ECLI:NL:GHARL:2024:6505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.339.877
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en ouderlijk gezag in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2013, van wie de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling, omdat de minderjarige heeft aangegeven meer tijd bij haar te willen doorbrengen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en de GI heeft eveneens verweer ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat er geen wijziging van omstandigheden is die een aanpassing van de zorgregeling rechtvaardigt. De ouders zijn niet in staat om constructief met elkaar te communiceren, wat een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank Gelderland bekrachtigd. Tevens is de moeder veroordeeld in de proceskosten van de vader, omdat zij niet eerst met de vader heeft gesproken over de wensen van de minderjarige voordat zij naar de rechter stapte. De kosten zijn vastgesteld op € 2.428,- voor salaris van de advocaat en € 349,- voor griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.877/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 425241)
beschikking van 22 oktober 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W.C. Giebels,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 januari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 425241, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 april 2024;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- een journaalbericht van de moeder van 8 mei 2024 met producties;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht van de moeder van 6 september 2024 met producties tevens inhoudende een wijzing van haar verzoek in hoger beroep.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders oefenen samen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 18 januari 2021 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder vastgesteld. In deze beschikking heeft de rechtbank ook een zorgregeling vastgesteld en het verzoek van de moeder om alleen te worden belast met het gezag over [de minderjarige] afgewezen.
3.3
Bij beschikking van 22 februari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 22 februari 2023. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst voor de duur van een jaar tot 22 augustus 2025.
3.4
Bij beschikking van 27 februari 2023 heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd in die zin dat [de minderjarige] bij de vader verblijft de ene week van zondag 17:30 uur tot maandag 18:30 uur en de andere week van vrijdag 18:30 uur tot maandag 18:30 uur, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen, in onderling overleg in te vullen.
3.5
Bij beschikking van 30 mei 2024 (zaaknummer 200.339.877/02) heeft dit hof het verzoek van de moeder om gedurende onderhavige procedure in hoger beroep bij wijze van een voorlopige voorziening de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] te wijzigen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de verzoeken van de moeder afgewezen om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] te beëindigen en te bepalen dat de moeder voortaan alleen is belast met het gezag, en
-
primairde omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] te wijzigen, in die zin dat de vader het recht op omgang geheel zal worden ontzegd dan wel
subsidiairte bepalen dat de omgang alleen onder begeleiding van een professionele, onafhankelijke instantie zal plaatsvinden gedurende een dagdeel per veertien dagen.
Daarnaast heeft de rechtbank op verzoek van de moeder en de vader een verdeling van vakanties en feestdagen vastgesteld. De vastgestelde verdeling van vakanties en feestdagen is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking.
De moeder heeft in haar oorspronkelijke verzoek in hoger beroep het hof verzocht – kort weergegeven – de bestreden beschikking te vernietigen en het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] te beëindigen, in die zin dat het eenhoofdig gezag bij de moeder komt te rusten en
primairde omgang tussen de vader en [de minderjarige] te wijzigen, in die zin dat de vader de omgang geheel wordt ontzegd dan wel
subsidiairde omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] te wijzigen, in die zin dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvindt gedurende één dag of dagdeel per week zonder overnachting. Daarnaast verzoekt de moeder het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de proceskosten te compenseren.
Bij bericht van 6 september 2024 heeft de moeder haar verzoeken gewijzigd. Ook heeft zij haar verzoek ten aanzien van het gezag ingetrokken, zodat het hof dit verzoek niet meer behoeft te beoordelen.
