ECLI:NL:GHARL:2024:6497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.339.427
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en informatieregeling tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en informatieregeling tussen de vader en de moeder van twee minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. R.C.H. Bruinier, heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, die de omgangsregeling had gewijzigd en het recht op omgang met zijn kinderen had ontzegd. De moeder, vertegenwoordigd door mr. W. Kok, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om het recht op omgang van de vader te ontzeggen.

De rechtbank had eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar deze is door de GI (Stichting Samen Veilig Midden-Nederland) en de vader meerdere malen gewijzigd. De kinderen stonden onder toezicht van de GI en er waren zorgen over de omgang tussen de vader en de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen contact meer was tussen de vader en de kinderen sinds augustus 2022 en dat de kinderen behoefte hadden aan rust en voorspelbaarheid in hun opvoedsituatie.

Het hof heeft geoordeeld dat de vader niet voldoende had gewerkt aan zijn problemen en dat het niet verantwoord was om de kinderen verplicht contact te laten hebben met hem. De moeder is verplicht om de vader op de hoogte te houden van belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen, maar het hof heeft de verzoeken van de vader tot wijziging van de omgangsregeling afgewezen. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep tegen de beschikking van 27 december 2023, en de bestreden beschikkingen zijn bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.339.427 en 200.343.095
(zaaknummers rechtbank 543610 en 573291)
beschikking van 22 oktober 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in (het principaal) hoger beroep,
(verweerder in het incidenteel hoger beroep,)
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.C.H. Bruinier te Ede,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in (het principaal) hoger beroep,
(verzoekster in het incidenteel hoger beroep,)
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Kok te Ede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in (het principaal en incidenteel) hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 september 2022, 31 januari 2023, 25 juli 2023, 5 september 2023, (naar het hof begrijpt:) 27 december 2023 en 3 mei 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
Zaak 200.339.427
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 maart 2024;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties van de moeder;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie van de vader;
- een brief van de GI van 12 april 2024;
- een brief van de GI van 6 juni 2024;
- een journaalbericht van mr. Kok van 7 juni 2024 met productie;
- een journaalbericht van mr. Bruinier van 29 augustus 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Bruinier van 2 september 2024 met producties.
[de minderjarige1] heeft bij brief van 7 juni 2024 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt over het verzoek.
Zaak 200.343.095
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 juli 2024;
- het verweerschrift met productie van de moeder;
- een journaalbericht van mr. Bruinier van 29 augustus 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Bruinier van 2 september 2024 met producties.
[de minderjarige2] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken over het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Op de zitting is besproken dat de stukken die in de ene zaak zijn ingediend ook beschouwd worden ingediend te zijn in de andere zaak.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 september 2024 plaatsgevonden. Beide zaken zijn gelijktijdig behandeld.
Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en mr. R.S. Eijgenraam;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- twee vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 in [plaats1] , Duitsland;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [plaats1] , Duitsland,
over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder. Er gold vanaf 1 januari 2021 een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen waarbij de kinderen bij de vader verbleven gedurende een weekeind per veertien dagen van zaterdagochtend voor voetbal tot zondagavond 18.00 uur als ook op iedere donderdag vanuit school tot 17.00 uur (beschikking van 29 oktober 2020).
3.2
De kinderen stonden van 5 augustus 2021 tot 5 mei 2024 onder toezicht van de GI. Tijdens de ondertoezichtstelling is op verzoek van de GI de omgangsregeling meerdere malen gewijzigd.
3.3
Bij beschikking van 13 juli 2022 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige2] (en mogelijk ook [de minderjarige1] ):
- in de even weken op zaterdag van 11.00 uur tot 18.30 uur en op zondag van 11.00 uur tot 16.00 uur, en
- in de oneven weken op donderdag van 14.45 uur tot 17.15 uur,
bij de vader verblijft.
