel zal het hof de gronden in het vonnis aanvullen.
Ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen komt het hof tot deels andere beslissingen dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Aanvulling van de gronden

De raadsman heeft ook in hoger beroep vrijspraak van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair bepleit. Er is volgens de raadsman onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van die feiten te kunnen komen.
Hij heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen/medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] algemeen en onbepaald van aard zijn en niets zeggen over de concrete feiten van feit 1.
Voorts stelt de raadsman dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] niet betrouwbaar is en niet kan bijdragen aan het bewijs van feit 2.
De rechtbank heeft hierover al het een en ander overwogen. Het hof onderschrijft die overwegingen en voegt in aanvulling hierop het volgende toe.
De feiten 1 en 2 spelen zich grotendeels naast elkaar in dezelfde periode af. Het betreffen feiten met een zelfde werkwijze, waarbij de buit gemaakte gelden ofwel op bankrekeningen op naam van de verdachte (feit 1) ofwel op een bankrekening op naam van de medeverdachte [medeverdachte 1] (feit 2) terecht zijn gekomen.
Het hof constateert dat medeverdachte [medeverdachte 1] over feit 2 gedetailleerd heeft verklaard. Verdachte was de initiatiefnemer van de marktplaatsoplichting en [medeverdachte 1] stelde hiervoor haar bankrekening ter beschikking. Eerst verklaart zij dat dat in de zomer van 2018 was, later bekent zij dat dit in 2016 al was begonnen. Verdachte en zij deelden samen de opbrengst. Hetgeen [medeverdachte 1] heeft verklaard over de marktplaatsoplichting door verdachte wordt in meer algemene bewoordingen bevestigd door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen van de beide medeverdachten te twijfelen, mede gelet op het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] zichzelf ook fors belast en het feit dat verdachte ter zitting van het hof heeft verklaard dat hij het bankpasje van [medeverdachte 2] tot zijn beschikking heeft gehad. Deze verklaringen zal het hof dan ook gebruiken voor het bewijs.
Gelet op de geconstateerde grote samenhang van de feiten 1 primair en 2 primair, zijn de bewijsmiddelen voor feit 2 primair ondersteunend voor het bewijs van feit 1 primair. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat zowel feit 1 primair als feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen is.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is in de periode van het onder 2 bewezenverklaarde 18 jaar geworden. In het eerste deel van de pleegperiode van het onder 2 bewezenverklaarde was hij nog 17 jaar oud. Nu het een doorlopende periode in de bewezenverklaring betreft is het de vraag welk sanctierecht dient te worden toegepast: het jeugd- of het volwassensanctierecht. Als hoofdregel geldt dat de berechting geschiedt volgens het volwassenenstrafrecht, tenzij er redenen zijn in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan om voor toepassing van het jeugdstrafrecht te kiezen. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om van de hoofdregel af te wijken en kiest, mede gelet op de omvang en de ernst van de feiten, voor toepassing van het volwassensanctierecht.
Verdachte heeft zich van 15 november 2016 tot en met 31 juli 2018 schuldig gemaakt aan oplichting via Marktplaats. Door de Marktplaatsoplichting zijn veel personen bedrogen uitgekomen. Zij betaalden voor goederen die zij dachten via een bonafide aanbieder op Marktplaats te verkrijgen, maar die ze nooit geleverd kregen. De koop en verkoop van goederen via Marktplaats staat of valt met het in de aanbieder van het product gestelde vertrouwen dat na betaling geleverd wordt. De verdachte heeft dat vertrouwen vele malen doelbewust en op doortrapte wijze beschaamd, alleen met het oog op gemakkelijk eigen financieel gewin.
Ten nadele van de verdachte blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 september 2024 dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten. Ook blijkt hieruit dat hij na het plegen van de onderhavige feiten, namelijk op 18 november 2021, is veroordeeld voor soortgelijke feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden. Op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zijn dan de samenloopbepalingen van toepassing alsof de feiten van die veroordeling en de onderhavige feiten gelijktijdig beoordeeld worden. Het hof heeft bij de strafbepaling artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat het niet opleggen van enige straf geen recht doet aan de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten. Het hof acht vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door verdachte begane feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden in beginsel passend. Gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal het hof de op te leggen gevangenisstraf echter geheel voorwaardelijk opleggen. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg met ongeveer 3 jaren is overschreden. Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn zal het hof in plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, opleggen. Deze straf acht het hof thans passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 270,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 270,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

In het vonnis is vermeld dat de benadeelde partij Bouzdes zich in eerste aanleg in het strafproces heeft gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is echter niet in het dossier aanwezig, zodat het hof niet tot een beoordeling kan komen. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 307,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 307,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 256,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 256,50. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 126,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, aangezien het feit dat aan deze vordering ten grondslag ligt, niet ten laste is gelegd aan de verdachte. De schade vloeit niet voort uit strafbare feiten die het hof ten aanzien van de verdachte bewezen heeft verklaard. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 125,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 125,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 420,00, bestaande uit € 220,00 materiële schade en € 200,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 220,00 (materiële schade). In de vordering tot immateriële schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 220,00 (materiële schade) Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade merkt het hof op (nu er geen sprake is van lichamelijk letsel), dat op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon als de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Het geschaad worden in het vertrouwen vormt nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade wordt daarom afgewezen door het hof.
Om te bevorderen dat de materiële schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

In het vonnis is vermeld dat de benadeelde partij Nugter zich in eerste aanleg in het strafproces heeft gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is echter niet in het dossier aanwezig, zodat het hof niet tot een beoordeling kan komen. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 750,00, bestaande uit € 375,00 materiële schade en € 375,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 375,00 (materiële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 375,00 (materiële schade) Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade merkt het hof op (nu er geen sprake is van lichamelijk letsel), dat op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, als de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Het geschaad worden in het vertrouwen vormt nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade wordt daarom afgewezen door het hof.
Om te bevorderen dat de materiële schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 283,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 283,95. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 256,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 256,95. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 132,50 (materiële schade) en € 200,00 proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 126,95 (materiële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 126,95. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 322,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 322,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 130,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 130,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 160,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 157,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 157,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft een hoger bedrag aan kosten gevorderd dan daadwerkelijk gemaakt, gelet op de bijlage bij de aangifte. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 176,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 176,95. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van beslissing om geen straf aan de verdachte op te leggen en ten aanzien van de beslissingen over de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 270,00 (tweehonderdzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 270,00 (tweehonderdzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 307,00 (driehonderdzeven euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 307,00 (driehonderdzeven euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 april 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 256,50 (tweehonderdzesenvijftig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 256,50 (tweehonderdzesenvijftig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 mei 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 125,00 (honderdvijfentwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 125,00 (honderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 220,00 (tweehonderdtwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 220,00 (tweehonderdtwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 mei 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 november 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 283,95 (tweehonderddrieëntachtig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 283,95 (tweehonderddrieëntachtig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 november 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 256,95 (tweehonderdzesenvijftig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 256,95 (tweehonderdzesenvijftig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 126,95 (honderdzesentwintig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 126,95 (honderdzesentwintig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 april 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 maart 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 322,00 (driehonderdtweeëntwintig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 322,00 (driehonderdtweeëntwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 130,00 (honderddertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 130,00 (honderddertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 maart 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 157,00 (honderdzevenenvijftig euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 157,00 (honderdzevenenvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 maart 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 176,95 (honderdzesenzeventig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 176,95 (honderdzesenzeventig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 november 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 30 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.