ECLI:NL:GHARL:2024:6601

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.565/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing verzoek wijziging verblijf van minderjarige in het kader van uithuisplaatsing

In deze zaak gaat het om de wijziging van het verblijf van een minderjarige, geboren in 2012, die onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De kinderrechter had eerder toestemming verleend voor een wijziging van het verblijf van de minderjarige, maar de grootmoeder (beppe) is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. De minderjarige heeft in de afgelopen jaren veel meegemaakt, waaronder een uithuisplaatsing en een recente verhuizing naar een nieuw pleeggezin. Het hof heeft de belangen van de minderjarige afgewogen, waarbij de mening van de minderjarige zelf ook een belangrijke rol speelde. Het hof oordeelde dat de minderjarige op doordeweekse dagen weer bij haar grootmoeder en oom moet wonen, terwijl ze in de weekenden en de helft van de vakanties bij de pleegouders verblijft. Het hof benadrukt het belang van samenwerking tussen alle betrokkenen en het inschakelen van hulp indien nodig. De beslissing van de kinderrechter is deels vernietigd, en het hof heeft de GI toestemming verleend voor de wijziging van het verblijf van de minderjarige in de weekenden en vakanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.565/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 193775)
beschikking van 24 oktober 2024
in het hoger beroep van:
[verzoekster](beppe (van moeders kant)),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] (de moeder),

die woont in [woonplaats2] ,

2.[de vader] (de vader),

die woont in [woonplaats3] ,

3.[de oom] (de oom (van moederskant)),

die woont in [woonplaats1] .
In zijn toetsende en/of adviserende rol is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.De beslissing van de kinderrechter

1.1
Het gaat in deze zaak om de wijziging van het verblijf van [de minderjarige] , geboren [in] 2012, in verband met een machtiging tot uithuisplaatsing.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 4 maart 2024 en op 12 april 2024 op verzoek van de GI beslissingen genomen.
1.3
De kinderrechter heeft in de (tussen)beschikking van 4 maart 2024 de GI toestemming verleend voor de wijziging van het verblijf van [de minderjarige] tot 17 april 2024 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 17 april 2024 (voor de duur van de ondertoezichtstelling). Het verzoek van de GI is voor een deel aangehouden.
1.4
De kinderrechter heeft in de beschikking van 12 april 2024 (hierna ook: de bestreden beschikking) de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 17 april 2025 en de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige] .

2.Belangrijke informatie

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader en de moeder.
2.2
[de minderjarige] staat sinds 17 april 2019 onder toezicht van de GI.
2.3
[de minderjarige] is in oktober 2018 bij haar grootouders (van moederskant) gaan wonen.
Op 17 april 2019 is door de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin verleend. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn hierna steeds verlengd.
2.4
De pake van [de minderjarige] (van moederskant) is in maart 2021 overleden. De oom van [de minderjarige] woont bij beppe in huis en draagt mede de zorg voor haar als zij bij hen is.
2.5
[de minderjarige] is begin januari 2024 ondergebracht in een gezinshuis ( [naam1] ), omdat beppe in GGZ-instelling het [naam2] werd opgenomen. Op 14 februari 2024 is beppe weer naar huis gegaan om onder begeleiding verder te herstellen.
2.6
[de minderjarige] is per 29 april 2024 verhuisd naar een nieuw pleeggezin in [plaats1] .
Op dit moment verblijft [de minderjarige] in de weekenden van vrijdag uit school tot en met zondagmiddag en op woensdagmiddag uit school bij beppe en oom. Op de (andere) doordeweekse dagen woont zij bij de pleegouders.

3.Het hoger beroep

3.1
Beppe is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof het verzoek van de GI tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige] alsnog moet afwijzen, zodat [de minderjarige] bij beppe kan worden teruggeplaatst door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening van een netwerkpleeggezin, zijnde beppe en oom, dan wel zo te beslissen als het hof juist vindt.
3.2
De GI is het niet eens met beppe en vindt dat het hof de beslissing van de kinderrechter zo moet laten.

4.De rechtszaak bij het hof

4.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van beppe met bijlage(n), ingekomen op 12 juli 2024;
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- een formulier namens beppe van 25 juli 2024 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 9 september 2024 met bijlage(n);
- een brief namens beppe van 18 september 2024 met bijlage(n).
4.2
Op 24 september 2024 heeft [de minderjarige] aan het hof verteld wat zij van de zaak vindt.
4.3
De zitting bij het hof was op 25 september 2024. Beppe was aanwezig met haar advocaat. Namens de GI waren twee vertegenwoordigers en een stagiaire aanwezig. Namens de raad was een vertegenwoordiger aanwezig. Ook was de oom aanwezig.

