ECLI:NL:GHARL:2024:6670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
21-005413-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed van alcohol met strikte waarborgen voor onderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 27 maart 2021. Tijdens de terechtzitting op 11 oktober 2024 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte niet op de juiste wijze is gewezen op zijn recht op tegenonderzoek, wat volgens hen de strikte waarborgen voor het alcoholonderzoek zou schenden. Het hof heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van zijn recht op tegenonderzoek. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 650,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 117 dagen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al was ingevorderd. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de ernst van de overtreding en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging heeft genomen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het hof de wettelijke voorschriften heeft toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005413-22
Uitspraak d.d.: 25 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2022 met parketnummer
96-092423-21 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot:
  • een geldboete ter hoogte van € 650,00, subsidiair 13 dagen hechtenis;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
117 dagen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van Nimwegen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd veroordeeld tot:
  • een geldboete ter hoogte van € 650,00, subsidiair 13 dagen hechtenis;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
117 dagen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2021 te [plaats] , [gemeente] , als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 625 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De bewijsmiddelen

1.
De door verdachte op de ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik onder invloed van alcohol heb gereden.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt artikel 8 WVW proces-verbaal d.d.27 maart 2021, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0200-270320210140121466 d.d. 6 april 2021, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Ik, verbalisant, heb gezien dat op 27 maart 2021 om 01:40 uur op de [straatnaam] te [plaats] , [gemeente] , verdachte als bestuurder van een voertuig heeft gereden.
Voertuig: personenauto.
Verdachte gaf mij op te zijn:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren op: [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] .
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten de bij het proces-verbaal gevoegde uitdraai van de ademanalyse d.d. 27 maart 2021, opgenomen in voornoemd dossier:
Startdatum/-tijd: 27.03.2021. 02:21.
Einddatum/-tijd: 27.03.2021. 02:27.
Achternaam verdachte: [verdachte] .
Voornaam verdachte: [verdachte] .
Geboortedatum en -plaats verdachte: [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] .
Ademonderzoek-resultaat: 625 ug/l

