ECLI:NL:GHARL:2024:6638

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
21-005361-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs en schending van het recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor het primair tenlastegelegde feit van poging tot moord en subsidiair voor zware mishandeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewezenverklaring van enig aan de verdachte tenlastegelegd feit in beslissende mate steunt op de verklaring van de aangever, die inmiddels is overleden. Hierdoor kon de verdediging geen gebruik maken van het ondervragingsrecht, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof concludeert dat de procedure niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces, aangezien de verklaring van de aangever cruciaal was voor de bewijsconstructie. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van het ondervragingsrecht en de noodzaak van compenserende factoren in gevallen waar getuigen niet kunnen worden gehoord.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005361-21
Uitspraak d.d.: 30 oktober 2024
VERSTEK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 november 2021 met parketnummer 18-057239-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 30 november 2021 veroordeeld ten aanzien van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 februari 2021 te [plaats] , in de [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met een (vlees)mes in de buik/maagstreek van die [aangever] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 februari 2021 te [plaats] , in de [gemeente] aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de buik/maagstreek (waarvoor die [aangever] een operatie heeft moeten ondergaan), heeft toegebracht door met (vlees)mes in de buik/maagstreek van die [aangever] te steken en/of te snijden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 februari 2021 te [plaats] , in de [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (vlees)mes in de buik/maagstreek van die [aangever] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Vrijspraak

Uit het dossier [1] blijkt dat aangever op 27 februari 2021 tezamen met zes anderen, waaronder verdachte en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , aanwezig was bij een huisfeest aan de [adres] te [plaats] . Op een gegeven moment heeft aangever tijdens het feest een steekwond opgelopen in zijn buik. Hierna is hij onwel geworden en weggevallen, waarna hij door de overige aanwezigen in het huis werd geholpen en de ambulance en de politie zijn gebeld. Eén dag later is aangever, nadat hij aan zijn wond was geopereerd, in het ziekenhuis gehoord door verbalisant [verbalisant 1] . Aangever heeft tijdens dit verhoor over het steekincident verklaard dat hij op enig moment op de avond van de woonkamer naar de keuken liep en dat hij toen plotseling gestoken werd met een vleesmes door een persoon die hij altijd “ [bijnaam verdachte] ” heeft genoemd. [2] Op basis van het dossier, waaronder in het bijzonder verdachtes verklaring dat zijn bijnaam “ [bijnaam verdachte] ” is [3] , stelt het hof vast dat aangever met “ [bijnaam verdachte] ” op verdachte doelt als degene die hem heeft gestoken.
Het dossier bevat bewijsmateriaal dat de verklaring van aangever op verschillende punten ondersteunt.
In dit kader wijst het hof erop dat de verklaring van aangever, voor zover deze inhoudt dat hij is gestoken met een mes, ondersteuning vindt in de forensisch medisch letselrapportage die op 19 mei 2021 door [deskundige] forensisch arts, is opgemaakt [4] alsmede in de inhoud van het forensisch dossier. [5]
Zo blijkt uit de letselrapportage dat het letsel dat door de behandelaar geconstateerd is, namelijk een steekwond in de linker buikhelft van aangever waaruit een deel van de dunne darm puilde, volgens de deskundige duidt op letsel dat past bij penetrerend letsel van de buik. Gelet hierop acht de deskundige het zeer waarschijnlijk dat het letsel het gevolg is geweest van van buitenaf inwerkend scherp geweld en niet van bijvoorbeeld een schotwond of inwerking van stomp geweld.
Verder blijkt uit het forensisch dossier dat een groot vleesmes in de gootsteen van de keuken is aangetroffen. [6] Op het
lemmetvan dit mes heeft de politie bloedsporen aangetroffen. Het hof concludeert uit NFI-onderzoek dat op het lemmet bloedsporen van aangever aanwezig waren. [7]
Verder stelt het hof vast dat de verklaring van aangever ook door het forensisch dossier wordt ondersteund voor zover hij heeft verklaard dat hij in de keuken is gestoken. Het bloedpatroon zoals dat in het forensisch dossier staat omschreven, past namelijk bij deze verklaring. Zo blijkt dat in de keuken op diverse plaatsen bloed is aangetroffen, waaronder een afgeworpen bloedspoorpatroon, dat vermoedelijk begonnen is bij het aanrechtblad, muur en koffiezetapparaat nabij de deuropening van de keuken naar de woonkamer. [8]
Tot slot biedt het forensisch dossier ook enige ondersteuning voor de verklaring van aangever dat het verdachte is geweest die hem heeft gestoken.
Het hof concludeert uit NFI-onderzoek dat ook DNA-sporen van verdachte op het
heftvan het mes zijn aangetroffen.. [9] Uit datzelfde NFI-onderzoek concludeert het hof echter ook dat DNA-sporen van een aantal van de aanwezige getuigen op dat
heftzijn aangetroffen.
Het hof vat een en ander aldus samen dat aangever tijdens het betreffende huisfeest met een mes is gestoken, dat hij aangeeft dat verdachte dit gedaan heeft en dat DNA-materiaal van verdachte op het mes is aangetroffen. Dit zou in beginsel voldoende wettig bewijs kunnen zijn voor verdachtes daderschap.
De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] aanvullend gebruikt voor het bewijs dat het verdachte was die aangever zou hebben gestoken.
Het hof acht deze verklaringen daarvoor echter niet geschikt.