5.De redenen voor de beslissing

Het gesprek met [de minderjarige]
5.1
heeft de rechter verteld dat zij het liefst helemaal bij beppe en oom zou willen wonen, maar in elk geval (weer) doordeweeks wanneer zij naar school gaat. In de weekenden wil zij eventueel wel in het pleeggezin wonen. [de minderjarige] begrijpt dat het goed is dat de pleegouders betrokken blijven, omdat zij haar soms wat beter kunnen helpen bij dingen zoals huiswerk. [de minderjarige] kan zich overigens zelf goed redden met haar schoolwerk en als het nodig is kunnen beppe of oom haar helpen. Het maakt volgens haar in dit verband niet uit of zij nu doordeweeks of in het weekend bij de pleegouders is, want ook in de weekenden kunnen de pleegouders haar helpen met huiswerk voor de week erop. [de minderjarige] moet erg wennen aan het nieuwe pleeggezin en zij vindt het niet leuk dat zij niet meer in [woonplaats1] woont, waar zij naar school gaat en waar haar vriendinnen wonen. [de minderjarige] wordt door de pleegouders met de auto naar school gebracht en gehaald en dit maakt het lastig om spontaan af te spreken met haar vriendinnen na schooltijd. Zij moet dit dan eigenlijk een dag van tevoren al afspreken met de pleegouders. Haar vriendinnen moeten er ook aan wennen dat [de minderjarige] niet meer bij beppe woont, maar in een pleeggezin in een ander dorp. Verder vindt [de minderjarige] het niet leuk dat wanneer zij volgend schooljaar naar de middelbare school gaat, zij dan niet gezellig kan meefietsen (op haar elektrische fiets) met al haar klasgenoten/vriendinnen uit [woonplaats1] naar de school in [plaats2] . Ook dan zal zij afhankelijk zijn van het brengen en halen door de pleegouders en/of het openbaar vervoer.
Wat in de wet staat
5.2
Het hof moet beoordelen of de kinderrechter terecht toestemming heeft verleend voor een wijziging van het verblijf van [de minderjarige] . Hierbij moet het hof toetsen aan de wet. Voor de overplaatsing van [de minderjarige] toetst het hof aan artikel 1:265i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel komt erop neer dat een verzoek van de GI voor overplaatsing van een kind alleen mag worden afgewezen als de kinderrechter dit in het belang van het kind noodzakelijk vindt.
5.3
Bij een uithuisplaatsing van een kind dient, op grond van artikel 8 EVRM en 20 IVRK, uitgangspunt te zijn dat een kind zoveel mogelijk zijn vertrouwde omgeving en familienetwerk kan behouden.
De beoordeling van het hof
5.4
De GI heeft de afgelopen tijd toegewerkt naar een ‘deeltijdplaatsing’ waarbij er een verdeling is gemaakt van de zorgtaken tussen beppe en oom en het (nieuwe) pleeggezin. [de minderjarige] verblijft nu in de weekenden bij beppe en oom. Daarnaast is ze op woensdagmiddag uit school bij hen, omdat zij op die middag in [woonplaats1] dansles heeft. Op de (andere) doordeweekse dagen is ze bij de pleegouders. Het hof stelt voorop dat alle betrokkenen, ook beppe en oom, zoals zij ter zitting hebben aangegeven, wel inzien dat ondersteuning van een pleeggezin nodig is. Toen [de minderjarige] nog bij beppe woonde, logeerde zij (vanaf 2020) om het weekend en in de vakanties ook bij een gezinshuis ( [naam1] ). De vraag die het hof nu moet beantwoorden is of de situatie moet blijven zoals die nu is (en dus of de wijziging van het verblijf van [de minderjarige] van het netwerkpleeggezin (beppe en oom) naar een ander pleeggezin in stand moet blijven), of dat het voor [de minderjarige] beter is wanneer haar opvoedbasis op doordeweekse dagen weer bij beppe en oom komt te liggen en in de weekenden en de helft van de vakanties bij de pleegouders. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
5.5
