ECLI:NL:GHARL:2024:6622

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
21-003836-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanwezig hebben harddrugs, gevaarlijk rijgedrag en rijden onder invloed met recht op tegenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van harddrugs en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 30 november 2021. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 7 oktober 2024, waar de advocaat-generaal een veroordeling heeft gevorderd voor de tenlastegelegde feiten, waaronder het aanwezig hebben van MDMA en amfetamine, gevaarlijk rijgedrag en rijden onder invloed van drugs.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 november 2020 in [plaats 1] en [plaats 2] betrokken was bij verschillende strafbare feiten. Hij had opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid MDMA en amfetamine in zijn bezit en veroorzaakte gevaar op de weg door onveilig rijgedrag. Daarnaast bestuurde hij een voertuig onder invloed van drugs, waarbij de bloedwaarden de wettelijke grens overschreden. De verdachte had het recht op tegenonderzoek, maar het hof oordeelde dat hij voldoende was geïnformeerd over dit recht en dat hij dit recht had kunnen uitoefenen.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot geldboetes van € 500 en € 850 voor de respectieve feiten, met vervangende hechtenis bij niet-betaling. Ook werd de rijbevoegdheid voor negen maanden ontzegd, waarvan zeven maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk als vrachtwagenchauffeur en het feit dat hij geen schulden had.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003836-22
Uitspraak d.d.: 21 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 november 2021 met parketnummer 18-114757-21 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
zonder vast woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 oktober 2024.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de politierechter;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde tot een geldboete van € 500, bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde tot een geldboete van € 850, bij gebreke van betaling te vervangen door 17 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. J.C. Sneep, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
  • de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 500, bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis;
  • de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 850, bij gebreke van betaling te vervangen door 17 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te [plaats 1] , [gemeente 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 26,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 86,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of Amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te [plaats 2] , [gemeente 2] als bestuurder van een voertuig met [kenteken] (witte auto), daarmee rijdende op de [weg] ter hoogte van hectometerpaal [nummer] , van rijbaan is gewisseld terwijl op die rijbaan een ander voertuig (grijze auto) reed en vervolgens achterop deze auto is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te [plaats 2] , [gemeente 2] een voertuig, te weten een voertuig met [kenteken] heeft bestuurd na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en/of MDMA en/of MDA terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 220 microgram amfetamine per liter bloed en/of 520 microgram MDMA per liter bloed en/of 32 microgram MDA per liter bloed en/of bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte was op de hoogte van het recht op tegenonderzoek, nu hij daarop in zijn verhoor is gewezen. De uitslag van het bloedonderzoek is verzonden naar het door de verdachte opgegeven adres. De kennisgeving voldoet daarmee aan de wettelijke regels omtrent een rechtmatig onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De verklaring van de verdachte dat de aangetroffen dosering verdovende middelen in zijn bloed niet kan kloppen en dat er mogelijk iemand iets in zijn drankje heeft gedaan, is onvoldoende onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte onvoldoende is geïnformeerd over het recht op tegenonderzoek en dat hij dat recht niet op doeltreffende wijze heeft kunnen uitoefenen. [verbalisant 1] heeft aangegeven mogelijk te hebben verzuimd dat de verdachte het recht op tegenonderzoek heeft. Daarnaast is niet duidelijk geworden naar welk adres de uitslag van het bloedonderzoek moest worden gestuurd. In het verhoor van de verdachte op pagina 57 is hem gevraagd of de uitslag van het bloedonderzoek kan worden toegezonden en of dat naar het adres in [plaats 3] mag. In die vraag zijn meerdere vragen in één keer gesteld, waarna de verdachte antwoordt met “Ja’’. Daaruit is niet op te maken op welke vraag hij precies antwoord heeft gegeven. De mededeling met de uitslag en het recht op tegenonderzoek is ten onrechte niet naar verdachtes SKDB-adres in Polen gestuurd. Dat leidt tot de conclusie dat er sprake is van een schending van een strikte waarborg en een ongeldig onderzoek.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de avond voorafgaand het tenlastegelegde een hoeveelheid verdovende middelen heeft ingenomen.
