ECLI:NL:GHARL:2024:6701

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
PIJ P24/234
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van PIJ-maatregel in terbeschikkingstelling met dwangverpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan over de omzetting van een PIJ-maatregel in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De jeugdige, geboren in 2002, verbleef in een Forensisch Psychiatrische Kliniek en had eerder een PIJ-maatregel opgelegd gekregen wegens gekwalificeerde doodslag en verkrachting. De rechtbank Midden-Nederland had op 7 mei 2024 de PIJ-maatregel omgezet in terbeschikkingstelling, maar de jeugdige ging hiertegen in beroep. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veiligheid van anderen de omzetting eiste, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De jeugdige had eerder in een justitiële jeugdinrichting verbleven en de behandeling in de FPK was nog niet afgerond. Het hof bepaalde de aanvangstermijn van de terbeschikkingstelling op één jaar en wees het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging af, omdat dit in strijd zou zijn met de wet en de bedoeling van de wetgever. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en de vordering van het openbaar ministerie tot omzetting werd toegewezen.

Uitspraak

PIJ P24/234
Beslissing van 31 oktober 2024
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
verblijvende in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) Geestelijke Gezondheidszorg (hierna: GGZ) [plaats] ,
verder te noemen: de jeugdige.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 7 mei 2024. Deze beslissing houdt in de omzetting van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) in de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel dat de jeugdige van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank en daarnaast op:
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van 16 mei 2024 waarbij de jeugdige beroep heeft ingesteld;
  • de aanvullende informatie van GGZ [plaats] , gedateerd 1 oktober 2024, met als bijlage de wettelijke aantekeningen over de periode van 23 februari 2024 tot
11 juli 2024;
- het aanvullend reclasseringsadvies van het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering van 3 oktober 2024.
Het hof heeft ter zitting van 17 oktober 2024 gehoord de advocaat-generaal,
mr. R.J.A. Segerink, en de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A.W. Knoester, advocaat te ’s-Gravenhage.
Het hof heeft ter zitting als deskundigen gehoord verpleegkundig specialist [naam] , verbonden aan GGZ [plaats] , en reclasseringswerker [naam] , verbonden aan het Leger des Heils, Jeugdzorg en Reclassering

Overwegingen

Het standpunt van de jeugdige
De jeugdige kan zich vinden in het voorgestelde behandel- en resocialisatietraject, inhoudende een verder verblijf in de FPK met daarna een overgang naar een Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) en uiteindelijk een uitstroom naar begeleid wonen. Hij wil dit traject volgen binnen het kader van de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel dan wel op vrijwillige basis. De jeugdige kan zich niet vinden in een omzetting van de PIJ-maatregel in terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De raadsman heeft – onder verwijzing naar de beslissing van dit hof van 23 december 2021, ELCI:NL:GHARL:2021:11774 – (primair) verzocht de vordering tot omzetting af te wijzen. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat de Staat niet de noodzakelijke maximale inspanning heeft geleverd om de jeugdige adequaat te behandelen, nu er de afgelopen drie jaar, vanwege redenen die buiten de schuld van de jeugdige liggen, geen voortgang heeft gezeten in zijn verlofkader. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet is voldaan aan het vereiste dat sprake is van een zeer recidivegevaarlijke jeugdige en ook niet aan het vereiste dat een invrijheidstelling onvermijdelijk tot recidive zal leiden. Indien het hof toch komt tot omzetting van de PIJ-maatregel in terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, heeft de raadsman (subsidiair) verzocht de dwangverpleging vervolgens direct voorwaardelijk te beëindigen, dan wel (meer subsidiair) de termijn van de terbeschikkingstelling te beperken tot één jaar.
De toelichting van de ter terechtzitting gehoorde deskundigen
Deskundige [naam] heeft ter zitting aangegeven dat de reclassering heeft voorgesteld de PIJ-maatregel om te zetten in terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, maar vervolgens de dwangverpleging direct voorwaardelijk te beëindigen. Achterliggende reden hiervan is dat de resterende termijn van de PIJ-maatregel te kort is voor het nog te volgen traject en de reclassering wil voorkomen dat de PIJ-maatregel niet wordt omgezet. De reclassering ziet mogelijkheden voorwaarden vorm te geven in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
De reclassering heeft geen reden te veronderstellen dat indien wordt gekomen tot een omzetting naar terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege de jeugdige naar een andere kliniek wordt overgeplaatst. Hij kan dan op dezelfde plek blijven.
