ECLI:NL:GHARL:2024:6499

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.524
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinshereniging en ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 27 mei 2024, waarin de gecertificeerde instelling (GI) gemachtigd werd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen van 27 mei 2024 tot 3 oktober 2024. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, terwijl de vader en de GI verweer voerden.

Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. De ouders waren niet in staat om een veilig opvoedingsklimaat te bieden, wat leidde tot zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van [de minderjarige]. De moeder had eerder ook andere kinderen, en er waren zorgen over haar opvoedingscapaciteiten. De minderjarige had in het verleden al onder toezicht gestaan van de GI en de situatie was verslechterd, wat leidde tot de huidige uithuisplaatsing.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [de minderjarige] haar mening kenbaar gemaakt, en het hof heeft de zorgen over haar welzijn en ontwikkeling in overweging genomen. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing gerechtvaardigd was en dat de moeder recht had op toetsing van de rechtmatigheid van de machtiging, ondanks dat de periode waarvoor deze was verleend inmiddels was verstreken. De beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof benadrukte het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] in een neutrale omgeving, los van de conflicten tussen haar ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.524
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 574201)
beschikking van 22 oktober 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.I.A. Schröder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 juli 2024;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- de brief van de moeder van 6 september 2024 met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft op 23 september 2024 met de voorzitter van dit hof gesproken en haar mening kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 september 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordiger namens de GI,
- de advocaat van de vader,
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen:
de raad).