De verdachte is op 22 november 2020, met behulp van een tolk in de Poolse taal, verhoord door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Op pagina 57 van het dossier worden de volgende vragen aan de verdachte gesteld:
V: Er is bloed bij je afgenomen, de uitslag daarvan wordt schriftelijk naar je
toegezonden. Kan dit naar het adres [adres 1] worden
gezonden? Of naar een ander adres?
A: Ja.
V: Er zijn twee buisjes bloed afgenomen. Een buisje wordt geanalyseerd en het andere
is beschikbaar voor een tegenonderzoek voor eigen kosten. Je kunt dit aangeven op
het moment dat je de uitslag schriftelijk hebt ontvangen. Is het duidelijk dat je recht hebt op een tegenonderzoek voor eigen kosten?
A: Ja.
Uit het rapport dat door het [ziekenhuis] naar aanleiding van het bloedonderzoek bij de verdachte op 2 december 2020 is onderzocht, volgt dat daarin is aangetroffen een hoeveelheid van 220 microgram per liter bloed aan amfetamine, een hoeveelheid van 520 microgram per liter bloed aan MDMA en een hoeveelheid van 32 microgram per liter bloed MDA.
Vervolgens is de brief met de uitslag van het bloedonderzoek op 7 december 2020 verzonden naar het door de verdachte opgegeven adres [adres 1] . In deze brief is de verdachte nogmaals gewezen op zijn recht om een tegenonderzoek te laten verrichten. Deze brief is later onbestelbaar retour gekomen.
Uit de Informatiestaat SKDB-persoon van de verdachte is gebleken is dat hij op
25 november 2020 stond ingeschreven in Polen op het adres [adres 2] . De laatst opgegeven woon- of verblijfplaats is gedateerd 25 februari 2022. Toen stond de verdachte ingeschreven aan de [adres 1] .
Beoordeling hof
Het hof stelt op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden vast dat de verdachte is gewezen op zijn recht op een tegenonderzoek en dat hij voldoende mogelijkheden heeft gehad om dat recht te kunnen effectueren. De enkele omstandigheid dat [verbalisant 1] heeft aangegeven dat hij bij de afname van het bloed ‘mogelijk’ heeft verzuimd de verdachte te wijzen op het recht op een tegenonderzoek, doet daaraan niet af. Het hof gaat uit van het proces-verbaal van verhoor waarin verdachte in ieder geval op dat moment expliciet en ondubbelzinnig is gewezen op het recht op tegenonderzoek. Uit dat verhoor blijkt dat de verdachte heeft bevestigd op de hoogte te zijn geweest van zijn recht op tegenonderzoek.
Zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld, heeft de verdachte in zijn verhoor op 22 november 2020 bevestigd dat het resultaat van het bloedonderzoek naar het adres [adres 1] mag worden verstuurd. Nadat het rapport op 2 december 2020 is opgemaakt is het daarna op 7 december 2020 verstuurd naar dat laatst opgegeven adres van de verdachte.
Het door de raadsman opgeworpen punt dat uit het in het proces-verbaal van verhoor genoteerde antwoord van verdachte (“Ja”) niet duidelijk wordt waarop verdachte “ja” heeft geantwoord omdat de daaraan voorafgaande vraagstelling (
Er is bloed bij je afgenomen, de uitslag daarvan wordt schriftelijk naar je toegezonden. Kan dit naar het adres [adres 1] worden gezonden? Of naar een ander adres?)tweeledig is, wijst het hof van de hand. Het bevestigende antwoord van verdachte kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als bevestiging van het genoemde adres voor toezending. Het had immers voor de hand gelegen dat op dat moment een ander adres genoteerd zou zijn als verdachte had gevonden dat de uitslag niet naar het adres in [plaats 3] zou moeten worden gestuurd maar naar een ander adres.