Deskundige [naam] heeft ter zitting aangegeven dat FPK [plaats] meent dat de duur van de PIJ-maatregel te kort is voor de behandeling die de jeugdige nog nodig heeft. Het recidiverisico zit vooral in het overspoeld raken door emoties. Tot op heden heeft de kliniek onvoldoende gesprekken hierover kunnen voeren. De relatie tussen de seksuele en geweldscomponent van het indexdelict moet nog verder worden ondergezocht. Behandelinhoudelijk is er nog aardig wat werk te verzetten. De kliniek schat het recidiverisico zonder strak juridisch kader op dit moment als hoog in.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering tot omzetting van de PIJ-maatregel in de maatregel van terbeschikkingstelling toe te wijzen en te bevelen dat de jeugdige van overheidswege wordt verpleegd. Aan de formele vereisten voor omzetting is voldaan. Gelet op de ernst van het indexdelict, de aard van de stoornissen, het hoge recidivegevaar en de tijd die nog nodig is om de jeugdige te behandelen en te resocialiseren binnen een dwingend justitieel kader, acht de advocaat-generaal de omzetting van de PIJ-maatregel in terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege noodzakelijk.
Een vervolgens directe voorwaardelijke beëindiging van de verpleging is niet aan de orde, aldus de advocaat-generaal. De gevaren daarvoor zijn nog te groot. Eerst moet binnen het kader van de terbeschikkingstelling worden gewerkt aan het opbouwen van vrijheden. Een omzetting direct gevolgd door een voorwaardelijke beëindiging vertoont bovendien paralellen met een terbeschikkingstelling met voorwaarden die wordt omgezet in terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege die vervolgens onmiddellijk voorwaardelijk wordt beëindigd. Daarvan heeft het hof reeds overwogen dat dit in strijd is met de bedoeling van de wetgever.
De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ook van toepassing is op omzetting van de PIJ-maatregel in terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, zodat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aanvangt voor de duur van twee jaar.
Het oordeel van het hof
Vernietiging van de beslissing waarvan beroep
Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 23 april 2024 blijkt dat de zaak bij de rechtbank achter gesloten deuren is behandeld, terwijl de jeugdige toen 21 jaar oud was.
Bij een zaak over de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing, zoals de onderhavige zaak, is de hoofdregel dat het onderzoek plaatsvindt op de openbare terechtzitting (artikel 6:6:4, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)). Deze hoofdregel geldt niet als de veroordeelde op het tijdstip dat de zaak dient de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. In dat geval is de hoofdregel dat de zaak achter gesloten deuren wordt behandeld (artikel 6:6:3, zesde lid, Sv in verbinding met artikel 495b, eerste lid, Sv). Het hof ziet in de systematiek van het Wetboek van Strafvordering en in de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:6:3, zesde lid, Sv geen reden om deze bepaling anders uit te leggen dan overeenkomstig de duidelijke tekst van de wet.
Omdat de jeugdige ten tijde van de behandeling van de zaak door de rechtbank 21 jaar oud was, had de zaak toen in het openbaar behandeld moeten worden. Artikel 269 Sv biedt de rechter de mogelijkheid om te bevelen dat de zaak om de in dat artikel genoemde belangen alsnog achter gesloten deuren wordt behandeld, maar een dergelijk bevel dient met redenen omkleed te worden opgenomen in het proces-verbaal van de betreffende zitting; van een dergelijk bevel is uit het proces-verbaal van de zitting van 23 april 2024 niet gebleken. Daarom zal het hof de beslissing van de rechtbank vernietigen. Enig ander rechtsgevolg hoeft daaraan niet te worden verbonden nu het gebrek is hersteld door de openbare behandeling van de zaak in beroep.
