ECLI:NL:GHARL:2024:6628

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.286/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in omgangsregeling tussen ouders van een kind met Downsyndroom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot voorlopige voorzieningen in de omgangsregeling tussen de moeder en de vader van een minderjarig kind met Downsyndroom. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.L. Mens, verzocht om nakoming van de omgangsregeling zoals eerder vastgesteld, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. J.W.C. Giebels, verweer voerde tegen deze verzoeken. De procedure volgde op een eerdere beschikking van de rechtbank die de omgangsregeling had gewijzigd en een voorlopige regeling had vastgesteld. Het hof overwoog dat de moeder niet kan worden gevergd om de afloop van de bodemprocedure af te wachten, maar dat de huidige omgangsregeling, die onder begeleiding plaatsvindt, in het belang van het kind is. Het hof concludeerde dat de moeder de afloop van de bodemprocedure moet afwachten en wees haar verzoek af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.286/02
(zaaknummers rechtbank Gelderland 432345 en 432348)
beschikking van 29 oktober 2024 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L. Mens te Hoofddorp,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W.C. Giebels te Nijmegen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 9 juli 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Mens van 19 augustus 2024 met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder in persoon, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader in persoon, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een zittingsvertegenwoordigster namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
1.3.
De vader heeft in zijn e-mailbericht van 22 juli 2024 zijn twijfels geuit over de belasting die een kindgesprek voor [de minderjarige] zal opleveren. Het hof heeft partijen tijdens de zitting hierover gehoord en een advies van de raad gevraagd. Aangezien deze procedure alleen over de door de moeder gevraagde voorlopige voorzieningen gaat en het hof [de minderjarige] niet onnodig wil belasten, heeft het hof besloten [de minderjarige] in deze procedure niet te horen. [de minderjarige] zal wel worden uitgenodigd om haar mening te geven in de hoofdzaak.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014. De vader heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] heeft het syndroom van Down.
2.2.
Partijen zijn [in] 2016 met elkaar getrouwd. Het huwelijk is ontbonden [in] 2019. In de (echtscheidings)beschikking van 10 juli 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, onder meer bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft.
2.3.
Van 17 augustus 2018 tot 17 februari 2024 is sprake geweest van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
2.4.
In de beschikking van 8 april 2021 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), het gezamenlijk gezag van ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] door de vader wordt uitgeoefend.
2.5.
Na verschillende procedures over, onder andere, de omgangsregeling geldt sinds de beschikking van 23 februari 2024 van de rechtbank de volgende omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de moeder:
  • [de minderjarige] verblijft in een cyclus van steeds drie weekeinden het eerste en het tweede weekend bij de moeder, waarbij [de minderjarige] op vrijdag uit school door de vader wordt opgehaald en direct door hem naar de moeder wordt gebracht en waarbij [de minderjarige] door de moeder op zondag op 18.00 uur naar de vader wordt terug gebracht. In het derde weekeinde blijft [de minderjarige] bij de vader;
  • [de minderjarige] verblijft gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg overeen te komen, bij de moeder, al dan niet onder regie van de jeugdbeschermer. Hierbij geldt dat een vakantieweek aanvangt op maandag en eindigt op zondag. Ook geldt hierbij de dat cyclus van drie reguliere omgangsweekeinden na de vakantie niet opnieuw start, maar doorloopt zoals die voor de vakantie is gestopt;
  • aan de omgang is de voorwaarde verbonden dat de moeder geen huisarts of andere professionele derde(n) bezoekt met [de minderjarige] , als dit niet spoedeisend is, tenzij na instemming van de GI, en onder de voorwaarde dat de moeder in dit geval het onderwerp van seksueel misbruik niet aan de orde stelt.