Het hof acht de verklaringen van de beide getuigen, ten opzichte van elkaars verklaring en ten opzichte van de verklaringen van de overige getuigen, op sommige cruciale punten tegenstrijdig. Zo verklaren zij bijvoorbeeld wisselend over waar verdachte en aangever precies stonden. Ook blijkt dat alle getuigen fors onder invloed van alcohol waren. Ten aanzien van getuige [getuige 2] geldt bovendien dat hij enkel heeft verklaard dat verdachte als enige in de buurt van aangever stond toen aangever viel. Nu getuige [getuige 2] echter het steken zelf niet heeft gezien, is zijn verklaring niet redengevend, nu op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat aangever direct nadat hij werd neergestoken, is gevallen. Verder geldt ten aanzien van de getuigenverklaring van getuige [getuige 1] bij de politie dat hij weliswaar verklaart dat verdachte met een mes heeft gestoken, maar dat hij dat niet heeft gezien en dat hij ook eigenlijk geen idee heeft wat er is gebeurd. [10] Bovendien heeft deze getuige tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zich helemaal niets meer kan herinneren en dat hij aangever niet kent.
Het hof stelt verder het volgende vast.
De verdediging heeft bij appelschriftuur van 21 december 2021 onderzoekswensen ingediend. Die hielden onder meer het verzoek in om aangever als getuige te doen horen door de raadsheer-commissaris.
Het hof heeft dit verzoek ter terechtzitting op 5 augustus 2022 toegewezen.
Het hof ziet het belang van de ondervraging mede in het feit dat aangever in het ziekenhuis, kort na een operatie en nadat hij wakker gemaakt was door de verbalisant, middels een tolk via de tolkentelefoon is verhoord, zijn verklaring zeer summier en weinig gedetailleerd is en de tolk toen aangaf dat aangever versuft overkwam.
De in een proces-verbaal van bevindingen neergelegde verklaring [11] is door de teamleider van aangevers werkgever aan hem voorgelezen, waarna hij instemde met de inhoud ervan. [12] Het is het hof niet gebleken dat deze teamleider een beëdigd tolk is. Verder is aangever niet geconfronteerd met de op onderdelen andersluidende verklaringen van de andere aanwezigen op het huisfeest en is dus gebleken dat alle aanwezigen, waaronder aangever, zeer veel alcohol hadden gedronken.
Aangever bleek inmiddels overleden, zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat op 26 mei 2023 is opgemaakt door de raadsheer-commissaris. Zodoende is het niet mogelijk geweest voor de verdediging om ten aanzien van deze getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen.
Het hof stelt in dit kader voorop dat de rechter, in gevallen waarin hij voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige – in dit geval aangever – afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, dient na te gaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Hierbij zijn – met het oog op de beoordeling of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces – van belang (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. [13]
Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de verklaring van de betreffende getuige in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. [14]
In de onderhavige procedure heeft de verdediging geen gebruik kunnen maken van het ondervragingsrecht ten aanzien van aangever als getuige. Gelet op de reden hiervan, het overlijden van aangever, is het evident dat het onaannemelijk is dat hij binnen een aanvaardbare termijn alsnog verhoord kan worden. Vervolgens moet het hof beoordelen of een eventuele veroordeling uitsluitend dan wel in beslissende mate gebaseerd zou zijn op de verklaring van aangever. Daarvan is in deze zaak sprake.
De verklaring is namelijk een onmisbaar onderdeel van het redengevende bewijs voor een eventuele bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Aangever is de enige getuige die het veronderstelde steken door verdachte heeft waargenomen en daar meer over zou kunnen verklaren. De op het gebruikte mes aangetroffen DNA-sporen van verdachte, zouden zijn verklaring kunnen ondersteunen, ware het niet dat van ten minste twee andere aanwezigen van het huisfeest ook DNA-sporen op het gebruikte mes zijn aangetroffen.
Op basis hiervan is het hof van oordeel dat een eventuele bewezenverklaring in beslissende mate gestoeld zou zijn op aangevers verklaring.
Om aangevers verklaring voor het bewijs te kunnen gebruiken, zouden voldoende compenserende factoren dienen te bestaan in de onderhavige zaak. Dergelijke compenserende factoren zouden procedurele waarborgen kunnen zijn. Zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van personen tegenover wie de getuige zijn of haar verhaal heeft gedaan, dan wel de aanwezigheid van verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige of de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. [15]
Dergelijke compenserende factoren ontbreken in de onderhavige zaak. Gezien het overlijden van aangever is heropening van het onderzoek dan ook nutteloos.
Gezien het onmiskenbare belang van aangevers verklaring voor de bewezenverklaring, is het hof van oordeel dat de procedure, in haar geheel bezien, niet zal voldoen aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces wanneer aangevers verklaring, onder deze omstandigheden, voor het bewijs zou worden gebruikt. Zonder het gebruik van aangevers verklaring acht het hof het in het dossier aanwezige bewijs onvoldoende om tot een bewezenverklaring van enig tenlastegelegd feit te komen. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartniet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 30 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna naar paginanummers wordt verwezen, betreffen dit, tenzij anders aangegeven, paginanummers van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal opgenomen in het dossier met nummer PL0100-2021053407, opgemaakt op 10 maart 2021 door verbalisant [verbalisant 2] , brigadier bij de Politie-eenheid Noord-Nederland.
2.P. 165-166.
3.P. 106.
4.Los gevoegd bij vorenbedoeld dossier met nummer PL0100-2021053407.
5.Dit forensisch dossier, genummerd 01-202105347, is los gevoegd bij vorenbedoeld dossier met nummer PL0100-2021053407.
6.P. 33 en 46 tot en met 49 van het forensisch dossier.
7.P. 106 van het forensisch dossier.
8.P. 33 van het forensisch dossier.
9.P. 107 van het forensisch dossier.
10.P. 34.
11.P. 165.
12.P. 162.
13.HR 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1007, r.o. 2.3.1.
14.HR 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1007, r.o. 2.3.2.
15.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:575, r.o. 2.12.