3.De feiten

3.1
De ouders zijn gehuwd geweest en hebben samen twee minderjarige dochters. Deze procedure gaat over hun jongste dochter [de minderjarige] , geboren [in] 2008
te [woonplaats2] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
De moeder heeft ook nog twee jongere kinderen.
3.2
[de minderjarige] stond in de jaren 2017 tot in 2021 onder toezicht van de GI.
Vanaf 3 oktober 2023 staat [de minderjarige] (opnieuw) onder toezicht van de GI en deze maatregel geldt tot 3 oktober 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 27 mei 2024 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 mei 2024 tot 3 oktober 2024.
4.2
De moeder is het niet eens met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en komt daarom in hoger beroep van die beschikking.
De moeder verzoekt het hof de beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:) het verzoek van de GI om een machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof (naar het hof begrijpt:), het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.
4.4
De GI voert mondeling verweer en verzoekt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is verleend, is op 3 oktober 2024 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 27 mei 2024 tot 3 oktober 2024 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI op haar verzoek machtigen [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Het hof overweegt dat het niet alle stukken van de procedure in eerste aanleg van de advocaat van de moeder heeft ontvangen, ondanks dat deze stukken door de griffie bij brief van 22 juli 2024 (expliciet benoemd) zijn opgevraagd. Ook het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling (bijlage 3 bij het verzoekschrift) is ondanks een telefonisch verzoek van de griffier niet door de advocaat van de moeder overgelegd. Wel is na dat telefonische verzoek nog door de advocaat bij brief van 6 september 2024 aan het hof toegestuurd het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg, het rapport van de raad van
24 augustus 2023 en een SAVE rapportage van 22 februari 2024.
5.4
Op basis van de aanwezige stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de vader en de moeder niet in staat waren [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en haar veiligheid voldoende kon worden gewaarborgd. De kinderrechter heeft op goede gronden beslist dat een uithuisplaatsing noodzalijk was. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter na eigen onderzoek over en voegt daaraan het volgende toe.
5.5
[de minderjarige] is door alles wat zij heeft meegemaakt een kwetsbaar en beschadigd meisje. Zij heeft huiselijk geweld en onveiligheid in de thuissituatie ervaren en heeft op verschillende plaatsen gewoond. De verstandhouding tussen haar ouders is al jarenlang verstoord. Toen zij in oktober 2023 opnieuw onder toezicht werd gesteld waren er forse zorgen over emotionele verwaarlozing van [de minderjarige] , haar middelengebruik en schoolverzuim. Er waren ook zorgen over het opvoeders handelen en het persoonlijk functioneren van de moeder. De moeder betwist nu dat er problemen waren bij [de minderjarige] met blowen en alcoholgebruik toen [de minderjarige] bij haar woonde. Deze problematiek is echter al beschreven in het raadsrapport van 24 augustus 2023 en gebaseerd op informatie vanuit de hulpverlening.
Hoewel er eerst ook positieve ontwikkelingen in de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij de moeder zijn benoemd door de GI, is er eind november 2023 een crisissituatie bij de moeder ontstaan. De moeder is toen door een ex-partner van de vader van haar zoontje (en jongste dochter)met een mes gestoken en [de minderjarige] is van dat incident getuige geweest. Nadat bleek dat de moeder de samenwerking met de gezinsvoogd onvoldoende wilde aangaan, heeft de GI ingegrepen. Het jongere broertje en zusje van [de minderjarige] zijn uit huis geplaatst en voor [de minderjarige] is afgesproken dat zij op vrijwillige basis bij haar vader zou gaan verblijven met ook een aantal contactmomenten in de week met haar moeder. [de minderjarige] moest tot rust komen en de moeder had tijd nodig om aan zichzelf te werken.
Het verblijf van [de minderjarige] bij de vader verliep eerst goed, maar na een paar maanden stelde de moeder het verblijf van de vader ter discussie en hield zij zich niet meer aan de afspraken die waren gemaakt over het bezoek van [de minderjarige] aan haar. Dat heeft ertoe geleid dat de GI een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] heeft aangevraagd. De vader en de GI verklaren dat er de eerste maanden dat [de minderjarige] bij de vader verbleef een positieve ontwikkeling was te zien bij [de minderjarige] . Zij volgde therapie en de schoolgang verbeterde. Vanaf het moment dat de moeder zich is gaan verzetten tegen het verblijf van [de minderjarige] bij de vader, zag de vader een omslag bij [de minderjarige] . Zij werd steeds geslotener. In hoger beroep heeft de advocaat van de vader toegelicht dat de vader [de minderjarige] niet wilde dwingen om bij hem te (blijven) wonen.
Het hof kan de GI volgen in haar visie dat [de minderjarige] in het belang van haar ontwikkeling niet meer bij haar vader of moeder kon wonen. Over het verblijf bij de moeder waren al heel veel zorgen en bij de vader zat [de minderjarige] klem tussen haar ouders. Daar kwam bij dat de schoolgang van [de minderjarige] vervolgens bij de moeder weer stagneerde.
Het hof is van oordeel dat het, gelet op de zorgen over [de minderjarige] , de moeizame situatie tussen de ouders en gelet op het feit dat de moeder inspeelt op de loyaliteitsgevoelens van [de minderjarige] (de moeder stelt dat [de minderjarige] naar haar is teruggekeerd vanuit een eigen wens), noodzakelijk was om [de minderjarige] in een neutrale woonomgeving te plaatsen om los te komen van de situatie tussen haar ouders en zich te richten op de verwerking van haar verleden en haar eigen ontwikkeling. De therapeut van [de minderjarige] ondersteunde de plaatsing, omdat [de minderjarige] anders last zou blijven houden van loyaliteitsproblemen. De machtiging tot uithuisplaatsing is door de kinderrechter dan ook op goede gronden verleend.
Het hof overweegt verder het volgende.
[de minderjarige] heeft het hof verteld dat zij haar ouders mist en dat zij zich verloren voelt op de groep, maar ook dat ze baat heeft bij de therapie die ze volgt en dat het haar beter lukt om naar school te gaan. De gezinsvoogd heeft van de begeleiding gehoord dat [de minderjarige] ook meer sociale contacten aangaat. Deze verbetering is echter pril en de situatie moet nog stabiliseren. De therapie wordt de komende tijd geïntensiveerd. Het hof vindt het verontrustend dat [de minderjarige] volgens de informatie van de GI tijdens de mondelinge behandeling na een recent bezoekmoment bij de moeder onder invloed van drugs is teruggekeerd naar de groep. Verder is de problematiek op ouderniveau nog steeds onverminderd aanwezig. De moeder heeft het hof desgevraagd meegedeeld dat het ouderschapsonderzoek in het kader van de uithuisplaatsing van de beide jongste kinderen door [naam1] nog niet is afgerond. Gelet op het voorgaande staat de noodzaak van de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode van 27 mei 2024 tot 3 oktober 2024 vast. Het hof benadrukt de noodzaak dat [de minderjarige] toe kan komen aan haar eigen ontwikkeling en leert hoe zij zich staande kan houden tussen haar ouders zonder dat dit ten koste van haarzelf gaat.
5.6
In haar grieven heeft de moeder aangevoerd dat de bestreden beschikking niet voldoet aan de vereisten voortvloeiende diverse verdragen zoals het EVRM en het IVRK.
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van schending van verdragen. De maatregel van uithuisplaatsing berust op de wet. De GI heeft de wettelijke bevoegdheid om een machtiging uithuisplaatsing aan de kinderrechter te verzoeken en zoals hiervoor onder 5.5 is overwogen acht het hof de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk, gerechtvaardigd en proportioneel. Er is daarom geen sprake van een ongerechtvaardigde inmenging in het privéleven van [de minderjarige] en/of de ouders.
Het hof passeert het standpunt van de moeder dat niet aan waarheidsvinding wordt gedaan en dat de informatie vanuit de raad en de GI onjuiste feiten en onwaarheden bevat, omdat de feiten waarop het hof de noodzaak van de uithuisplaatsing baseert voldoende zijn onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
Aan de stellingen van de moeder over een bij de rechtbank lopende pilot kosteloze rechtsbijstand voor ouders die te maken krijgen met een gezagsbeëindigende maatregel of een uithuisplaatsing en over de verplichting van de GI op grond van artikel 1:262 lid 3 BW om de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige te bevorderen, gaat het hof eveneens voorbij. Deze punten zijn niet relevant zijn voor de beoordeling door het hof van de in dit hoger beroep voorliggende vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend. Deze punten kunnen niet leiden tot de beslissing dat de bestreden beschikking behoort te worden vernietigd.
Wat de moeder voor het overige nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof de GI en de ouders verzocht het aan de GI over te laten om de inhoud van deze beschikking over te brengen en uit te leggen aan [de minderjarige] . Bij [de minderjarige] is net als bij de moeder sprake van een zeer groot wantrouwen richting de gezinsvoogd en zij heeft daarom tot nu toe het contact met de gezinsvoogd volledig afgehouden. Het is belangrijk dat deze impasse wordt doorbroken. Om positieve stappen te kunnen zetten en een goed plan voor de toekomst te kunnen opstellen, is het noodzakelijk dat [de minderjarige] en de gezinsvoogd tot samenwerking komen. De gezinsvoogd is immers de persoon die de belangen van [de minderjarige] moet behartigen.
6.3
Het verzoek van de vader ten aanzien van de proceskosten, wijst het hof af

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland,
locatie Utrecht van 27 mei 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander,
I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.E. Ernes, bijgestaan door de griffier, en is op 22 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.