Procesverloop
De jeugdige is bij uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 24 november 2017 wegens (kort gezegd) gekwalificeerde doodslag en verkrachting veroordeeld tot onder meer een PIJ-maatregel. De tenuitvoerlegging van deze PIJ-maatregel is begonnen op 31 mei 2018. De maatregel is verlengd door de rechtbank op:
  • 30 mei 2020 met twee jaar;
  • 30 mei 2022 met achttien maanden;
  • 21 november 2023 met zes maanden;
  • 9 mei 2024 met tien dagen.
De jeugdige heeft van 18 januari 2018 tot en met 31 maart 2023 verbleven in Rijks Justitiële Jeugdinrichting [naam inrichting] en verblijft vanaf 31 maart 2023 in de FPK GGZ [plaats] .
Op 19 mei 2024 heeft de PIJ-maatregel zes jaren geduurd en is de maximale termijn van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel bereikt. Op dat moment zou van rechtswege de PIJ-maatregel voorwaardelijk eindigen. Kort daarvoor, op 9 april 2024, heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot omzetting van de PIJ-maatregel in een maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank heeft hier op 7 mei 2024 op beslist en heeft de PIJ-maatregel omgezet in de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Tegen deze beslissing heeft de jeugdige beroep ingesteld.
In beroep is daarom opnieuw aan de orde de vraag of de PIJ-maatregel omgezet moet worden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Het openbaar ministerie acht een omzetting aangewezen. De jeugdige en zijn raadsman pleiten voor afwijzing van de vordering tot omzetting.
Omzetting PIJ-maatregel in terbeschikkingstelling
Artikel 6:6:33 Sv biedt de wettelijke grondslag voor een omzetting. Voordat het hof de PIJ-maatregel in de terbeschikkingstelling kan omzetten, moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden.
Als eerste stelt het hof met de rechtbank vast dat is voldaan aan de in artikel 6:6:33 lid 4, in samenhang met artikel 6:6:31, eerste lid, Sv gestelde voorwaarde dat het onvoorwaardelijke deel van de PIJ-maatregel is verlengd tot de maximale duur van zes jaren.
Verder is voldaan aan de eisen van artikel 37a, eerste lid, Sr zoals genoemd in artikel 6:6:33, tweede lid, Sv. Bij de jeugdige bestond ten tijde van het feit waarvoor de PIJ-maatregel is opgelegd een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de indexdelicten, gekwalificeerde doodslag en verkrachting, betreffen feiten waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd.
Het hof beschikt ook over de stukken als bedoeld in artikel 6:6:33, vijfde lid, Sv, te weten het door FPK [plaats] opgemaakt advies van 5 maart 2024 en de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de jeugdige.
Daarnaast dient het hof op grond van artikel 37a, derde lid, Sr, zoals genoemd in artikel 6:6:33, tweede lid, Sv te beschikken over een multidisciplinaire- of weigerrapportage van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de jeugdige hebben onderzocht. Ook aan deze voorwaarde is voldaan, nu het hof beschikt over een Pro Justitia-rapport van [naam] , GZ-psycholoog, van
11 maart 2024 en een Pro Justitia-rapport van [naam] psychiater, van
21 maart 2024. Beide deskundigen zijn geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen voor de deskundigheidsgebieden strafrecht jeugdigen en strafrecht volwassenen.
Het hof stelt hiermee vast dat aan de formele voorwaarden voor de omzetting van de PIJ-maatregel in een maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan.
Noodzaak voor de omzetting
Vervolgens dient het hof na te gaan of ook aan de voorwaarde is voldaan dat een noodzaak voor omzetting bestaat. Met andere woorden: eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting. In dat verband dient het hof na te gaan of de jeugdige op het moment van de beslissing tot omzetting lijdt aan een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en of van de jeugdige een zodanig groot gevaar uitgaat dat dit de omzetting rechtvaardigt. Daarin is begrepen een toetsing van de proportionaliteit en subsidiariteit van die omzetting. Bij de vaststelling van het recidiverisico dient in dit verband niet alleen gekeken te worden naar de hoogte van het risico, maar ook naar de aard van het gevaar, de omstandigheden waaronder en de termijn waarop zich dit gevaar naar verwachting zal verwezenlijken. Verder kan in het geheel van de afweging enige betekenis toekomen aan de inspanningen die de Staat heeft geleverd om de jeugdige te behandelen. [1]
Stoornis
Uit de rapportages van FPK [plaats] , psycholoog [naam] en psychiater [naam] volgt dat bij de jeugdige sprake is van een combinatie van ontwikkelingsproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek. Zo is sprake van een autismespectrumstoornis en een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD). Ook spreken [naam] en [naam] over een andere gespecificeerde gedragsstoornis dan wel persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen en neemt deze conclusies over.