[de minderjarige] heeft veel meegemaakt. De eerste jaren van haar leven woonde ze bij haar moeder, waar het haar ontbrak aan basisveiligheid en zorg. De moeder kampt met psychiatrische problematiek en was onvoldoende beschikbaar voor [de minderjarige] . Ook was er thuis veel ruzie tussen haar ouders, wat [de minderjarige] heeft meegekregen. Toen [de minderjarige] net zes jaar oud was, is ze bij haar grootouders en oom gaan wonen. Hoewel [de minderjarige] op dit moment regelmatig belcontact heeft met haar moeder, verlopen de (fysieke) contactmomenten met haar vader en moeder onvoorspelbaar. Beppe (en pake toen hij nog leefde) en oom hebben ruim vijf jaar voor [de minderjarige] gezorgd, totdat beppe begin 2024 moest worden opgenomen in het [naam2] vanwege tinnitus en bijkomende angstgevoelens. [de minderjarige] is toen bij het gezinshuis ( [naam1] ) ondergebracht. Hoewel dit gezinshuis voor [de minderjarige] bekend terrein was vanwege de logeerweekenden/-vakanties, was dit opnieuw een grote verandering in haar leven. [de minderjarige] dacht bovendien dat zij weer terug naar huis zou gaan wanneer beppe uit het [naam2] zou komen, maar dat gebeurde niet. In april 2024 is [de minderjarige] overgeplaatst naar een nieuw pleeggezin dat zij niet kende in een ander dorp, waar zij nu alleen, zonder andere (pleeg)kinderen, woont. Deze overplaatsing was volgens de GI nodig omdat het vorige gezinshuis ( [naam1] ) niet meer passend was. Dit had te maken met gedragsproblematiek van de kinderen die daar verbleven, terwijl dit bij [de minderjarige] niet als zodanig speelt, en met het onderlinge contact tussen beppe en oom aan de ene kant en het gezinshuis aan de andere kant. Omdat beppe moeite heeft met de plaatsing van [de minderjarige] , ontstonden er conflicten, waarbij [de minderjarige] aanwezig was.
5.6
Uit het dossier blijkt dat de GI al voor de opname van beppe in het [naam2] zorgen had over de thuissituatie van [de minderjarige] bij beppe en oom. Deze zorgen hebben onder andere te maken met de omstandigheid dat [de minderjarige] cognitief verder ontwikkeld is dan haar opvoeders, wat een beroep doet op haar zelfstandigheid en waardoor zij zich constant moet aanpassen aan haar omgeving. Uit de brief van Veilig Thuis van 2 juni 2023 blijken verder zorgen over de fysieke verzorging van [de minderjarige] en de rolpatronen binnen het gezin. Door [naam3] , het voormalig gezinshuis en de pleegzorgwerker wordt gezien dat [de minderjarige] kwetsbaar en beïnvloedbaar is, dat zij de neiging heeft een volwassenrol op zich te nemen en dat het moeilijk voor haar is om een eigen identiteit te ontwikkelen. Voor beppe en oom is het lastig om [de minderjarige] niet te belasten met hun eigen problematiek en emoties en er zijn zorgen over wat zij aankunnen. Er is de afgelopen jaren hulpverlening ingezet, maar dit heeft volgens de GI niet geleid tot een verbetering van de situatie. De genoemde zorgen worden door beppe en oom onvoldoende herkend en adviezen en inzichten blijven (mede hierdoor) niet hangen. [de minderjarige] heeft volgens de GI de afgelopen jaren redelijk gezond gedrag laten zien in een ongezonde situatie. De GI vindt het belangrijk dat beppe en oom een grote rol hebben in het leven van [de minderjarige] , maar voor haar (sociaal-emotionele en cognitieve) ontwikkeling is het beter dat haar opvoedbasis bij de pleegouders ligt.
5.7
Het hof oordeelt als volgt. Beppe en oom zijn een van de weinige stabiele factoren in het leven van [de minderjarige] . Door hen is zij liefdevol opgevangen na een zeer onrustige start van haar leven. Beppe en oom geven veel om [de minderjarige] , kennen haar goed en hebben haar de nodige zorg en stabiliteit gegeven waardoor zij zich kon ontwikkelen tot het meisje dat zij nu is. Ondanks alles gaat het namelijk best goed met [de minderjarige] , ook op school. Ze heeft vriendinnen, hobby’s en laat geen gedrags- en/of ontwikkelingsproblemen zien. Dat de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis en de overplaatsing naar een nieuw pleeggezin heeft geleid tot een loyaliteitsconflict bij [de minderjarige] , kan het hof zich - mede gelet op de verlieservaringen met betrekking tot haar naaste familie (primaire opvoeders) - wel voorstellen. [de minderjarige] heeft baat bij de gesprekken met [naam3] , waarbij wordt gewerkt aan de aandachtspunten voor [de minderjarige] (zoals haar weerbaarheid). Beppe heeft ter zitting verklaard dat het weer goed met haar gaat en dat de tinnitus, dankzij behandeling en medicatie, naar de achtergrond is verdwenen. Beppe en oom missen [de minderjarige] en andersom. Daarbij komt dat de overplaatsing van [de minderjarige] een verandering van woonplaats en haar directe netwerk oplevert. Dit heeft een dusdanig grote impact op het sociale