ECLI:NL:GHARL:2024:6573

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
200.339.748
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over de minderjarige [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 28 december 2023 had bepaald dat het gezag over [de minderjarige2] alleen aan de vader toekomt. Het hof bekrachtigt deze beschikking, waarbij het hof oordeelt dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige2] klem of verloren raakt tussen de ouders. De ouders hebben sinds hun uiteengaan dertien jaar geleden niet in staat gebleken om op een constructieve manier over de opvoeding van [de minderjarige2] te overleggen. Ondanks verschillende pogingen tot hulpverlening is er geen verbetering in de communicatie tussen de ouders gekomen. De vader heeft onbetwist gesteld dat de wijziging van het gezag heeft geleid tot meer rust voor [de minderjarige2], die nu adequaat kan worden ingeschreven bij de huisarts en andere belangrijke zaken. Het hof concludeert dat het in het belang van [de minderjarige2] is dat de vader voortaan de beslissingen rondom hem kan nemen. De moeder blijft echter een belangrijke rol spelen in het leven van [de minderjarige2], en het hof benadrukt dat de vader heeft toegezegd haar te blijven informeren en betrekken. De grief van de moeder wordt afgewezen, en het hof ziet geen aanleiding om de beslissing aan te houden voor verdere hulpverlening, gezien de eerdere pogingen die niet tot verbetering hebben geleid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.748
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 558290)
beschikking van 24 oktober 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.I.A. Schröder,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.P. van Stralen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 oktober 2023 en 28 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Laatstgenoemde beschikking wordt verder aangehaald als de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 maart 2024;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- een brief van de GI met producties.
2.2
Op 24 september 2024 is [de minderjarige2] verschenen, die buiten aanwezigheid van de ouders en de GI door het hof is gehoord.
2.3
De zitting was op 26 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [woonplaats2] ), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [woonplaats2] .
De ouders hebben daarnaast nog een meerderjarige dochter.
[de minderjarige1] woont sinds 6 november 2022 bij de moeder. [de minderjarige2] woont sinds 5 september 2022 bij de vader en er is een zorgregeling met de moeder.
3.2
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] . Tot de bestreden beschikking hadden de ouders ook samen het gezag over [de minderjarige2] .
3.3
Bij beschikking van 26 april 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (verder: de kinderen) onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor [de minderjarige2] voor het laatst tot 26 oktober 2024 en voor [de minderjarige1] voor het laatst tot
26 april 2025.
3.4
Bij beschikking van 24 augustus 2022 heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uit het ouderschapsplan van
18 september 2022 gewijzigd en bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader wonen en dat zij eens in de veertien dagen bij de moeder verblijven, van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur.
3.5
Bij beschikking van 16 maart 2023 heeft de kinderrechter machtiging verleend om [de minderjarige1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, welke machtiging daarna is verlengd tot 26 oktober 2023.
3.6
Bij de beschikking van 5 oktober 2023 heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de vader om hem alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat het gezag over [de minderjarige2] vanaf 28 december 2023 alleen aan de vader toekomt en het verzoek van de vader voor zover het gaat om het gezag over [de minderjarige1] afgewezen. Verder heeft de rechtbank in die beschikking bepaald dat de ouders hun eigen proceskosten betalen.
4.2
De moeder is met een ongenummerde grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt die beschikking te vernietigen en voorts, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het verzoek van de vader tot wijziging van het gezag over [de minderjarige2] wordt afgewezen.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de vader in zijn inleidend verzoek kon worden ontvangen.