3.4
Na deze beschikking zijn verzoeken tot wijziging van die beschikking van 13 juli 2022 ingediend. Door de GI op 19 augustus 2022 en door de vader bij (zelfstandig) verzoek op
27 januari 2023. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank, kort samengevat en voor zover hier van belang, achtereenvolgend de volgende beslissingen genomen:
* bij beschikking van 29 september 2022 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige2] (en waar mogelijk [de minderjarige1] ) van één keer per week een begeleid contactmoment voor de duur van tweeëneenhalf uur;
* bij beschikking van 31 januari 2023 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige2] (en waar mogelijk [de minderjarige1] ) met de opdracht toe te werken naar één keer per week een begeleid contactmoment voor de duur van tweeëneenhalf uur;
* bij beschikking van 25 juli 2023 heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken van de GI en de vader tot wijziging van de omgang aangehouden;
* bij beschikking van 5 september 2023 heeft de rechtbank de beslissing op (naar het hof begrijpt:) de verzoeken van de GI en de vader aangehouden.
3.5
In de bestreden beschikking van 27 december 2023 heeft de rechtbank op de verzoeken van de GI en de vader beslist zoals hierna is weergegeven.
3.6
De GI heeft de rechtbank op 10 april 2024 verzocht de omgangsregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 27 december 2023 te wijzigen en te bepalen dat er geen omgang is tussen de vader en de kinderen als ook dat daar niet naartoe wordt gewerkt.
In de bestreden beschikking van 3 mei 2024 heeft de rechtbank de vader het recht op omgang met zijn kinderen ontzegd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het recht op omgang van de vader met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de informatieregeling.
Zaaknummer 200.339.427
4.2
Bij de bestreden beschikking van 27 december 2023 heeft de rechtbank de omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat er moet worden toegewerkt naar één keer per week een begeleid contactmoment tussen [de minderjarige2] (en waar mogelijk [de minderjarige1] ) en de vader voor de duur van tweeëneenhalf uur:
- in de even weken op donderdag van 14.45 uur tot 17.15 uur, en
- in de oneven weken in het weekend (zaterdag of zondag) afhankelijk van de voorkeur van betrokkenen.
Verder heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld en bepaald dat de moeder de vader (via de GI) eens per maand schriftelijk informeert over:
- de hobby’s en interesses van de kinderen en leuke uitjes die zij hebben gedaan;
- de uitkomsten van de sportwedstrijden van de kinderen;
- schoolresultaten;
- de gezondheid van de kinderen.
De rechtbank heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 december 2023. Deze grieven zien op de omgangsregeling en de informatieregeling. De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de beschikking van 27 december 2023 alsook de daaraan voorafgaand gewezen tussenbeschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, gewezen onder zaaknummer 543610 gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
2. een omgangsregeling vast te stellen op grond waarvan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hem zullen verblijven:
tot drie (3) maanden na datum van de te wijzen beschikking:
gedurende de even weken en onder begeleiding – afwisselend op de zaterdag en
zondag – van 10:00 uur tot en met 18:00 uur dan wel een regeling die het hof juist acht;
vanaf drie (3) maanden na datum van de te wijzen beschikking:
- gedurende eenmaal in de veertien dagen van zaterdagochtend 9:00 uur tot en met zondagavond 19:00 uur;
- drie (3) weken aaneengesloten tijdens de zomervakantie zoals deze geldt voor de
scholen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Daarnaast verblijven zij in de zomervakantie ook
drie (3) weken aaneengesloten bij de moeder. In de even jaren de eerste drie (3)
weken bij de vader, de laatste drie (3) weken bij de moeder. In de oneven jaren
andersom;
- de eerste week van de kerstvakantie tijdens de even jaren en de tweede week van de
kerstvakantie tijdens de oneven jaren;
- de voorjaars- en de herfstvakantie in de oneven jaren;
- de meivakantie in de even jaren,
en indien de hiervoor genoemde vakanties aansluiten op of voorafgaand plaatsvinden aan
de reguliere omgangsregeling [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dan bij de vader zullen
blijven, dan wel een regeling die het hof juist acht;
