In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen na echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een verzoek tot echtscheiding ingediend op 24 januari 2023, waarna het huwelijk op 21 februari 2024 werd ontbonden. De vrouw verzocht het hof om de inboedel, waaronder een eethoek, aan haar toe te delen, terwijl de man, verweerder in hoger beroep, betwistte dat deze inboedel tot de beperkte gemeenschap behoorde. Het hof oordeelde dat alle tot de eethoek behorende zaken vóór het huwelijk waren aangeschaft en dus niet tot de beperkte gemeenschap behoren. De grief van de vrouw faalde, en het hof bekrachtigde de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de vrouw werd veroordeeld in de proceskosten van de man, die in totaal € 2.065,- bedroegen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.