5.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige2] beëindigd moet worden. Er is sprake van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige2] klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt die na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.4
Gebleken is dat het de ouders al sinds hun uiteengaan (dertien jaar geleden) niet lukt om op een constructieve manier over [de minderjarige2] te overleggen of gezamenlijk beslissingen te nemen. Hoewel de afgelopen jaren meerdere vormen van hulpverlening zijn ingezet om de onderlinge communicatie te verbeteren, heeft dit nauwelijks tot positief resultaat geleid. Beide ouders erkennen dat hun onderlinge communicatie slecht is. Tussen hen is een dynamiek ontstaan waarin het niet lukt om tot afspraken en afstemming over [de minderjarige2] komen. De vader probeert wel steeds te overleggen maar de moeder reageert niet of nauwelijks. De moeder is vaak onbereikbaar voor de vader maar ook voor school en de hulpverlening. Daardoor worden voor [de minderjarige2] belangrijke zaken niet, of niet op tijd geregeld. De moeder zegt zich niet in dit beeld te herkennen, maar de vader en de GI hebben hiervan verschillende concrete voorbeelden genoemd die door haar niet zijn weerlegd of uitgelegd. Zo heeft het een jaar geduurd voordat de moeder de benodigde toestemming gaf om [de minderjarige2] te kunnen inschrijven op het adres van de vader. De moeder weigerde toestemming te verlenen voor inschrijving van [de minderjarige2] op de zorgverzekering van de vader en voor inschrijving van [de minderjarige2] bij de huisarts en tandarts van de vader. Het is niet duidelijk waarom de moeder hiervoor geen toestemming gaf. Ondanks pogingen daartoe vanuit de vader lukt het niet om met de moeder afspraken te maken over de omgangs- en vakantieregeling. Vanuit de GI zijn in dat kader dan ook meerdere schriftelijke aanwijzingen gegeven aan de moeder. De GI is inmiddels voornemens om ten aanzien van de vakanties een verzoek in te dienen bij de rechtbank. Volgens de GI voelt de moeder zich betrokken bij [de minderjarige2] maar is haar handelen niet altijd in zijn belang. Het is steeds de moeder die afspraken ter discussie stelt, eenzijdig verandert of niet nakomt. Het lukt de moeder onvoldoende om haar gezag in te vullen waardoor de belangen van [de minderjarige2] in het gedrang komen, aldus de GI. De raad heeft op de zitting gezegd dat tussen de ouders sprake is van een samenwerkingsprobleem en dat gezamenlijk gezag op dit moment teveel “gedoe” oplevert en dat er rust moet komen voor [de minderjarige2] . De raad heeft erop gewezen dat de ouders moeten werken aan verbetering van hun communicatie, ook indien de vader alleen het gezag over [de minderjarige2] heeft. Het hof sluit zich bij die zienswijze aan.
Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de vader onbetwist heeft gesteld dat door de wijziging van het gezag meer rust is ontstaan voor [de minderjarige2] . Hij kon eindelijk worden ingeschreven bij dezelfde huisarts als de vader en een identiteitskaart aanvragen. Zowel in fysiek als in mentaal opzicht is [de minderjarige2] gegroeid en het gaat goed met hem. Ook is hij op school een niveau omhoog gegaan, aldus de vader. Het hof overweegt dat het in het belang van [de minderjarige2] is dat deze situatie zo blijft en dat de vader voortaan de beslissingen rondom [de minderjarige2] adequaat kan nemen. Ook dit maakt dat wijziging van het gezag in het belang van [de minderjarige2] wordt geacht.
Voor de moeder is van groot belang dat zij als gelijkwaardige ouder betrokken blijft in het leven van [de minderjarige2] , zoals zij op de zitting heeft uitgelegd. Hoewel de moeder er gelijk in heeft dat deze beslissing over het gezag haar positie verandert, blijft zij als moeder voor [de minderjarige2] even belangrijk. Wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen. Dat is in dit geval dat [de minderjarige2] niet klem en verloren raakt (omdat de voor hem nodige beslissingen niet meer op tijd door de ouders samen genomen kunnen worden). Dit weegt nu eenmaal zwaarder dan het belang van de moeder om evenveel zeggenschap te behouden als de vader. Het hof overweegt verder dat de vader heeft toegezegd dat hij de moeder ook bij eenhoofdig gezag zal blijven informeren over en betrekken bij het leven van [de minderjarige2] .
5.5
De moeder stelt dat tot nu toe onvoldoende is ingezet om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Zij heeft daarom op de zitting verzocht om de beslissing omtrent het gezag aan te houden zodat partijen een hulpverleningstraject gericht op verbetering van hun onderlinge communicatie kunnen gaan volgen. Het hof overweegt dat in het verleden al (tevergeefs) verschillende vormen van hulpverlening (onder andere van De Rading en Youké) zijn ingezet om de communicatie tussen partijen te verbeteren. Daarom valt, naar het oordeel van het hof, ook op korte termijn geen verbetering in de huidige situatie te verwachten. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de beslissing aan te houden en zal het verzoek daartoe afwijzen.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover deze het gezag over [de minderjarige2] betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
28 december 2023, voor zover in hoger beroep aan de orde en
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, K. Mans en A.E. Grosscurt en is op
24 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.