ECLI:NL:GHARL:2024:6567

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
200.345.214/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van vier minderjarigen

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen en de uithuisplaatsing van één van hen, [de minderjarige1]. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het de beslissing van de kinderrechter heeft bekrachtigd. De moeder van de kinderen, die alleen het gezag heeft, was het niet eens met de eerdere beslissing van de kinderrechter en heeft hoger beroep aangetekend. De kinderrechter had op 27 mei 2024 besloten dat de kinderen onder toezicht moesten worden gesteld en dat [de minderjarige1] in een pleeggezin moest verblijven. De moeder verzocht het hof om de eerdere beslissingen te schorsen en af te wijzen, maar het hof oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedsituatie ernstig zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoende in staat is om de kinderen te begrenzen en dat de hulpverlening niet adequaat is. De moeder heeft haar verzoek tot schorsing van de beschikking ingetrokken, waardoor het hof haar niet-ontvankelijk verklaarde in haar verzoeken. Het hof benadrukt het belang van de kinderen en de noodzaak van blijvende hulpverlening. De beslissing van de kinderrechter blijft daarom van kracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.214/01 en 02
(zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/434747 / JE RK 24-413)
beschikking van 24 oktober 2024
in het hoger beroep van:
[verzoekster] (de moeder)
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: M.J.R. Roethof.
en
de raad voor de kinderbescherming
in Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
in Arnhem.

1.Samenvatting van de beslissing

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 in [plaats1] ,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2020 in [plaats2] ,
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2021 in [plaats2] ,
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2022 in [plaats2] ,
en de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] .
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter.

2.Belangrijke informatie

Alleen de moeder heeft het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . De vaders van de kinderen zijn niet in beeld.
De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de GI van 27 mei 2024 tot 27 januari 2025.
[de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] wonen bij hun moeder. [de minderjarige1] verblijft sinds 19 maart 2024 bij een pleeggezin van [naam1] .

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft op 27 mei 2024
een beslissing genomen. De kinderrechter heeft op verzoek van de raad de vier de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 27 januari 2025 en beslist dat [de minderjarige1] in een pleeggezin moet wonen tot 27 november 2024.De kinderrechter heeft deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de beslissingen direct gelden.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof de verzoeken van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] alsnog moet afwijzen. Ook vraagt zij om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring tot twee weken na de beschikking van dit hof, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van
€ 50.000,-. Dit alles met veroordeling van de raad in de kosten van deze procedure bij de kinderrechter en bij dit hof.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de moeder met bijlagen, en
- het verweerschrift van de raad.
Het hof heeft [de minderjarige1] uitgenodigd zijn mening over de zaak te geven, maar hij heeft via de pleegouders laten weten dat hij niet wil praten met de rechter in hoger beroep over wat er tussen hem en zijn moeder is voorgevallen.
De zitting bij het hof was op 26 september 2024.
Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger voor de raad;
- een vertegenwoordiger voor de GI.

