ECLI:NL:GHARL:2024:6621

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
21-004515-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal door inklimming met betrekking tot een woning, inclusief bewijsvoering en beoordeling van vormverzuimen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1969 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor diefstal door inklimming. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld naar aanleiding van een vonnis van 17 oktober 2022, waarin de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij hij stelde dat er sprake was van vormverzuimen, met name met betrekking tot het plaatsen van een peilbaken en de schending van de verbaliseringsplicht. Het hof heeft vastgesteld dat het peilbaken slechts kortstondig was gebruikt en dat er geen sprake was van stelselmatige observatie. De inbreuk op de privacy van de verdachte werd als gering beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verbalisanten voldoende inzicht hadden gegeven in hun handelen en dat er geen schending van de verbaliseringsplicht was. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal van gouden sieraden, waarbij hij samen met een medeverdachte handelde. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd vastgesteld op € 1.000,00 voor materiële schade, terwijl andere vorderingen werden afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004515-22
Uitspraak d.d.: 21 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 oktober 2022 met parketnummer 18-249904-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de politierechter ten aanzien van de bewezenverklaring, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de beslissing ten aanzien van de proceskosten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. I.A. van Straalen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van het medeplegen van diefstal door inklimming veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden;
  • de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, met dien verstande dat het bedrag van € 30,- wordt toegewezen als proceskosten.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, onder meer omdat het tot een andere beslissing komt over de vordering van de benadeelde partij, en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2022, te of bij [plaats 1] , (althans) in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten gelegen aan of bij [adres] alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een of meer gouden sieraden (te weten een horloge en/of een schakelarmband en/of een schakelketting en/of bedelketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen sieraden onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er was door het gebruik van het peilbaken slechts sprake geweest van een geringe inbreuk op de privacy van de verdachte. Het betrof een korte periode en er is bewust weggebleven van de privé-omgeving van de verdachte. De advocaat-generaal is het met de raadsman eens dat in het dossier ontbreekt hoe en wanneer het peilbaken is geplaatst. Dat kan als een vormverzuim worden beschouwd. De verbalisanten hebben de vrijheid in de keuze van verbaliseren. Er geldt geen absolute verplichting dat de verbalisanten de eerdere observaties hadden moeten opnemen in een proces-verbaal. De verklaring van verbalisant [verbalisant 1] in combinatie met de aangifte leveren voldoende wettig en overtuigend bewijs op.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. In verband met vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek moeten de resultaten daarvan worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het plaatsen van het peilbaken op de auto van de verdachte en het buiten de MO-tijd volgen van de auto moet worden aangemerkt als stelselmatige observatie waarvoor een machtiging op grond van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering is vereist. Nu dit bevel niet is gegeven, is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dient bewijsuitsluiting te volgen.
Daarnaast is er sprake van een schending van de verbaliseringsplicht in de zin van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de politie geen verslag van de eerdere observaties heeft opgemaakt en daaromtrent niets heeft geverbaliseerd. In het verlengde daarvan heeft de raadsman bepleit dat de verdachte het tenlastegelegde niet heeft gepleegd, zodat hij ook om die reden moet worden vrijgesproken. Ten slotte ziet de raadsman onvoldoende bewijs voor medeplegen, omdat uit het dossier volgt dat de rol van de medeverdachte niet substantieel is.
Het oordeel van het hof
Vormverzuim plaatsen peilbaken
Het hof stelt vast dat er tegen de verdachte geen bevel stelselmatige observatie van kracht was. Observaties waarvoor geen machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, kunnen onrechtmatig zijn indien zij geschikt zijn om een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte te verkrijgen. Of dat het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden zoals de duur, intensiteit, plaats en het doel van de observaties en de wijze waarop zij hebben plaatsgevonden.
Uit het strafdossier volgt dat het niet gelogde peilbaken kortstondig, te weten in dit geval feitelijk vijf dagen, ten aanzien van de verdachte in gebruik is geweest. Het was aangebracht op de Ford Focus die naam op stond van de mededader maar waarin de verdachte feitelijk reed. Die auto slechts werd gevolgd bij “reisbewegingen” buiten de woonplaats en omliggend gebied die pasten binnen de in het proces-verbaal beschreven modus operandi van de verdachte waarbij hij en zijn mededader ten tijde van inbraken gebruik maakten van deze auto.