Recidivegevaar
FPK [plaats] heeft geconcludeerd dat het recidiverisico in de transmurale fase als hoog wordt ingeschat vanwege het ontbreken van nabijheid en ondersteuning. De beperkte introspectie en moeizame totstandkoming van de delictdiagnostiek maken dat het moeilijk is om de risico’s goed in te schatten. Op het gebied van zeden wordt het risico ingeschat als matig tot hoog en op het gebied van gewelddadig gedrag wordt het risico ingeschat als hoog.
In het aanvullend rapport van FPK [plaats] wordt nog aangegeven dat in de delictdiagnostiek toch sterke vermoedens zijn van een verband tussen agressie en seksualiteit.
De reclassering heeft aangegeven dat een langdurig klinisch behandeltraject noodzakelijk is en dat het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel onvoldoende tijd biedt om het gehele behandel- en resocialisatietraject vorm te geven binnen een gewenst justitieel kader. Gelet op de complexe problematiek, de aanwezige weerstand en afweermechanismen kost het veel tijd om te komen tot het daadwerkelijk behandelen van de delictrisicofactoren.
Psycholoog [naam] heeft geconcludeerd dat het risico op seksuele recidive, inclusief het schenden van voorwaarden met seksueel motief, als matig-hoog wordt ingeschat en het risico op gewelddadige delicten, inclusief contactdelicten, als matig-hoog. Er is sprake van moeilijk behandelbare kernproblematiek en instabiliteit op zowel affectief, gedragsmatig als cognitief niveau. De draagkracht van de jeugdige is beperkt en in zijn coping is nog veel te winnen. De intensiteit van de ondersteuning dient vooralsnog hoog te zijn. Dit maakt dat een extra stevig kader om hem heen voor behandeling, toezicht en steun nog noodzakelijk is. De intensieve zorg en behandeling in het belang van de ontwikkeling van de jeugdige zowel als het veiligheidsrisico maken dat voortzetting van een klinische behandeling in een dwingend justitieel kader noodzakelijk is, aldus [naam] .
Psychiater [naam] heeft de kans op recidive bij beëindiging van de PIJ-maatregel met verlies van hulpverlening en de huidige klinische setting en het huidige beveiligingsniveau op korte termijn als matig ingeschat en als hoog voor de lange termijn. Daarbij is aangegeven dat bij de vaststelling van het recidiverisico niet alleen gekeken dient te worden naar de hoogte van het risico, maar ook naar de aard van het gevaar (in dit geval vergaand seksueel gewelddadig gedrag, disproportioneel gewelddadig gedrag), de omstandigheden waaronder spanningen zich voor kunnen doen (in dit geval langdurige overvraging en/of ervaren afwijzing bij frustratie van eigen behoeften) en de termijn waarop zich dit gevaar naar verwachting zal verwezenlijken. Vanuit deze complexe problematiek komt de grote kans op overvraging als belangrijkste risicofactor naar voren. Het recidiverisico is nog altijd hoog als de zorg weg zou vallen. De jeugdige heeft te weinig probleembesef/-inzicht en geen echte behandelwens. Dit maakt dat vanuit het oogpunt van beveiliging en risicomanagement een vrijwillig kader op dit moment te risicovol is.
Ter zitting van de rechtbank heeft deskundige [naam] daarbij nog aangegeven dat nog niet duidelijk is of er sprake is van een mogelijke koppeling tussen seksualiteit en gewelddadig gedrag en dat indien sprake is van een dergelijke koppeling het risico op recidive een stuk hoger zal zijn.