6.De redenen voor de beslissing

schorsingsverzoek (zaaknummer 200.345.214/02)
Op de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Dit betekent dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoeken tot schorsing en het opleggen van een dwangsom aan de raad.
de hoofdzaak (zaaknummer 200.345.214/02)
de wet
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW).
standpunten
De moeder is het er niet mee eens dat aan de wettelijke eisen voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is voldaan. De moeder vindt dat zij wel open staat voor hulpverlening en dat die hulp in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. De moeder erkent dat [de minderjarige1] zorgelijk en agressief gedrag is gaan vertonen. Zij vindt dat zij daar adequate maatregelen tegen heeft genomen. Volgens haar zijn er op de uitspraken van [de minderjarige1] na geen concrete signalen dat zij de kinderen zou mishandelen. Andere maatregelen dan een uithuisplaatsing van [de minderjarige1] zouden gelet op de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit ook mogelijk zijn, aldus de moeder. Helemaal omdat de moeder altijd meewerkt met de hulpverlening en zich aan alle voorwaarden en afspraken heeft gehouden. Het belang van [de minderjarige1] om bij zijn moeder en broertjes thuis op te groeien weegt naar de mening van de moeder zwaarder.
De raad handhaaft zijn verzoek om ondertoezichtstelling van de kinderen en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] . De raad heeft ernstige zorgen over de kinderen en de opvoedsituatie. Er is sprake geweest van agressief gedrag van [de minderjarige1] richting de moeder en de jongere kinderen. De moeder heeft het gedrag van [de minderjarige1] niet kunnen sturen en de onveiligheid voor haar en de andere kinderen daarmee niet kunnen voorkomen. De raad vindt het goed van de moeder dat zij om hulp heeft gevraagd, dat zij meegewerkt heeft aan de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en aan het onderzoek van de raad. Maar de hulp die moeder heeft gevraagd en accepteert, is niet voldoende om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen. Het is belangrijk dat de hulp voor de kinderen blijvend wordt ingezet. Tijdens het onderzoek heeft de raad ervaren dat de moeder onvoldoende de ernst van de situatie inziet en ook onvoldoende in staat is om te kijken naar haar eigen aandeel in het ontstaan van
de situatie. Ook trekt zij op sommige momenten de noodzaak voor de hulpverlening in twijfel. Hierdoor komt er onvoldoende verbetering in de opvoedsituatie van alle vier de kinderen.
oordeel hof
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat de kinderen onder toezicht moeten blijven staan en [de minderjarige1] uit huis geplaatst moet blijven. Het hof neemt - na eigen onderzoek - de overwegingen van de kinderrechter over en maakt die tot de zijne. Het hof voeg daar nog het volgende aan toe.
De GI heeft op de mondelinge behandeling verteld dat het bij de recente start van de ondertoezichtstelling lastig was om tot afspraken te komen met de moeder. De GI is blij dat er inmiddels wel afspraken zijn gemaakt, die de moeder ook nakomt. Dat neemt niet weg dat de GI een moeder ziet die heel erg haar best doet, maar het niet lukt om de kinderen voldoende te begrenzen, waardoor alle kinderen grenzeloos gedrag laten zien. De GI ervaart dat het moeilijk is die zorg met de moeder te bespreken. Omdat de beschikbare plaats voor een gezinsopname niet passend bleek voor dit gezin vanwege de complexiteit van alle problemen in/rondom het gezin van de moeder, is de GI inzet van intensieve hulpverlening bij de moeder en de drie kinderen thuis aan het regelen.
De moeder heeft op de mondelinge behandeling in eerste instantie gezegd dat zij achter intensieve hulpverlening bij haar thuis staat. Dat standpunt heeft zij na een korte denkpauze gewijzigd in een “nee”. De moeder heeft uitgelegd dat zij haar vertrouwen in de raad en de GI kwijt is omdat zij volgens de moeder dingen zeggen die niet kloppen. Zij ervaart hun optreden niet als hulp maar als schadelijk voor de kinderen. Hieruit blijkt voor het hof hoe ambivalent de moeder nog steeds is in het accepteren van de noodzakelijke hulpverlening.
Ook de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] beoordeelt het hof nog steeds als noodzakelijk. Volgens de GI heeft de moeder in de regel een keer per week twee uur omgang met [de minderjarige1] . Het laatste omgangsmoment tussen de moeder en [de minderjarige1] is volgens de GI niet goed verlopen. De moeder zou hebben gezegd dat [de minderjarige1] onvoldoende te eten krijgt in het pleeggezin. [de minderjarige1] gaf aan dat dit niet zo was. Toen de moeder hierover door bleef gaan, is [de minderjarige1] weggelopen. Een op een contact tussen de moeder en [de minderjarige1] gaat volgens de GI in het algemeen beter dan omgang met de andere drie kinderen erbij: met alle kinderen samen is het chaotisch. Op 18 oktober 2024 is weer omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] gepland.
Niet alleen de ambivalentie in het accepteren van de noodzakelijk hulp, maar ook de waarneming vanuit de GI dat de moeder nog steeds moeite heeft met het begrenzen van de kinderen, maken naar het oordeel van het hof ondertoezichtstelling van de kinderen en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] onverminderd noodzakelijk.
Het hof adviseert de moeder de energie die zij stopt in de strijd tegen de betrokken instanties te staken en zich ten volle in te zetten om met de ondersteuning van intensieve hulp thuis tot de noodzakelijke verbetering in de opvoedsituatie voor de kinderen thuis te komen. Want als de moeder blijft wijzen naar anderen in plaats van haar eigen aandeel onder ogen te zien, dan dreigt te gebeuren wat alle betrokkenen hier juist in het belang van de kinderen willen voorkomen: namelijk uithuisplaatsing van alle vier de kinderen.
Kortom, het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.
Aangezien de moeder niet in het gelijk is gesteld, bestaat al daarom voor een proceskostenveroordeling van de raad geen enkele aanleiding.

7.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.345.214/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
in de zaak met nummer 200.345.214/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 27 mei 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os - ten Have en
I. Pieters, in samenwerking met mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024.