ECLI:NL:GHARL:2024:6569

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
200.338.179
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders op basis van artikel 1:266 BW met betrekking tot de ontwikkeling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun dochter, [de minderjarige1]. De ouders, die gezamenlijk het gezag uitoefenden, waren in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezag over [de minderjarige1] was beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) was benoemd tot voogdes. De ouders voerden aan dat zij positieve ontwikkelingen hadden doorgemaakt en dat de beëindiging van het gezag niet noodzakelijk was.

Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van het kind vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het hof oordeelde dat de ouders, ondanks hun inspanningen, niet in staat waren om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden die [de minderjarige1] nodig had. De ouders waren eerder betrokken bij een onveilige thuissituatie, wat had geleid tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige1]. Het hof concludeerde dat de huidige situatie van [de minderjarige1] bij de pleegouders stabiel en veilig was, en dat een terugplaatsing bij de ouders schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling.

Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en beëindigde het gezag van de ouders, met de mogelijkheid dat in de toekomst, indien de omstandigheden veranderen, herstel van het gezag overwogen kan worden. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van het kind, die voorop staan in dergelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.179
(zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/423304 / FZ RK 23-2437)
beschikking van 24 oktober 2024
inzake
[verzoekster]en
[verzoeker],
die wonen in [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder respectievelijk de vader,
ook wel gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
die is gevestigd in Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
die is gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 18 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 februari 2024, en
- het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 september 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de ouders met hun advocaat;
- een zittingsvertegenwoordiger van de raad, en
- een zittingsvertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2017.
De ouders waren tot de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
[de minderjarige1] was van 12 januari 2021 tot 12 januari 2024 onder toezicht gesteld van de GI. Ook was [de minderjarige1] in diezelfde periode op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis geplaatst.
3.3
[de minderjarige1] is op 23 september 2020 op vrijwillige basis in een crisispleeggezin van [naam1] geplaatst. Sinds12 januari 2021 verblijft zij bij de pleegouders.
3.4
Op 24 juli 2024 zijn de vader en moeder ouders geworden van [de minderjarige2] . [de minderjarige2] woont bij de ouders. De moeder heeft nog een zoon [de minderjarige3] , die niet bij haar woont maar waarmee zij een omgangsregeling heeft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [de minderjarige1] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes van [de minderjarige1] . De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad bepaald. Dit brengt mee dat uitgesproken gezags-beëindiging werking blijft behouden ondanks dat door de ouders hoger beroep is ingesteld.
4.2
De ouders zijn met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de raad tot beëindiging van hun gezag en benoeming van de GI tot voogdes alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien, dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
standpunten
5.4
De ouders zijn het er niet mee eens dat hun gezag over [de minderjarige1] is beëindigd. Zij begrijpen niet dat de rechtbank ondanks de positieve ontwikkelingen in hun leven, toch geen vertrouwen heeft in een succesvolle thuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de ouders. Zeker nu [de minderjarige2] is geboren, die wel bij hen thuis woont, vinden de ouders het nog moeilijker dat [de minderjarige1] niet bij hen mag wonen. Hoewel de ouders het in de kern niet eens zijn met de uithuisplaatsing, accepteren zij op dit moment dat [de minderjarige1] bij pleegouders is geplaatst. Zij zien dat [de minderjarige1] het goed heeft in het pleeggezin en dat zij zich daar goed ontwikkelt, wat niet wegneemt dat zij in de toekomst zelf voor haar willen zorgen. De ouders staan hulpverlening niet in de weg en zijn altijd meewerkend geweest. De ouders maken geen misbruik van hun gezag. Gezagsbeëindiging is volgens hen niet noodzakelijk, niet proportioneel en in strijd met het (inter)nationale recht.
5.5
Het standpunt van de raad is onveranderd: de ouders moeten niet meer belast zijn met het gezag over [de minderjarige1] . [de minderjarige1] is al vier jaar uit huis geplaatst. Hoewel de omgang de laatste tijd steeds beter verloopt, blijft overeind dat het veel meer van ouders vraagt om de dagelijkse zorg te bieden. Al jarenlang zijn er twijfels over de haalbaarheid hiervan, omdat deouders - mede door hun laagbegaafdheid - onvoldoende leerbaar zijn. De vereiste jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zullen, zodra [de minderjarige1] hier meer besef en weet van krijgt, naar de mening van de raad de onzekerheid bij [de minderjarige1] over haar opvoedingsperspectief aanwakkeren. In het algemeen is voor kinderen duidelijkheid en voorspelbaarheid in de woonsituatie bij het pleeggezin zeer belangrijk. In de gegeven omstandigheden dient naar de mening van de raad aan de belangen van [de minderjarige1] bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de ouders om met het gezag belast te blijven.
