Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[verzoeker],
verzoekers in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun dochter, [de minderjarige1]. De ouders, die gezamenlijk het gezag uitoefenden, waren in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezag over [de minderjarige1] was beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) was benoemd tot voogdes. De ouders voerden aan dat zij positieve ontwikkelingen hadden doorgemaakt en dat de beëindiging van het gezag niet noodzakelijk was.
Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van het kind vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het hof oordeelde dat de ouders, ondanks hun inspanningen, niet in staat waren om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden die [de minderjarige1] nodig had. De ouders waren eerder betrokken bij een onveilige thuissituatie, wat had geleid tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige1]. Het hof concludeerde dat de huidige situatie van [de minderjarige1] bij de pleegouders stabiel en veilig was, en dat een terugplaatsing bij de ouders schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling.
Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en beëindigde het gezag van de ouders, met de mogelijkheid dat in de toekomst, indien de omstandigheden veranderen, herstel van het gezag overwogen kan worden. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van het kind, die voorop staan in dergelijke zaken.