Het hof is van oordeel dat het plaatsen van het peilbaken op de auto van de verdachte onder voornoemde omstandigheden niet geschikt is om een min of meer compleet beeld te krijgen van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte en dat derhalve van stelselmatige observatie geen sprake is. De enkele omstandigheid dat de verbalisanten eenmaal eerder zijn begonnen met observeren om 09.00 uur dan de vastgestelde MO-aanvangstijd van 12 .00 uur, maakt niet dat daarmee sprake is van een vormverzuim. Het hof is voorts van oordeel dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte door het plaatsen van een peilbaken op de auto op deze wijze slechts een lichte inbreuk op die levenssfeer betreft zodat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Het hof verwerpt daarom het verweer van de raadsman dat sprake is van een vormverzuim en ziet derhalve geen aanleiding om tot bewijsuitsluiting over te gaan
.
Vormverzuim schenden verbaliseringsplicht
Het hof is met betrekking tot de mogelijkheid om de juistheid en betrouwbaarheid van eerdere observaties te controleren van oordeel dat artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering geen verplichting inhoudt om een proces-verbaal op te maken waarin een verslag van een eerdere observatie staat weergegeven. Artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering geeft verbalisanten de beoordelingsvrijheid om datgene wat relevant is voor het opsporingsonderzoek inzake het observeren te verbaliseren. In de processen-verbaal uit het strafdossier is voldoende inzicht gegeven in het handelen van de verbalisanten omtrent de voor deze strafzaak relevante observatie van 29 september 2022, waardoor deze voldoende toetsbaar is voor de verdediging. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van hetgeen door de verbalisanten op ambtsbelofte is geverbaliseerd. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat sprake is van een schending van de verbaliseringsplicht.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat hij het tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof stelt vast dat [benadeelde] op 29 september 2022 rond 13.40 uur haar woning verliet, waarbij zij alle deuren had afgesloten, behalve de schuur aan de achterkant van de woning. In verband met werkzaamheden op het land is deze schuur overdag altijd open. Toen zij de woning verliet, waren alle sieraden nog aanwezig.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de verdachte en zijn mededader gebruik maakten van Ford Focus, voorzien van [kenteken] . De modus operandi van hen betrof het oprijden van boererven in buitengebieden waarbij zij veelal naar de achterkant van het erf reden en/of bewoners vroegen naar de aanwezigheid van oud ijzer.
Op 29 september 2022, omstreeks 15:00 uur, zijn de verbalisanten de verdachte en de mededader gevolgd naar de [adres] te [plaats 1] . Zij zagen dat de Ford Focus stond geparkeerde voor de woning van perceel [perceel nummer] . Zij zagen hierbij dat de mededader bij de auto bleef staan en dat de verdachte uit het voertuig was gestapt en het erf op was gelopen.
Vervolgens hebben de verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] positie ingenomen met zicht op voornoemd perceel en de verdachten. Zij namen waar dat de verdachte was uitgestapt en het erf was opgelopen richting de achterzijde van de woning. Daarna gaven verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] door dat de verdachte om de woning heen aan het lopen was en overduidelijk in de woning aan het kijken was. [verbalisant 1] zag een persoon in de woning van perceel [perceel nummer] lopen. Kort daarna werd doorgegeven dat de verdachte uit de voordeur van de woning kwam gelopen en met versnelde pas naar de auto liep, en samen met de mededader instapte en direct weg reed.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft beschreven dat hij de verdachte aan de voorzijde zag lopen. Hij zag dat de gordijnen aan de rechterzijde van de woning open stonden. Hij kon met zijn verrekijker de woning inkijken op de begane grond.
Vervolgens zag hij op de begane grond in de kamer rechts voor een deur open gaan. Hij zag
een schim die donker gekleed was. Hij gaf zijn bevindingen direct door via zijn portofoon.
Enkele tellen later zag hij een persoon de voordeur uitstappen. Hij zag namelijk een
hordeur naar buiten toe open gaan. Hij zag dat de verdachte uit de woning kwam bij de voordeur. Hij herkende hem direct aan zijn postuur, zijn manier van lopen, zijn kledingsignalement en zijn gezicht.