Met de rechtbank vindt het hof in de door de deskundigen gegeven onderbouwing voldoende concrete, duidelijke en genoegzame aanwijzingen om te oordelen dat de veiligheid van anderen de omzetting van de PIJ-maatregel in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eist.
Inspanning van de Staat
Uit de rapportages leidt het hof af dat er gedurende de PIJ-maatregel door de Staat voldoende inspanningen zijn geleverd om de jeugdige te behandelen. Daarbij wordt opgemerkt dat het niet de taak van de rechter is om achteraf na te gaan of de behandeling van de jeugdige in alle opzichten goed is verlopen. Naar het oordeel van het hof zijn in het onderhavige geval alle belangrijke, naar de destijds bestaande stand van zaken passende mogelijkheden voor diagnose, behandeling en resocialisatie benut.
Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering van de officier van justitie tot omzetting van de PIJ-maatregel in de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege toewijzen.
Duur terbeschikkingstelling
Het hof gaat er vanuit dat, nu de wet en wetsgeschiedenis hierover geen verdere aanwijzingen geven, na omzetting van de PIJ-maatregel in de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege de strafrechtelijke en strafvorderlijke bepalingen van de terbeschikkingstelling van toepassing zijn.
Met betrekking tot de bepalingen over de duur van de terbeschikkingstelling overweegt het hof als volgt.
Nu het aan de maatregel ten grondslag liggende delict een misdrijf tegen de onaantastbaarheid van een persoon betreft, is de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege niet in duur beperkt, in die zin dat de rechter op vordering van het Openbaar Ministerie, de maatregel telkens met een termijn van één of twee jaar kan verlengen indien de veiligheid van anderen, of de veiligheid van personen dat vereist.
Wat betreft het moment van aanvang van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bepaalt artikel 6:6:33 lid 3, dat met (het onherroepelijk worden van) de beslissing tot omzetting de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk eindigt.
Noch de wet, noch de wetsgeschiedenis laat zich echter duidelijk uit over de vraag naar de initiële duur (anders gezegd: “de aanvangstermijn”) van de terbeschikkingstelling. In artikel 38d, eerste lid, Sr. is bepaald dat de terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de rechterlijk uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden. Zowel bij de terbeschikkingstelling als bij de PIJ-maatregel heeft de wetgever de mogelijkheid gegeven na de aanvangstermijn van twee jaar de maatregel te verlengen met een kortere duur dan twee jaren, namelijk een jaar bij de terbeschikkingstelling (artikel 38d, tweede lid, Sr) en iedere termijn korter dan twee jaren bij de PIJ-maatregel (artikel 6:6:31, eerste lid, Sv). De mogelijkheid om te verlengen met kortere termijnen is onder andere gelegen in de mogelijkheid voor de verlengingsrechter om in bepaalde gevallen het ingezette behandeltraject van dichtbij te volgen. Juist bij een omzetting van een PIJ-maatregel in een terbeschikkingstelling kan die mogelijkheid wenselijk zijn, nu er – zoals ook in het onderhavige geval – sprake is van een lopend behandeltraject.
Naar het oordeel van het hof ziet de term ‘oplegging’ als bedoeld in artikel 38d, eerste lid, Sr op een veroordeling. Nu in het geval van omzetting van de PIJ-maatregel in terbeschikkingstelling geen sprake is van een veroordeling dan wel oplegging van de terbeschikkingstelling, maar van een maatregel die volgt op een maatregel in het kader waarvan reeds behandeling heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat artikel 38d, eerste lid, Sr in het onderhavige geval niet van toepassing is, en het hof daarom de duur van de terbeschikkingstelling moet bepalen. Er is geen rechtsregel die zich hiertegen verzet.
FPK [plaats] heeft aangegeven dat te verwachten valt dat de behandeling op de FPK nog anderhalf tot twee jaar zal duren, gevolgd door een verblijf van circa een jaar op een FPA, mogelijk in combinatie met ambulante behandeling, en daarna een begeleid wonen traject dat minimaal een jaar zal duren. Deze inschatting van de duur en inhoud van dit traject wordt gedeeld door de deskundigen [naam] en [naam] en de reclassering, waarbij de reclassering expliciet heeft aangegeven het van belang te achten dat de huidige klinische behandeling in FPK [plaats] wordt voortgezet.
