Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 27 mei 2024, waarin de gecertificeerde instelling (GI) gemachtigd werd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen van 27 mei 2024 tot 3 oktober 2024. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, terwijl de vader en de GI verweer voerden.
Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. De ouders waren niet in staat om een veilig opvoedingsklimaat te bieden, wat leidde tot zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van [de minderjarige]. De moeder had eerder ook andere kinderen, en er waren zorgen over haar opvoedingscapaciteiten. De minderjarige had in het verleden al onder toezicht gestaan van de GI en de situatie was verslechterd, wat leidde tot de huidige uithuisplaatsing.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [de minderjarige] haar mening kenbaar gemaakt, en het hof heeft de zorgen over haar welzijn en ontwikkeling in overweging genomen. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing gerechtvaardigd was en dat de moeder recht had op toetsing van de rechtmatigheid van de machtiging, ondanks dat de periode waarvoor deze was verleend inmiddels was verstreken. De beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof benadrukte het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] in een neutrale omgeving, los van de conflicten tussen haar ouders.