Na thuiskomst van de hoofdbewoner vroeg hij hem of het mogelijk was de woning binnen te komen zonder sleutel. De bewoner liep met hem mee naar een ruimte in de woning op de eerste verdieping. De bewoner opende een deur. Hij zag dat deze deur toegang gaf tot een bergzolder. De bewoner vertelde hem dat je via de loods een trap op kon en naar deze ruimte kan lopen. Vanuit die ruimte kon je zonder sleutel de deur openen naar de slaapkamers op de eerste verdieping. Hij nam waar dat dit daadwerkelijk mogelijk was.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft beschreven dat hij met een verrekijker de woning van perceelnummer [perceel nummer] bekeek. Hij zag dat een man vanuit de woning naar de bijrijderszijde van de Ford Focus liep. Hij herkende deze man als zijnde [medeverdachte] , de mededader, aan de hand van de foto's die voor aanvang van de dienst aan hem getoond waren. Op dat moment zag hij dat de verdachte aan de voorzijde rond de woning liep. Hij zag dat hij bij de ramen van de woning, waar hij langs liep, naar binnen keek. Hij zag dat de verdachte naar de deur aan de voorzijde van de woning liep.
Op grond bovenstaande feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal van sieraden. De verdachte is samen met de medeverdachte naar het buitengebied in [plaats 1] gereden, is in de woning gezien en heeft de woning vervolgens na korte tijd verlaten. Daarbij zijn foto’s genomen die passen bij de processen-verbaal van bevindingen. Voorts is het relatief korte tijdsbestek waarin de verdachte op [adres] is geobserveerd en gezien, te relateren aan de eveneens relatief korte periode – tussen 13:40 uur en 15:45 uur - waarbinnen aangeefster heeft aangegeven dat haar sieraden zijn weggenomen.
Inklimming
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat geen sprake is van inklimming, omdat het een onafgesloten ruimte betrof waarin men binnen kon komen.
Onder inklimming in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen ondergraving, alsmede het overschrijden van sloten of grachten tot afsluiting dienende. Het gebruikmaken van een bestaande of geforceerde opening levert inklimming op, ook al is daarvoor weinig moeite nodig. [1]
In het onderhavige geval is de verdachte via de achterkant van het pand, via de loods, door middel van een trap naar de eerste verdieping gegaan. Vanuit deze ruimte heeft de verdachte, zonder dat daartoe een sleutel noodzakelijk was, de deur geopend van de slaapkamers op de eerste verdieping. Het hof stelt vast dat de verdachte hiermee gebruik heeft gemaakt van een bestaande deuropening, hetgeen moet worden beschouwd als inklimming.
Medeplegen
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij tezamen en in vereniging met anderen in een woning heeft ingebroken. Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de mededader die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Immers gingen de verdachte en zijn de mededader gezamenlijk naar de woning toe, zijn zij allebei in de woning gezien en zijn zij gezamenlijk weggereden. Er was aldus sprake van een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 29 september 2022 opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022257305 van 4 oktober 2022, inhoudend als verklaring van [benadeelde] :

Op 29 september 2022 omstreeks 13:40 uur, ging ik weg bij mijn woning. Dit
betreft de [adres] te [plaats 1] . De woning betreft een vrijstaande boerderij met het woongedeelte aan de voorzijde. Toen ik de woning verliet had ik alle deuren afgesloten. Dit deed ik door middel van een cilinder slot. De schuur aan de achterzijde was niet afgesloten. Deze schuur is overdag altijd open in verband met werkzaamheden op het land.
Toen ik de woning verliet waren alle sieraden nog aanwezig. Deze lagen in een zwart kunststof bakje onder mijn nachtkastje op mijn slaapkamer. Omstreeks 15:45 uur kwam ik weer terug bij de woning. Op mijn slaapkamer zag ik dat er diverse sieraden uit mijn zwarte sieradendoosje waren weggenomen. Voor de weggenomen goederen verwijs ik naar de goederen bijlage.