Het hof acht het, mede gelet op de verschillen tussen een PIJ-maatregel en de terbeschikkingstelling, van belang de voortgang van voornoemd traject te volgen. De jeugdige heeft in zijn behandeling wel degelijk stappen gezet, waarbij het hof met in achtneming van de adviezen overweegt dat het de voorkeur zou genieten dat de behandeling van de jeugdige wordt voortgezet in FPK Assen. Op grond hiervan bepaalt het hof de duur van de terbeschikkingstelling op een termijn van één jaar.
Het hof merkt ten slotte op dat uit de beperking in duur van de aanvangstermijn niet mag worden afgeleid dat na die termijn van één jaar een beëindiging van de terbeschikkingstelling dan wel een voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege in de rede ligt. Aanleiding om de duur van de terbeschikkingstelling te bepalen op één jaar is (enkel) gelegen in de wens een vinger aan de pols te houden met betrekking tot het traject dat is ingezet en waarvan het hof het wenselijk acht dat dit wordt voortgezet.
Voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging
Tot slot ziet het hof zich voor de vraag gesteld of, nu is besloten tot omzetting van de PIJ-maatregel in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, de verpleging van overheidswege voorwaardelijk kan/dient te worden beëindigd, zoals door de reclassering is voorgesteld en door de raadsman is verzocht.
Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. De wetgever heeft enkel de mogelijkheid gegeven de PIJ-maatregel om te zetten in de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
In de parlementaire geschiedenis van de wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht (Stb. 2-13, 485), in welke wet artikel 77tc Sr (waarin de wettelijke grondslag voor de omzetting van een PIJ-maatregel in terbeschikkingstelling is opgenomen, welke grondslag vanaf 1 januari 2020 staat in artikel 6:6:33 Sv) staat hierover het volgende vermeld:
‘De omzetting wordt geregeld in het voorgestelde artikel 77tc Sr. Dit
bepaalt dat de beslissing tot omzetting geldt als een last tot terbeschikkingstelling. Daarnaast schrijft het voor dat bij de beslissing een bevel tot
verpleging wordt gegeven. De pij-maatregel kan dus enkel worden
omgezet in TBS met dwangverpleging (artikel 37b Sr). Dit hangt rechtstreeks samen met de problematiek van de personen waarop deze
omzetting ziet. Het gevaar dat van deze personen uitgaat maakt het
voortduren van de vrijheidsbeneming noodzakelijk. De problematiek
waarvoor de adolescent moet worden behandeld, vereist dat deze wordt
opgenomen in een forensisch psychiatrische inrichting.
(…)
Bij het opstellen van het wetsvoorstel is overwogen eveneens een
omzetting mogelijk te maken van de pij-maatregel naar TBS met
voorwaarden. Hiervan is afgezien. In de gevallen waarin de plaatsing in
een reguliere GGZ-instelling wordt nagestreefd, ligt het in de rede dit te
doen met een machtiging op grond van de Wet Bopz. Ook komt hierbij
betekenis toe aan de omstandigheid dat, zoals hierboven is aangegeven,
alleen in uitzonderlijke gevallen een omzetting van de pij-maatregel in
TBS kan worden overwogen’. [2]
Gelet op het voorgaande acht het hof het in strijd met de wet en de bedoeling van de wetgever de verpleging van overheidswege na omzetting van de PIJ-maatregel in de maatregel van terbeschikkingstelling direct voorwaardelijk te beëindigen. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van
7 mei 2024 met betrekking tot de jeugdige,
[verdachte].
Wijst toede vordering van de officier van justitie om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen om te zetten in de maatregel tot terbeschikkingstelling.
Gelast de terbeschikkingstellingvan
[verdachte]voor de duur van
één jaar.
Beveeltdat de jeugdige
van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst afhet verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege.
Aldus gedaan door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
en drs. A.W.T.M. Vissers en drs. I.E. Troost, raden,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 31 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 498, nr. 3, blz. 40-41.