5.6
De GI heeft bij de mondelinge behandeling verteld het met de raad eens te zijn. Er is zeker sprake van positieve ontwikkelingen en de samenwerking met de ouders is goed. Tegelijkertijd is er nog geen sprake van bestendigheid en is er door de geboorte van [de minderjarige2] ook weer een nieuwe situatie ontstaan die het nodige van de ouders vraagt.
oordeel hof
5.7
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het gezag van de ouders beëindigd moet worden. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.8
[de minderjarige1] is een zevenjarig meisje dat al vier jaar niet meer thuis woont. Vóór de uithuisplaatsing vormde [de minderjarige1] met haar vader en moeder een gezin. Dat gezinsleven werd gekenmerkt door onveiligheid vanwege de vele fysieke en verbale conflicten tussen de ouders. De ouders waren hiermee geen veilige hechtingsfiguren voor [de minderjarige1] . Na de plaatsing van [de minderjarige1] , rees de vraag of de ouders [de minderjarige1] de basale zorg hebben gegeven, omdat zij bijvoorbeeld vast eten nog niet gewend leek. In augustus en september 2021 is door [naam2] een capaciteitentest uitgevoerd bij de ouders. Daaruit bleek dat beide ouders op laagbegaafd niveau functioneren. In december 2021 is aan de hand van het instrument “de beoordelingsboog” naar voren gekomen dat het perspectief voor [de minderjarige1] niet meer bij de ouders ligt. Dat bekent dat niet meer toegewerkt werd naar thuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de ouders. Uit begeleide omgangsmomenten vanuit [naam3] en video interactie begeleiding door [naam1] bleek dat de ouders een beperkte kennis over de opvoeding van kinderen hebben en het aangeleerde nauwelijks en traag kunnen toepassen. Hoewel de ouders hun best deden, was het moeilijk voor hen om aan te sluiten bij [de minderjarige1] .
5.9
De ouders hebben wekelijks een belmoment en een begeleide omgang van 1,5 uur met [de minderjarige1] . De omgangsbegeleiding is volgens informatie van de raad noodzakelijk, omdat de ouders onvoldoende kunnen aansluiten bij [de minderjarige1] en onvoldoende sturing kunnen bieden. Zij lijken hun eigen belang boven het belang van [de minderjarige1] te stellen. De huidige omgang wordt begeleid door [naam4] . Zij benoemen in hun evaluaties dat de ouders de laatste maanden een stijgende lijn laten zien. Zij zijn beter in staat [de minderjarige1] duidelijkheid te bieden en zijn consequenter. Doordat de tijd is afgebakend en de omgang gestructureerd wordt, verloopt het contact positief.
5.1
De ouders verdienen een compliment voor de positieve manier waarop zij samenwerken met de raad, de GI en de pleegouders van [de minderjarige1] . Deze positieve ontwikkelingen maken niet dat de ouders het gezag over [de minderjarige1] weer moeten krijgen. Ook de geboorte van [de minderjarige2] maakt dit niet anders. De situatie van [de minderjarige1] is namelijk niet vergelijkbaar met die van [de minderjarige2] . Om te beginnen is er direct vanaf de geboorte van [de minderjarige2] intensieve hulp bij het gezin betrokken om de ouders te ondersteunen in hun opvoedtaken. [de minderjarige1] daarentegen heeft een moeilijke start bij de ouders thuis gehad. De onveilige thuissituatie heeft bijgedragen aan een onveilige hechting van [de minderjarige1] . Om de hechting aan pleegouders te ondersteunen, is professionele hulpverlening ingezet en [de minderjarige1] is bij de pleegouders goed en veilig gehecht. [de minderjarige1] heeft meer begeleiding dan een gemiddeld kind nodig waarbij altijd rekening wordt gehouden met haar trauma’s. De situatie rondom [de minderjarige2] is nog onvoldoende stabiel om te kunnen zeggen dat de ouders [de minderjarige1] voor langere tijd die extra steun in de opvoeding kunnen bieden die zij nodig heeft.
5.11
Verder is belangrijk dat de aanvaardbare termijn, dat is de periode van onzekerheid die kinderen kunnen overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in hun ontwikkeling, voor [de minderjarige1] inmiddels voorbij is. [de minderjarige1] is zeven jaar en woont al vier jaar in het pleeggezin. Een terugplaatsing van [de minderjarige1] bij de ouders zal volgens het hof schadelijk zijn voor haar ontwikkeling. Het doorbreken van de hechtingsrelatie met de pleegouders zal voor [de minderjarige1] opnieuw een trauma tot gevolg hebben. Waar [de minderjarige1] nu verblijft, krijgt zij de nodige hulp en aandacht, waardoor zij kan werken aan haar verdere ontwikkeling en een goede hechtingsrelatie met haar pleeggezin, wat - uiteindelijk - ook positief is voor herstel van de hechting met haar ouders. Hoewel het hof net als de raad niet kan uitsluiten dat herstel van het gezag in de toekomst wellicht mogelijk is als de omstandigheden wijzigen, is naar de huidige stand van zaken beëindiging van het gezag aangewezen.
5.12
Aangezien er in dit geval gegronde redenen zijn het gezag van de ouders te beëindigen, is er geen sprake van strijd met (inter)nationaal recht.
5.13
De grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 18 december 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os - ten Have, P.B. Kamminga en
I.J. Pieters, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 24 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.