Na wijziging bij brief van 6 september 2024 verzoekt de moeder het hof, met wijziging van de beschikking van 27 februari 2023 en in aanvulling op de beschikking van 16 januari 2024, als reguliere zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] een weekend per 14 dagen in de oneven weken van vrijdag 18:30 (de vader haalt [de minderjarige] bij de moeder op) tot en met zondag 19:30 uur (de vader brengt [de minderjarige] naar de moeder terug) bij de vader zal verblijven,
dan weleen zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen die het hof juist acht en waarbij [de minderjarige] op de dagen dat zij naar school toe moet bij de moeder verblijft en [de minderjarige] ook eenmaal per 14 dagen een heel weekend bij de moeder verblijft. Daarnaast verzoekt de moeder het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de proceskosten te compenseren.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof (naar het hof begrijpt na wijziging van het verzoek door de moeder: voor zover e.e.a. nog onderworpen is aan het oordeel van het hof) de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
4.4
De GI voert verweer en vraagt het hof (naar het hof begrijpt na wijziging van het verzoek door de moeder: voor zover e.e.a. nog onderworpen is aan het oordeel van het hof) het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder gesteld dat de reden voor haar verzoek is dat [de minderjarige] haar heeft laten weten ook een weekend bij de moeder te willen zijn. Ook de GI heeft laten weten dat [de minderjarige] sinds enige tijd aangeeft dat ze meer bij de moeder wil zijn en minder bij de vader, terwijl dit voorheen nog andersom was. Het hof is met de raad en de GI van oordeel dat deze ontwikkeling een gevolg lijkt van de spanningen tussen de ouders. Gebleken is uit de stukken en op de mondelinge behandeling dat de ouders niet goed in staat zijn met elkaar te communiceren over [de minderjarige] en dat zij hun gevoelens over de andere ouder niet kunnen loslaten. Zo reageert de vader op momenten in e-mails heftig op de moeder en heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling laten weten nog steeds veel angst te hebben voor de vader. Het is aan de ouders om met zichzelf aan de slag te gaan en hier in het belang van [de minderjarige] professionele hulpverlening voor te zoeken en te aanvaarden. Het is immers duidelijk dat [de minderjarige] veel last heeft van de slechte verstandhouding en het wantrouwen tussen haar ouders en dat is een ernstige bedreiging voor haar ontwikkeling. Zo is gebleken dat [de minderjarige] bij de vader en de moeder in verschillende werelden leeft, waardoor zij het gevoel kan hebben dat ze een keuze tussen de ouders moet maken, terwijl het juist aan de ouders is om het voor [de minderjarige] zo makkelijk mogelijk te maken om bij beide ouders te zijn. De ouders kunnen [de minderjarige] helpen door haar te laten weten dat het okay is dat ze bij haar vader of bij haar moeder is en dat het okay is dat bij haar vader niet alles gaat zoals het bij haar moeder gaat en omgekeerd. De ouders dienen daarover, eventueel onder begeleiding van hulpverlening, duidelijke sluitende afspraken te maken. Ook over zaken als telefoongebruik van [de minderjarige] bij de ene en de andere ouder. Het is daarnaast van belang dat de ouders [de minderjarige] laten weten en voelen dat zij het fijn mag hebben bij de andere ouder. Het wegbrengen van [de minderjarige] door de ouder waar zij op dat moment verblijft naar de ouder waar zij gaat verblijven kan daaraan bijdragen. Ook lijkt [de minderjarige] de ouders op momenten bewust te bespelen door in te spelen op de angst van de moeder voor de vader en zo aandacht van de moeder te krijgen. Dit doet [de minderjarige] door een signaal aan de moeder te geven dat het niet goed gaat met haar bij de vader, terwijl er achteraf niks bijzonders aan de hand blijkt te zijn. Van belang is dat de ouders dit gaan doorzien en dat zij [de minderjarige] leren om de door haar gewenste aandacht op een ander manier te vragen. Het is in haar belang dat de ouders gaan toewerken naar een regeling waarbij de moeder [de minderjarige] kan brengen naar haar vader.
Hoewel het hof de situatie waarin [de minderjarige] nu zit zorgelijk vindt, wordt de onderliggende problematiek tussen de ouders door aanpassing van de zorgregeling niet opgelost. Ook de raad heeft dit ter zitting benoemd en het hof geadviseerd om de zorgregeling niet te wijzigen.
Nu niet is gebleken van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan in het belang van [de minderjarige] een wijzing van de reguliere zorgregeling wenselijk voorkomt, zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen.
Proceskosten
5.3
De vader vraagt het hof de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader in dat kader laten weten dat de moeder de wens van [de minderjarige] om een weekend bij haar te zijn, zoals nu door haar geformuleerd in haar gewijzigde verzoek, niet eerder met hem heeft besproken. De moeder heeft dat niet betwist. Het hof vindt het zorgelijk en niet in het belang van [de minderjarige] dat de moeder, wanneer [de minderjarige] zegt meer tijd met haar te willen doorbrengen, zich meteen tot de rechter wendt. Dit eens te meer omdat is gebleken dat [de minderjarige] steeds meer zelfbepalend gedrag laat zien. Van belang is dat de moeder niet meteen aanslaat op alles wat [de minderjarige] over haar vader zegt en niet voor alles naar de rechter gaat, maar eerst in gesprek gaat met de vader. Gelet op de ondertoezichtstelling en de inzet van solo parallel ouderschap is er voldoende hulpverlening betrokken die de moeder daarbij kan helpen. Hier komt bij dat de moeder in eerste instantie en ook weer in dit hoger beroep – en dat niet voor de eerste keer – maximaal heeft ingezet op ontzegging van de omgang en beëindiging van het gezag van de vader zodat de vader zich in zijn verweerschrift wederom daartegen heeft moeten verweren.
In het voorgaande ziet het hof voldoende aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten van de onderhavige procedure in hoger beroep aan de zijde van de vader.
5.4
De kosten voor de onderhavige procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de vader vastgesteld op € 2.428,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten: 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling, tarief II à € 1.214,- per punt) en op € 349,- voor griffierecht.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de moeder in de kosten aan de zijde van de vader van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking vastgesteld op € 349,- voor griffierecht en op € 2.428,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordeling van de moeder in de kosten van dit hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, M.H.F. van Vugt en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 22 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.