ECLI:NL:GHARL:2024:6650

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
200.341.172
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake geldlening en nalatenschap

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, dat op 8 februari 2024 is uitgesproken. De kern van de zaak betreft een geldlening die appellante in de periode van oktober 1999 tot en met januari 2000 aan geïntimeerde heeft verstrekt, waarvan zij terugbetaling eist. De kantonrechter heeft de vorderingen van appellante afgewezen, omdat de vordering uit hoofde van de geldlening nog niet opeisbaar zou zijn. Appellante heeft in hoger beroep de bedoeling om de afgewezen vorderingen alsnog toegewezen te krijgen en daarnaast de nalatenschap van hun moeder, die op 6 februari 2023 is overleden, te verdelen. Het hof heeft geconstateerd dat partijen onvoldoende bewijsstukken hebben overgelegd ter onderbouwing van hun stellingen. Het hof heeft partijen bevolen om binnen twee weken na dagtekening van het arrest de benodigde bescheiden te overleggen, waaronder een verklaring van erfrecht en een boedelbeschrijving. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat de gevraagde stukken zijn overgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.341.172
zaaknummer rechtbank (kantonrechter) 10720203
arrest van 29 oktober 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij
hierna: [appellante]
advocaat: mr. M.J. Germs
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. K. Coenders-El Dahri

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis (mondelinge uitspraak) dat kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 8 februari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met daarin de grieven met producties
  • de memorie van antwoord met een productie.
1.2.
Het hof heeft in deze zaak een mondelinge behandeling bevolen. Die mondelinge behandeling zal plaatsvinden op maandag 25 november 2024 om 13:30 uur.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] stelt dat zij blijkens een schriftelijke overeenkomst van 7 april 2001 in de periode van oktober 1999 tot en met januari 2000 aan [geïntimeerde] geldbedragen heeft geleend, dat [geïntimeerde] is gehouden die bedragen terug te betalen en dat [geïntimeerde] dat weigert. Zij heeft bij de kantonrechter gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen als volgt:
2.2.
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen, omdat volgens de kantonrechter de vordering uit hoofde van de geldlening(en) nog niet opeisbaar is. De kantonrechter heeft wel het volgende vastgesteld:
Tegen het oordeel dat partijen de schriftelijke overeenkomst dwingend bewijs oplevert dat de daarin genoemde bedragen door [appellante] aan [geïntimeerde] zijn uitgeleend, zijn geen grieven gericht.
2.3.
De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. Bovendien wil [appellante] ook dat de nalatenschap van de moeder van [appellante] en [geïntimeerde] wordt verdeeld. De moeder van [appellante] en [geïntimeerde] is op 6 februari 2023 overleden.
[appellante] en [geïntimeerde] zijn haar erfgenamen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Op grond van het bepaalde in artikel 22 Rv kan de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen.
3.2.
Het hof heeft bij de voorbereiding van deze zaak geconstateerd dat partijen hoegenaamd geen stukken hebben overgelegd die de stellingen en het verweer daartegen onderbouwen.
[appellante] heeft volstaan met het overleggen van haar producties in eerste aanleg (kopie overeenkomst 7 april 2001 (DVEA productie 1) en wat (confraternele) correspondentie (DVEA producties 2 en 3) en drie producties in hoger beroep (testament moeder (DVHB productie 1), enige bankafschriften (DVHB productie 2) en nog meer (confraternele) correspondentie (DVHB productie 3). Uit de bankafschriften zou volgens het productieoverzicht het saldo van de rekening van moeder per sterfdatum moeten blijken, maar dat saldo kan het hof in die afschriften niet terugvinden.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg geen enkele productie overgelegd en heeft in hoger beroep volstaan met het overleggen van een (1) productie, te weten een emailbericht van zijn advocaat aan de advocaat van [appellante] waaruit zou moeten blijken dat aan laatstgenoemde bankafschriften zijn toegezonden. Die bankafschriften zijn niet overgelegd.
3.3.
Van partijen (en vooral van hun advocaten) mag worden verwacht dat zij de rechter aan wie zij hun geschil voorleggen in staat stellen om hun vorderingen en hun verweer daartegen op een rechtens zinvolle wijze te beoordelen. Het is mede daarom ook dat partijen in hoger beroep slechts met bijstand van een advocaat kunnen procederen.
Kort gezegd: partijen moeten de rechter in staat stellen om zijn werk te doen. Laten partijen dat na dan biedt artikel 21 Rv de rechter de mogelijkheid om daaraan bij de beoordeling van de zaak consequenties te verbinden.
3.4.
Met het oog op wat hiervoor is overwogen zal het hof partijen bevelen om binnen twee weken na dagtekening van dit arrest de volgende bescheiden te overleggen (met kopie aan hun wederpartij):
- ( in kopie) alle stukken die zij met betrekking tot de nalatenschap van hun moeder onder zich hebben of bij derden hebben ondergebracht, daaronder begrepen afschriften van alle bankrekeningen (spaar- en betaalrekeningen) en/of effectenrekeningen waartoe hun moeder (mede)gerechtigd was en aangiften en aanslagen inkomstenbelasting en erfbelasting. Deze stukken moeten zij desgevraagd op de mondelinge behandeling in origineel kunnen tonen;
- een verklaring van erfrecht met betrekking tot de nalatenschap van moeder;
- een uittreksel (per sterfdatum moeder) uit de openbare registers gehouden door het Kadaster waaruit blijkt of en zo ja tot welke onroerende en/of roerende registergoederen moeder was gerechtigd;
- een boedelbeschrijving die voldoet aan de daartoe bij de wet gestelde vereisten, dan wel, bij gebreke van een dergelijk boedelbeschrijving, een door elk van partijen opgestelde beschrijving van de bezittingen en schulden die moeder volgens die partij op de sterfdatum had met een waardering van die bezittingen en schulden;
- eventuele verdere bescheiden die partijen ter onderbouwing van hun stellingen zouden willen overleggen.
3.5.
Het hof merkt voor de goede orde op dat het enkele niet tijdig kunnen overleggen van die stukken geen reden is voor uitstel van de mondelinge behandeling.
3.6.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
beveelt partijen te overleggen de bescheiden genoemd in rechtsoverweging 3.4 en wel uiterlijk op roldatum 12 november 2024;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.F. van Vugt, M.L. van der Bel en M.E.L. Klein, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.