Bijlage goederen
Goednummer: PL0100-2022257175-1532059
Object: Horloge
Kleur: Goudkleurig
Goednummer: PL0100-2022257 1 75- 1 532060
Object: Armband
Kleur: Goudkleurig
Type: Schakelarmband
Goednummer: PL0100-2022257175-1532061
Object: Ketting
Kleur: Goudkleurig
Type: Schakelketting
Goednummer: PL0100-2022257175-1532062
Object: Bedel
Kleur: Goudkleurig.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29

september 2022, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas
van verbalisant [verbalisant 3] :
Subject 1 [medeverdachte]
Subject 2 [verdachte]
Het was ons bekend dat de subjecten bij de insluipingen gebruik maakte van een grijze
Ford Focus, voorzien van [kenteken] . Vanaf het moment dat ik en mijn collega's
zicht hadden op de Ford Focus en de subjecten, hebben wij vele waarnemingen gedaan,
waaruit de modus operandi van de subjecten zeer duidelijk naar voren komt. Er werd door
ons waargenomen dat de subjecten zeker 40 keer een boerenerf opgereden zijn, waarbij zij al dan niet werden aangesproken door bewoners. Tijdens de opvolging van de subjecten hebben wij waargenomen dat:
- subject 2 continu als bestuurder in het voertuig zat en subject 1 als bijrijder, bij
verplaatsingen.
- subjecten op 3 stops na, alleen erven van boeren op reden. Hierbij werd in meerdere
gevallen direct doorgereden naar de achterzijde van het erf om als het waren een
verkenningsronde te maken. Vervolgens werd gezien dat subject 2 uitstapte en loodsen
in liep of dit probeerde en dat subject 1 bij hun voertuig bleef staan als uitkijk. Dat in
sommige gevallen subject 1 door subject 2 werd aangesproken en dat zij met z'n tweeën
richting een loods of om een boerderij liepen.
- wanneer men door boeren op liet erf aangesproken werden, de subjecten bijna direct
weer verder reden naar een volgende boerderij.
- bij navraag door mij of mijn collega's werd verteld door de boeren dat men om oud
ijzer of accu's vroeg.
- zij bij het afwezig zijn van bewoners c.q. boeren, om het woongedeelte van een
boerderij heen liepen en daarbij zichtbaar de woning bekeken en aan deuren voelden.
- subject 2 wegrende nadat hij een loods in was gelopen en er een hond bleek te zijn.
- subjecten geen enkele keer om toestemming hebben gevraagd om een erf op te rijden, dan wel in loodsen rond te kijken of woningen te betreden.
- dat subject 2 handschoenen aan deed tijdens het betreden van boerenerven.
- de subjecten bewust door buitengebieden reden en alle stops maakten in dorpjes
tussen [plaats 2] , [plaats 3] en [plaats 4] .
Vervolgens zijn wij op donderdag 29 september 2022, omstreeks 15:00 uur de subjecten
gevolgd naar de [adres] te [plaats 1] . Aldaar zag ik dat de subjecten parkeerden voor de woning van perceel [perceel nummer] . Ik zag dat hierbij subject 1 bij het voertuig bleef staan en dat subject 2 uit het voertuig was gestapt en het erf op was gelopen. Ik zag dat er achter de
woning 2 grote loodsen stonden, waarvan er één vast zat aan de woning. Hierop hebben
collega's [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en ik positie ingenomen met zicht op voornoemd perceel en de subjecten. Kort nadat subject 2 was uitgestapt en het erf was opgelopen richting de achterzijde van de woning, hoorde ik collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 1] doorgeven dat subject 2 om de woning heen aan het lopen is en overduidelijk de woning in aan het kijken is. Vervolgens hoorde ik collega [verbalisant 1] doorgeven dat hij een persoon in de woning van perceel [perceel nummer] zag lopen. Kort hierna hoorde ik dat er werd doorgegeven dat subject 2 uit de voordeur van de woning gelopen kwam en met versnelde pas naar hun voertuig liep, en samen met subject 1 instapte en direct weg reed.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30

september 2022, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas
van verbalisant [verbalisant 1] :
Subject 1 [medeverdachte]
Subject 2 [verdachte]
Op donderdag 29 september 2022, zag ik op mijn digitale uitlees unit dat de Ford het erf op reed van een boerderij gelegen aan de [adres] te [plaats 1] . Ik zag subject 2 aan de
voorzijde lopen. Ik zag dat de gordijnen aan de rechterzijde van de woning open stonden. Ik
kon met mijn verrekijker de woning inkijken op de begane grond. Ik ben me toen gaan
concentreren op de ramen en met name de binnenzijde van de woning. Na enkele
ogenblikken zag ik op de begane grond in de kamer rechts voor een deur open gaan. Ik zag
een schim die donker gekleed was. Ik gaf mijn bevindingen direct door via mijn portofoon.