3. een haal- en brengregeling vast te stellen, waarbij de ouder bij wie [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor het laatst verblijven, zorgdraagt voor hun vervoer naar de andere ouder;
4. een informatieregeling vast te stellen, waarbij de moeder uiterlijk op de laatste dag van
elke maand de vader per e-mail dient te berichten over gewichtige aangelegenheden met
betrekking tot [de minderjarige1] en [de minderjarige2] – daaronder begrepen maar niet beperkt tot – hun
schoolkeuze, hun schoolprestaties, hun hobby's, hun sociale contacten, hun
sportevenementen (welke club en team), relevante gebeurtenissen op medisch gebied en in de hulpverlening, hun besteding van vakanties en vrije dagen, hun vermogenspositie
alsook overige activiteiten, onder gelijktijdige overlegging van minimaal twee (2) recente
foto's per kind, een exemplaar van de laatste schoolrapporten c.q. de schoolrapporten
vanaf augustus 2022, een exemplaar van het laatste hulpverleningsrapport c.q. de
rapportages vanaf augustus 2022 alsook afschriften van hun bank- en spaarrekeningen
vanaf augustus 2022;
5. te bepalen dat wanneer de moeder niet correct voldoet aan de in punt 4 omschreven
informatieregeling zij aan de vader een dwangsom verbeurt voor een bedrag van € 250,- per
dag met een maximum van € 20.000,-.
4.4
De moeder is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en, bij wege van incidenteel hoger beroep, de beschikking van 27 december 2023 gedeeltelijk te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor wat betreft de omgangsregeling en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt ontzegd.
4.5
De vader voert verweer en hij vraagt (naar het hof begrijpt:) het verzoek van de moeder af te wijzen.
Zaaknummer 200.343.095
4.6
In de bestreden beschikking van 3 mei 2024 heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – de omgangsregeling zoals is vastgesteld in de beschikking van 27 december 2023 gewijzigd en de vader het recht op omgang met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] ontzegd.
4.7
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 mei 2024.
De vader verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de beschikking van 3 mei 2024 te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
2. de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel het verzoek van de GI van 9 april af te wijzen;
3. de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure – in eerste aanleg en in hoger
beroep – en te bepalen dat zij de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal
zijn als zij niet binnen veertien (14) dagen na dagtekening van de te wijzen beschikking
heeft betaald;
4. de GI te veroordelen in de nakosten conform het geldende tarief en te bepalen dat zij de
wettelijke rente over de nakosten verschuldigd zal zijn als zij niet binnen veertien (14)
dagen na dagtekening van de te wijzen beschikking heeft betaald.
4.8
De moeder voert op de mondelinge behandeling verweer en zij vraagt het hof de beschikking van 3 mei 2024 te bekrachtigen.
4.9
Het hof zal hieronder beide zaken gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid moeder
5.1
De moeder verzoekt in haar verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep gericht tegen de beschikking van 26 december 2023, te bepalen dat de vader het recht op omgang wordt ontzegd.
Het hof overweegt dat artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zich ertegen verzet dat in hoger beroep voor het eerst een zelfstandig verzoek wordt gedaan.
Nu de moeder in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek heeft gedaan dient het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep om de vader het recht op omgang te ontzeggen.
Omgang
Wijziging van omstandigheden
5.2
De vader stelt in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 3 mei 2024 dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 27 december 2023, zodat er geen ruimte is voor een hernieuwde beoordeling van de daarin vastgestelde omgangsregeling.
5.3
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden na de beschikking van 27 december 2023 waardoor de GI ontvankelijk is in haar verzoek tot wijziging van die beslissing. Ter aanvulling overweegt het hof dat de ondertoezichtstelling inmiddels op 5 mei 2024 is geëindigd. Dit betekent dat er geen verplicht kader meer is waarbinnen naar een bepaalde omgangsregeling kan worden toegewerkt, zoals was bepaald in de beschikking van 27 december 2023.