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen verdachte is tenlastegelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Verdachte erkent weliswaar dat hij onder invloed van alcohol een personenauto heeft bestuurd, maar verdachte ontkent stellig dat hij is gewezen op het recht op tegenonderzoek. Nu uit het dossier niet ontegenzeggelijk volgt dat verdachte (op de juiste wijze) op het recht op tegenonderzoek is gewezen, kan niet worden vastgesteld dat is voldaan aan de strikte waarborgen waarmee het alcoholonderzoek is omkleed.
Oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop.
Van een ‘onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, leden 2, 3 en 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Indien de rechter tot het oordeel komt dat een bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat in beginsel ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
Artikel 11, tweede lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen (hierna: Besluit) in het verkeer bepaalt dat de opsporingsambtenaar het resultaat van het ademonderzoek direct aan de verdachte mededeelt en hem erop wijst, indien het ademonderzoek het vermoeden bevestigt dat het alcoholgehalte in zijn adem hoger is dan op grond van de wet is toegestaan, dat hij het recht op tegenonderzoek heeft. Deze voorschriften worden gerekend tot de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is omringd.
Bij de beoordeling van het verweer van de verdediging gaat het hof, op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het dossier volgt dat verbalisant [verbalisant 1] verdachte op 27 maart 2021 om
02:15 uureen bevel heeft gegeven om mee te werken aan een ademanalyse in verband met waarneming van alcohol. Om
02:21 uurheeft [verbalisant 1] de ademanalyse uitgevoerd bij verdachte. Het ademonderzoek was om
02:27 uurafgerond.
Het resultaat van het ademonderzoek, te weten 625 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, is vervolgens direct aan verdachte medegedeeld. Uit het dossier blijkt niet dat [verbalisant 1] direct na de mededeling van het resultaat van het ademonderzoek aan verdachte heeft medegedeeld dat hij recht heeft op een tegenonderzoek door middel van een bloedonderzoek, terwijl [verbalisant 1] wel het ademanalyse-apparaat heeft bediend.
Verder volgt uit het dossier dat [verbalisant 2] verdachte heeft verhoord om
02:30 uur. [verbalisant 2] heeft onder meer een kruis gezet bij de in het proces-verbaal voorgedrukte mededeling ‘
Ik maak geen gebruik van het recht op een tegenonderzoek, door middel van een bloedonderzoek’ en ‘
Verdachte heeft kennisgenomen van de aangekruiste zinnen en aanvullingen en volhardde daarbij’. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij geen kennis heeft genomen van de inhoud van zijn verhoor en vervolgens wel is overgegaan tot ondertekening van zijn verklaring.
Gelet op het daarvan op ambtseed opgemaakte proces-verbaal gaat het hof uit van de daarin aangevinkte opgenomen mededeling aan verdachte dat hij recht op tegenonderzoek heeft.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van het uitgewerkte verhoor te twijfelen. Dat verdachte het document van het verhoor met [verbalisant 2] niet goed heeft doorgenomen en desondanks heeft getekend, komt voor risico van verdachte.
Het hof constateert met de raadsman dat niet [verbalisant 1] als bedienaar van het ademanalyse-apparaat degene is geweest die verdachte heeft gewezen op het recht op een tegenonderzoek, maar [verbalisant 2] . Dat wil naar het oordeel van het hof in dit geval echter niet zeggen dat daardoor niet aan de strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omkleed, is voldaan.
Nog daargelaten dat - mede gelet ook op de in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit opgenomen definitie van ‘opsporingsambtenaar” - naar het oordeel van het hof geen rechtsregel ertoe dwingt om aan te nemen dat de opsporingsambtenaar die de ademanalyse verricht ook degene moet zijn die een verdachte moet wijzen op zijn recht op tegenonderzoek, kan in het onderhavige geval worden gezegd dat in elk geval in de geest van het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van het Besluit is gehandeld.
Tussen de mededeling van het resultaat van het ademonderzoek door [verbalisant 1] en het moment waarop het verhoor tussen [verbalisant 2] en verdachte is aangevangen, met daarin de mededeling van het recht op tegenonderzoek, zit namelijk een tijdsverloop van slechts
3 minuten. Een dergelijke mededeling is bedoeld om verdachte in staat te stellen de uitslag van het ademonderzoek te bestrijden. Hiervoor is noodzakelijk dat de verdachte daadwerkelijk uit de gedane mededeling kan begrijpen dat hij het recht heeft op een tegenonderzoek. Aan verdachte is in het onderhavige geval zeer kort nadat hij bekend werd met het resultaat van het ademonderzoek medegedeeld dat hij recht heeft op een tegenonderzoek. De inhoud en strekking van die mededeling moet hem op dat moment daarom duidelijk zijn geweest. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 maart 2021 te [plaats] , [gemeente] , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 625 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994(625 microgram).

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van (bijkomende) straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto op de openbare weg, terwijl hij onder invloed van een fors meer dan toegestane hoeveelheid alcoholhoudende drank verkeerde. Door op deze wijze te handelen heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer wordt vereist. Dit valt verdachte te verwijten, temeer nu uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 12 september 2024 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw onder invloed van alcohol aan het verkeer deel te nemen. Het hof constateert in dit kader voorts dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De raadsman heeft het hof verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring te volstaan met een voorwaardelijke geldboete. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte bij een onherroepelijke veroordeling een tweede strafpunt op zijn rijbewijs krijgt en daardoor zijn rijbewijs zal kwijtraken. Verdachte heeft verklaard dat dit nadelige consequenties met zich meebrengt voor zijn werk en de zorg die hij draagt voor zijn moeder.
Het hof overweegt dat de strafrechter geen invloed heeft op het feit dat een verdachte – na een tweede onherroepelijke veroordeling voor het rijden onder invloed – in het kader van de recidiveregeling alcohol en drugs in het verkeer een tweede strafpunt op zijn rijbewijs krijgt, met als gevolg dat het rijbewijs van rechtswege ongeldig wordt. De recidiveregeling is een preventieve bestuursrechtelijke maatregel waarmee het hof bij de strafoplegging geen rekening zal houden.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt als straffencombinatie genoemd een geldboete ter hoogte van € 650,00 en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden.
Het hof is in navolging van de vordering van de advocaat-generaal van oordeel dat uit hoofde van normhandhaving en vergelding een geldboete van € 650,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 117 dagen een passende straf is. De duur van de periode waarin het rijbewijs van verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest wordt in mindering gebracht op de ontzegging van de rijbevoegdheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
117 (honderdzeventien) dagen.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 25 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.