Slechts enkele tellen later zag ik een persoon de voordeur uitstappen. Ik zag namelijk een
hordeur naar buiten toe open gaan. Ik zag dat de hordeur een witte omlijsting had en de grote had van een normale deur. Ik zag dat subject 2 uit de woning kwam bij de voordeur. Ik
herkende hem direct aan zijn postuur, zijn manier van lopen, zijn kleding signalement en zijn gezicht. Ik vroeg de hoofdbewoner of het mogelijk is de woning binnen te komen zonder sleutel. Hij liep met mij mee naar een ruimte in de woning op de eerste verdieping. Hij opende een deur. Ik zag dat deze deur toegang gaf een bergzolder. Hij vertelde mij dat je via de loods een trap op kon en naar deze ruimte kan lopen. Vanuit die ruimte kan je zonder
sleutel de deur openen naar de slaapkamers op de eerste verdieping, ik zag dat dit
daadwerkelijk mogelijk was.

4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2022, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] (inclusief fotobijlage):

Ik bekeek vervolgens vanuit mijn positie met een verrekijker de woning van
perceelnummer [perceel nummer] . Ik zag dat een man vanuit de woning naar de bijrijderszijde van het
voertuig liep. Ik herkende deze man als zijnde [medeverdachte] , aan de hand van de foto's
die voor aanvang van de dienst aan mij getoond waren. [medeverdachte] heeft een opvallend
smal gelaat met oren die relatief ver naar buiten staan. Op dat moment zag ik dat
[verdachte] aan de voorzijde rond de woning liep. Ik herkende [verdachte] aan de hand van de
foto's die mij voor aanvang van dienst waren getoond. Ik herkende [verdachte] aan zijn
korte opgeschoren haar en zijn scherpe kaaklijn. Ik zag dat hij bij de ramen van de woning, waar hij langs liep, naar binnen keek. Ik zag dat [verdachte] naar de deur aan de
voorzijde van de woning liep.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 30 september 2022, te [plaats 1] , in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten gelegen aan of bij de [adres] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, gouden sieraden, te weten een horloge en een schakelarmband en een schakelketting en bedelketting, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van inklimming.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke te plegen feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met inklimming. Hiermee heeft de verdachte schade, overlast en ergernis veroorzaakt voor het slachtoffer en zich niets gelegen heeft laten liggen aan diens eigendomsrechten;
  • de ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting, ter zake van gekwalificeerde diefstal.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig ter zake van soortgelijke delicten onherroepelijk is veroordeeld. Dit pleit in zijn nadeel, nu deze eerdere bestraffingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een vermogensdelict. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof slaat eveneens acht op de onherroepelijke veroordeling voor meerdere vermogensdelicten door de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland d.d. 2 juli 2018, waarbij aan de verdachte een taakstraf is opgelegd, die hij voorafgaand aan het onderhavige feit heeft verricht. De oplegging van een enkele taakstraf behoort daardoor thans niet meer tot de mogelijkheden voor de strafoplegging, gelet op het zogenaamde taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 4 oktober 2022;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een uitkering geniet, bewindvoering heeft en de zorg draagt voor een gezin.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht het hof passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Gelet op de ernst van het feit en specifieke recidive zal het hof, anders dan door de raadsman is verzocht, verdachte geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.754,00, bestaande uit € 20.254,00 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2022.
Ten aanzien van de materiële schade maakt het hof gebruik van de schattingsbevoegdheid. Het hof schat de waarde van het weggenomen horloge op een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft de waarde van het horloge voldoende onderbouwd en de verdediging heeft deze schade onvoldoende weersproken. Met betrekking tot het meer gevorderde bedrag van € 19.254,00 aan materiële schade is onvoldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal de vordering voor het bedrag van € 19.254,00 afwijzen.
Voor de gevorderde immateriële schade à € 7.500,00 is het hof van oordeel dat behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in die vordering niet worden ontvangen en kan die vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat de opgevoerde reiskosten van € 30,00 moeten worden aangemerkt als proceskosten.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 30,00 en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 19.254,00 (negentienduizend tweehonderdvierenvijftig) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering (tot schadevergoeding van immateriële schade) en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
30,00 (dertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
29 september 2022.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 21 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 16 december 1997, NJ 1998/335; HR 9 maart 1999, NJ 1999/385.