Uit de Informatiestaat SKDB-persoon van de verdachte is gebleken dat de verdachte op 25 november 2020 stond ingeschreven in Polen. Op basis van deze gegevens stelt het hof vast dat de verdachte drie dagen na zijn verhoor, waarbij zijn bloed was afgenomen voor onderzoek en het resultaat daarvan nog niet was toegezonden, ingeschreven stond in Polen. Gezien dit zeer korte tijdsverloop en tegen de achtergrond van de aan verdachte tijdens zijn verhoor gedane mededeling over zijn recht op tegenonderzoek en het in dat verband door verdachte zelf verstrekte adres voor toezending van de uitslag, lag het in dit geval op de weg van de verdachte om zijn adreswijziging kenbaar te maken aan de autoriteiten, dan wel voor doorzending van zijn post zorg te dragen, teneinde het recht op een tegenonderzoek te kunnen effectueren. De verdachte wist immers dat de uitslag van het bloedonderzoek naar hem zou worden toegezonden.
Ter zitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij op de avond voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten voor het eerst drugs heeft gebruikt en dat de aangetroffen hoeveelheden in zijn bloed zo hoog zijn dat hij het vermoeden heeft dat iemand iets in zijn drankje heeft gestopt. Het hof is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, ongeacht tot welk rechtsgevolg dat dan zou moeten leiden, niet aannemelijk is geworden en geen steun vindt in het dossier. Het hof houdt daarbij rekening met de omstandigheid dat de verdachte naar eigen zeggen pas voor de eerste keer drugs heeft gebruikt en hij derhalve niet kan worden beschouwd als een geoefend drugsgebruiker. Of, en zo ja door toedoen van wie en op welk moment er mogelijk drugs in het drankje van de verdachte terecht zijn gekomen is echter door de verdachte op geen enkele manier onderbouwd. In het dossier en ook overigens ziet het hof geen aanknopingspunten voor de stelling van de verdachte dat er iemand drugs in zijn drankje heeft gestopt.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 22 november 2020 te [plaats 1] , [gemeente 1] , opzettelijk aanwezig heeft gehad 26,9 gram van een materiaal bevattende MDMA en 86,4 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en Amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 22 november 2020 te [plaats 2] , [gemeente 2] , als bestuurder van een voertuig met [kenteken] (witte auto), daarmee rijdende op de [weg] ter hoogte van hectometerpaal [nummer] , van rijbaan is gewisseld terwijl op die rijbaan een ander voertuig (grijze auto) reed en vervolgens achterop deze auto is gereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
3.
hij op 22 november 2020 te [plaats 2] , [gemeente 2] een voertuig, te weten een voertuig met [kenteken] heeft bestuurd na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en MDMA en MDA terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW1994 het gehalte in zijn bloed van de bij iedere aangewezen stof vermelde meetbare stof 220 microgram amfetamine per liter bloed en 520 microgram MDMA per liter bloed en 32 microgram MDA per liter bloed bedroegen, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze hij behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde delicten heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke te plegen feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA en amfetamine. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan de handel en het gebruik van drugs vaak gepaard met allerlei vormen van criminaliteit;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich daarnaast schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval op de snelweg, door achterop op een andere auto te botsen. Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich tot slot heeft schuldig gemaakt aan het rijden in een auto, terwijl hij op dat moment verkeerde onder zodanige invloed van amfetamine, MDMA en MDA, dat de wettelijk toegestane grenswaarde was overschreden. Door zijn handelen heeft hij er blijk van gegeven onvoldoende rekening te houden met de risico’s voor de verkeersveiligheid van het besturen van motorvoertuigen na het gebruik van stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 september 2024, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het aanwezig hebben van harddrugs. Die veroordeling is gewezen na de pleegdatum van de in deze zaak ter beoordeling staande feiten. Daarmee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing;
- de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Daaruit is naar voren gekomen dat de verdachte al jaren gepassioneerd als vrachtwagenchauffeur werkt in Nederland. De verdachte woont in de buurt van zijn werk en heeft geen schulden. Ook heeft de verdachte geen contact meer kennissen die drugs gebruikten.
Alles afwegende en in onderlinge samenhang bezien, acht het hof ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit passend en geboden, de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen.
Met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde feit zal het hof de verdachte veroordelen tot een geldboete van € 500, bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis. Het hof acht deze straf passend en geboden.
Ten slotte acht het hof ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit passend en geboden de oplegging van een geldboete van € 850,- bij gebreke van betaling te vervangen door 17 dagen hechtenis, met daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om geen onvoorwaardelijke rijontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-114757-21 onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-114757-21 onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-114757-21 onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 21 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.