3.De omvang van het geschil

3.1.
De vader heeft bij de rechtbank bij provisionele voorziening verzocht de huidige omgangsregeling op te schorten in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure. In de bodemprocedure vraagt hij een omgangsregeling vast te stellen onder begeleiding.
3.2.
De moeder heeft bij de rechtbank bij provisionele voorziening gevraagd de vader te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling op straffe van een dwangsom. In de bodemprocedure vraagt zij het eenhoofdig gezag, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar, vervangende toestemming om [de minderjarige] te plaatsen op een basisschool in de woonomgeving van de moeder en een omgangsregeling met de vader.
3.3.
De rechtbank heeft in de beschikking van 19 april 2024 (bestreden beschikking) de omgangsregeling, zoals vastgesteld in de beschikking van 23 februari 2024, gewijzigd en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij:
  • [de minderjarige] eenmaal per twee weken minimaal twee uur begeleide omgang heeft met de moeder (in de cyclus van de eerdere omgangsregeling van steeds drie weken de eerste en de tweede week), waarbij de verdere invulling over de aard, de frequentie, de duur van de contacten en de wijze van begeleiding worden bepaald door de hulpverleningsinstantie die de omgang begeleidt dan wel door het gebiedsteam/wijkteam;
  • aan de omgang de voorwaarde verbonden is dat de moeder geen huisarts of andere professionele derde(n) bezoekt met [de minderjarige] als dit niet spoedeisend is en onder de voorwaarde dat indien de moeder met toestemming van de vader een arts of een professionele derde bezoekt, de moeder in dit geval het onderwerp van seksueel misbruik niet aan de orde stelt.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders in de provisionele voorzieningenprocedures afgewezen. Ook heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder in de bodemprocedure over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de vervangende toestemming afgewezen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing over de omgangsregeling aangehouden.
3.4.
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt bij wege van provisionele voorziening te bepalen dat:
I. de vader wordt veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling, zoals voor het laatst is vastgelegd in de beschikking van 24 februari 2024, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat de vader de omgangsregeling niet nakomt;
II. [de minderjarige] de laatste drie weken van de zomervakantie bij de moeder verblijft, de gehele herfstvakantie (26 oktober t/m 3 november), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat de vader [de minderjarige] gedurende deze dagen niet afgeeft.
3.5.
De vader voert hiertegen verweer en verzoekt de provisionele voorziening af te wijzen.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Op grond van artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan iedere partij tijdens een aanhangig geding verzoeken dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. De verzoeker moet belang hebben bij het verzoek in die zin dat van hem of haar niet kan worden gevergd dat hij of zij de afloop van de bodemzaak afwacht.
Het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling hangt samen met de bodemprocedure bij de rechtbank waarin de omgangsregeling nog onderwerp van geschil is. Deze procedure loopt nog.
4.2.
De moeder meent dat van haar niet kan worden verlangd dat zij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De moeder heeft op dit moment minimaal contact met [de minderjarige] , terwijl er geen zorgen zijn over haar opvoedvaardigheden en zij altijd in het belang van [de minderjarige] heeft gehandeld. De omgangsregeling is zonder gegronde redenen ingeperkt en dit is schadelijk voor [de minderjarige] . De moeder wil daarom hervatting van de omgangsregeling zoals is vastgelegd in de beschikking van 23 februari 2024.
4.3.
De vader voert hiertegen verweer. De moeder heeft de diepe overtuiging dat de vader [de minderjarige] slecht behandelt. Vanuit deze overtuiging benadert de moeder professionals en belast zij [de minderjarige] met allerlei onderzoeken. Dit maakt dat de vader grote zorgen heeft wanneer [de minderjarige] bij de moeder verblijft en een begeleide omgang nodig vindt.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat [de minderjarige] een kwetsbaar meisje is met Downsyndroom. Zij zit klem in een situatie waarin de ouders al jarenlang een (juridische) strijd met elkaar voeren. De rechtbank heeft in de bodemprocedure op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden geoordeeld dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] begeleid moet zijn. Vanwege alle vakanties is er in de zomerperiode onregelmatig omgang geweest, maar inmiddels loopt de omgangsregeling. Iedereen is het erover eens dat deze omgangsregeling goed (ver)loopt. Het feit dat de moeder deze omgangsregeling minimaal en daarmee schadelijk voor [de minderjarige] vindt, maakt naar het oordeel van het hof niet dat daarom een voorlopige voorziening, zoals door de moeder verzocht, moet volgen. Van de moeder kan worden verlangd dat zij de afloop van de bodemprocedure bij de rechtbank afwacht. Het hof kan niet vooruitlopen op wat in de bodemprocedure aan de orde zal komen en daarbij acht het hof een nieuwe wijziging in de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] . Dit maakt dat het hof het verzoek van de moeder zal afwijzen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, M.H.F. van Vugt en E. de Boer, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 29 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.