Inhoudelijk
5.4
Uit de bestreden beschikkingen, en de daaraan voorafgaande beschikkingen, blijkt dat de rechtbank – in ieder geval de afgelopen twee jaren – de nodige maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat er een vorm van contact tot stand komt tussen de vader en de kinderen. De rechter is hiertoe ook gehouden op grond van de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken.
De door de rechtbank ondernomen pogingen – waaronder zelfs het gelasten van een NIFP onderzoek – hebben echter niet geleid tot een bestendige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Feitelijk is er geen contact meer geweest tussen de vader en de kinderen sinds augustus 2022.
De rechtbank heeft in de beschikking van 27 december 2023 terecht geoordeeld dat er forse zorgen zijn over zowel de ouders als de kinderen en dat de ouders aan de in het NIFP-rapport genoemde voorwaarden moeten voldoen voordat er kan worden toegewerkt naar contactherstel. Kort gezegd: zolang de vader niet werkt aan de rigide denkpatronen en problemen met mentaliseren, emotieregulatie, reflectie en coping is het niet verantwoord de kinderen verplicht contact te laten hebben met hem. De moeder zal daarbij moeten werken aan het bieden van een neutrale houding tegenover de kinderen ten aanzien van de vader, waardoor de kinderen de ruimte voelen voor het contact met de vader. Hierbij is het noodzakelijk dat de betrokken hulpverlening in de gaten houdt wat de draagkracht van de kinderen is voor het contact met de vader, rekening houdend met de kwetsbaarheid van de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben immers instabiliteit en onveiligheid ervaren binnen hun opvoedsituatie en hebben een bovenmatige behoefte aan rust, voorspelbaarheid, steun en erkenning van de ouders.
Aangezien de kinderen destijds nog onder toezicht stonden van de GI kon de GI de ouders en de kinderen in het verplichte kader begeleiden in het proces om te komen tot contactherstel. De rechtbank heeft destijds dan ook op goede gronden geoordeeld dat daarnaar nog moet worden toegewerkt.
5.5
Zoals hiervoor al overwogen, is de ondertoezichtstelling op 5 mei 2024 geëindigd en is daarmee een einde gekomen aan de bemoeienis van de GI.
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de vele inspanningen van de GI – van de afgelopen jaren – en het onderzoek van het NIFP bij de vader niet lijken te hebben geleid tot intrinsieke bereidheid om, in het belang van de kinderen, naar zijn eigen aandeel te kijken. Zolang de vader het belang hiervan niet inziet en daarnaar niet handelt, zal de druk die de kinderen ervaren in het contact met hem niet veranderen en ziet ook het hof onvoldoende mogelijkheden om het contact tussen de vader en de kinderen onbelast te laten plaatsvinden.
Alhoewel de vader stelt dat hij inmiddels hulpverlening heeft ingeschakeld, is voor het hof onduidelijk of de vader in dit traject de professionele hulp krijgt die hij op basis van de bevindingen van het NIFP nodig heeft. Het hof kan dit niet afleiden uit het verslag dat de hulpverlener van de vader – [naam1] – heeft opgesteld. Daarbij is voor het hof van belang dat de moeder op de mondelinge behandeling terecht heeft opgemerkt dat deze hulpverlener geen psycholoog is en dat de vader heeft verklaard dat hij hulp heeft ingeschakeld om het verleden te vergeten en vooruit te kijken, terwijl de adviezen van het NIFP steviger en ruimer waren geformuleerd.
Nu er geen sprake meer is van een ondertoezichtstelling, is er niemand die de regie kan houden en die zicht heeft op de gehele situatie. Er is geen jeugdbeschermer die kan monitoren of en zo ja, wanneer de ouders hebben voldaan aan de aanbevelingen die uit het NIFP-rapport naar voren komen om te komen tot contactherstel en wat de draagkracht van de kinderen is. Het hof acht het vrijwillige kader hiervoor momenteel ontoereikend, met name gelet op de forse problematiek bij de ouders en de ingewikkelde dynamiek die zich tussen hen afspeelt. Dit blijkt ook uit de verwachting die namens het [naam2] , die de regierol in het vrijwillige kader zou moeten oppakken, is uitgesproken tijdens de ‘toetsende tafel’ op 19 maart 2024.
