ECLI:NL:GHARL:2024:6506

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.344.868/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een omgangsregeling en dwangsom in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder, die alleen het gezag uitoefent over haar minderjarige kind, verzocht om schorsing van de voorlopige omgangsregeling die door de rechtbank was vastgesteld. De vader, die het kind heeft erkend, had een geschil met de moeder over de omgangsregeling en het gezag. De rechtbank had bepaald dat het kind om de week bij de vader verblijft en dat de moeder een dwangsom verbeurt als zij zich niet aan deze regeling houdt. De moeder stelde dat de belangen van het kind geschaad zouden worden door de voortzetting van deze regeling, maar het hof oordeelde dat zij haar stellingen niet voldoende had onderbouwd. Het hof concludeerde dat het belang van de vader bij uitvoering van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij schorsing. Het verzoek tot schorsing werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.868/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 434861)
beschikking van 22 oktober 2024 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. E.L. de Craen, thans mr. L.T.C.M. Geurts,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. R. Bagasrawalla, thans mr. F. Boor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 15 augustus 2024;
- een e-mailbericht van mr. Geurts van 30 september 2024 met producties;
- een e-mailbericht van mr. Geurts van 8 oktober 2024 met daarbij gevoegd een brief van mr. Geurts gedateerd op 30 september 2024.
2.2
De zitting was op 8 oktober 2024. Partijen zijn in persoon verschenen, de moeder bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020 te [plaats1] (verder: [de minderjarige] ). De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
De vader en de moeder hebben een geschil over de omgangsregeling van de vader met [de minderjarige] en over het gezag. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank als voorlopige omgangsregeling vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader verblijft om de week van zondag 18.00 uur tot de zondag daarop 18.00 uur, waarbij de familie van de vader zorgt voor het halen en brengen van [de minderjarige] . Ook is bepaald dat de moeder voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het hiervoor bepaalde, aan de vader een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag of dagdeel, tot een maximum van € 5.000,-. Deze beslissingen over de omgangsregeling en de dwangsom zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank in de beschikking de raad gevraagd om onderzoek te doen naar en te adviseren over het gezag en de omgangs/zorgregeling en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3
Bij vonnis in kort geding van 12 september 2024 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, de vader veroordeeld tot nakoming van de voorlopige omgangsregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking. Ook is de vader veroordeeld om aan de moeder een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij de voorlopige omgangsregeling niet nakomt, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt. Ook deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het verzoek van moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de voorlopige omgangsregeling en de dwangsom betreft. De vader heeft hiertegen geen verweerschrift ingediend, maar ter zitting wel mondeling verweer gevoerd.
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
In een geval als dit, waarbij de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, geldt het volgende beoordelingskader. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
4.4
Het hof is van oordeel dat het verzoek tot schorsing moet worden afgewezen. Uit haar verzoekschrift en de toelichting op de zitting is voor het hof duidelijk dat de moeder het inhoudelijk niet eens is met de beslissing van de rechtbank. Dat is echter geen reden voor schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. De moeder stelt dat zij en [de minderjarige] belang hebben bij schorsing, omdat de moeder bang is dat de belangen van [de minderjarige] geschaad worden als de bij de bestreden beschikking bepaalde omgangsregeling voortduurt. De moeder heeft deze stelling, tegenover de betwisting daarvan door de vader, niet onderbouwd. De moeder heeft verder onvoldoende gesteld en onderbouwd dat haar belang bij de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring zwaarder weegt, dan het belang van de vader bij uitvoering van de beschikking. Daarbij overweegt het hof dat het schorsingsverzoek van de moeder haaks staat op haar verzoek aan de voorzieningenrechter om de vader te veroordelen om uitvoering te geven aan de voorlopige omgangsregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking op straffe van een dwangsom. Wat betreft de door de moeder gestelde zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] overweegt het hof dat de raad inmiddels bij partijen en [de minderjarige] betrokken is in die zin dat een raadsonderzoek gaande is. Indien de zorgen omtrent de veiligheid van (de opvoedingsomgeving van) [de minderjarige] zodanig zijn dat moet worden ingegrepen, dan gaat het hof ervan uit dat de raad daartoe ook zal overgaan.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, R. Feunekes en
K.A.M. van Os- ten Have en is op 22 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.