leven van [de minderjarige] (zie 5.1), dat het hof het op dit moment in haar belang noodzakelijk vindt dat zij op de doordeweekse dagen weer bij beppe en oom gaat wonen, met daarbij de nodige ondersteuning om dit te laten slagen. Het feit dat [de minderjarige] geen spontane afspraakjes meer kan maken, minder met vriendinnen afspreekt en straks niet met haar klasgenoten kan meefietsen naar de middelbare school, zorgt voor een bepaalde achterstand die het hof niet wenselijk vindt. Tegelijkertijd ziet het hof de door de GI naar voren gebrachte zorgen en risico’s over de situatie bij beppe en oom en hun beperkte mogelijkheden op bepaalde gebieden. Deze zorgen, die zich vooral richten op de toekomst wanneer [de minderjarige] ouder wordt (en in de puberteit komt), zijn volgens het hof echter voor een groot deel te ondervangen met gerichte hulpverlening en begeleiding, en wegen niet op tegen de nadelen voor [de minderjarige] . De mening van [de minderjarige] is voor het hof belangrijk en doorslaggevend is dat zij zich - gelet op wat zij allemaal al aan onrust heeft meegemaakt - in een (sociale) omgeving bevindt die voor haar fijn, veilig en vertrouwd voelt. Ook al valt er het nodige op te merken over deze omgeving, het uitgangspunt is ‘goed genoeg’. Het hof begrijpt in dit verband niet waarom de door de GI genoemde zorgen en risico’s in mindere mate spelen bij de huidige verdeling, waarbij [de minderjarige] elk weekend bij beppe en oom is en op woensdagmiddag (3 dagen per week). Juist op doordeweekse dagen wordt een groot gedeelte van de dag ingevuld door school en hobby’s/sport, wat zorgt voor de nodige structuur en toezicht.
5.8
Alles afwegend is het hof van oordeel dat een gedeeltelijke afwijzing van het verzoek van de GI tot wijziging van het verblijf in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is, in die zin dat de wijziging - naar een ander pleeggezin dan het netwerkpleeggezin (beppe en oom) - alleen geldt ten aanzien van de weekenden en de helft van de vakanties. Voor het geval de overdrachtsmomenten spanningsvol (blijven) verlopen, kunnen de weekenden op grond van deze beslissing van het hof ook starten op vrijdag uit school en duren tot maandag naar school. Op de doordeweekse dagen geldt zodoende dat [de minderjarige] (weer) bij beppe en oom verblijft. Ten overvloede merkt het hof op dat dit verblijf ook valt onder de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg, die de kinderrechter in de bestreden beschikking heeft afgegeven (tot 17 april 2025).
5.9
Tot slot benadrukt het hof dat het van groot belang is dat beppe en oom oog houden voor hun draagkracht en draaglast en dat zij daarin (op eigen initiatief), zoals zij ter zitting hebben toegezegd, voor [de minderjarige] de benodigde hulp inschakelen als dit nodig is. Hierbij kan worden gedacht aan opvoedondersteuning (zoals eerder door J.P. van de Bent) en/of huiswerkbegeleiding.
Het is belangrijk dat alle betrokkenen blijven samenwerken en dat wordt gewerkt aan het vertrouwen in elkaar, zodat beppe en oom de ruimte voelen om (bij de GI) aan de bel te trekken. Ook is het belangrijk dat beppe en oom het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders (in de weekenden en vakanties) ondersteunen, zodat [de minderjarige] voelt dat zij het ook daar fijn mag hebben. Alleen op die manier kan [de minderjarige] een goede band met de pleegouders opbouwen, in alle rust verder opgroeien en profiteren van beide opvoedomgevingen.

6.De slotsom

Het hof zal ten aanzien van het verblijf van [de minderjarige] een andere beslissing nemen dan de kinderrechter. Het hof zal die beslissing daarom deels vernietigen en als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 april 2024, voor zover aan de GI toestemming is verleend voor wijziging van het verblijf van [de minderjarige] ;
in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent de GI toestemming voor wijziging van het verblijf van [de minderjarige] in de weekenden en de helft van de vakanties (zie 5.8);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Coster, mr. L. van Dijk en mr. M. Kemmers, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 24 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.