5.6
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat het de laatste tijd met de kinderen beter gaat. [de minderjarige2] heeft recent het traject bij [naam3] afgerond. Beide kinderen hebben geen hulp meer en zitten goed in hun vel. De kinderen hebben een lange periode van huiselijk geweld, spanningen en onvoorspelbaarheid achter zich en dat heeft diepe sporen achtergelaten, zoals ook uit de samenvatting van het NIFP-rapport blijkt. Zoals het NIFP heeft geadviseerd, hebben de kinderen rust nodig en een voorspelbare opvoedsituatie. De GI ziet dat de kinderen tot rust komen nu zij al een tijd geen contact meer hebben met de vader en ook de druk van het contact met de vader is verdwenen. In deze situatie krijgen de kinderen weer ruimte om te werken aan hun eigen herstel en ontwikkeling. Het hof is het met de rechtbank – en de GI en de raad – eens dat onder deze omstandigheden verplichte omgang tussen de vader en de kinderen momenteel ernstige nadeel zal opleveren voor de ontwikkeling van de kinderen.
5.7
Het hof staat achter het advies van de raad dat de ouders zich moeten wenden tot hulpverlening om te werken aan hun eigen problematiek conform de handvatten die de deskundigen daarvoor hebben gegeven. Daarbij zullen de ouders moeten zoeken naar een vorm van ouderschap die bij hen en de kinderen past.
Informatieregeling
5.8
Op grond van artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter daarvoor een regeling vaststellen.
5.9
Net als de rechtbank rekent het hof het tot de taak van de moeder om ervoor te zorgen dat de vader de nodige informatie over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] krijgt. Het hof is het met de raad eens dat hieronder ook valt het sturen van een recente foto van de kinderen. Verder zal het hof bepalen dat de moeder de vader iedere maand schriftelijk moet informeren over gewichtige aangelegenheden over de kinderen, zodat de vader zich een beeld kan vormen van hun opgroeien. Hierbij moet, onder andere, worden gedacht aan schoolgang, welzijn en gezondheid, hobby’s, sport en uitjes.
5.1
Het hof zal, net als de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de vader tot vastleggen van een dwangsom afwijzen. De moeder had namelijk verklaard bereid te zijn een informatieregeling na te leven. Ter aanvulling overweegt het hof dat de moeder zich heeft gehouden aan de informatieregeling die in de bestreden beschikking is vastgesteld.
Raadsonderzoek
5.11
Voor zover de vader heeft verzocht een raadsonderzoek te gelasten, is het hof van oordeel dat daartoe geen noodzaak bestaat. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen.
Proceskosten
5.12
Het verzoek van de vader om de GI te veroordelen in de proceskosten wordt afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van het voorgaande zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in hoger beroep tegen de beschikking van 27 december 2023, de beschikking van 27 december 2023 voor de duidelijkheid deels vernietigen – voor zover dit betreft de vastgestelde informatieregeling – en bekrachtigen voor het overige.
Het hof zal de bestreden beschikking van 3 mei 2024 bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende
in de zaak met nummer 200.339.427
in het incidenteel hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek;
in het principaal hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 december 2023, voor zover het betreft de daarbij vastgestelde informatieregeling, en, opnieuw rechtdoende:
stelt een informatieregeling vast waarbij de moeder de vader vanaf heden iedere maand schriftelijk (waaronder ook wordt verstaan per e-mail) informeert over gewichtige aangelegenheden over de kinderen, waaronder (maar niet uitsluitend):
- schoolgang;
- welzijn en gezondheid;
- hobby’s, sport en uitjes,
waarbij de moeder ook iedere maand een recente foto van ieder kind bijvoegt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 december 2023, voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak met nummer 200.343.095
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
3 mei 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.P. den Hollander en K. Hermsen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 22 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.