ECLI:NL:GHARL:2024:6453

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
21-004827-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afdreiging, mishandeling en diefstal met betrekking tot meerdere slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder afdreiging, mishandeling en diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen slachtoffers heeft afgeperst door hen te bedreigen met openbaarmaking van compromitterende informatie. De feiten vonden plaats tussen juni en juli 2018, waarbij de slachtoffers onder druk werden gezet om geldbedragen af te geven. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat voor sommige tenlastegelegde feiten de vervolging niet ontvankelijk was, terwijl voor andere feiten de verdachte wel schuldig werd bevonden. De strafoplegging houdt rekening met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en de ernst van de feiten. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 219 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.800,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004827-19
Uitspraak d.d.: 18 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 10 september 2019 met het parketnummer 18-930119-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van zestien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.C. Jonge Vos, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.800,00, bestaande uit € 1.800,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een ander oordeel komt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 1500 euro, althans (een) geld(bedrag), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s):
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 2] ; en heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens):
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 2] ;
- op de afgesproken plaats/plek die [slachtoffer 2] gefilmd en/of geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje;
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd "we zetten het online" (doelend op het filmpje en/of het gesprek op de datingsite en/of op WhatsApp), althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
- te kennen gegeven aan die [slachtoffer 2] dat hij/ze zat(en) te denken aan een vergoeding en/of dat hij (een) (meerdere) geld(bedrag(en) moest gaan pinnen;
2.
hij op of omstreeks 9 juni 2018 te [plaats 1] , [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] een/meerdere (vuist)slag(en) tegen zijn gezicht, althans zijn hoofd, te geven;
3.
hij op of omstreeks 9 juni 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon en/of een portemonnee met daarin (een) (bank)pasje(s), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
4.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 1800 euro, althans (een) geld(bedrag), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s):
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 1] ; en heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens):
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 1] ;
- op de afgesproken plaats/plek die [slachtoffer 1] gefilmd en/of geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje;
- gedreigd om het filmpje online te zetten en/of de werkgever van die [slachtoffer 1] te benaderen met wat hij aan het doen was;
- te kennen gegeven aan die [slachtoffer 1] dat hij (een) geld(bedrag) moest betalen, waarna het filmpje verwijderd zou gaan worden;
5.
hij op of omstreeks 20 juli 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (iPhone 10) en/of €1500,-, althans (een) geld(bedrag), in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s):
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 4] ;
en heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens):
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 4] ;
- op de afgesproken plaats/plek die [slachtoffer 4] gefilmd en/of geconfronteerd met het feit dat hij
had afgesproken met een minderjarig meisje;
- gedreigd om het filmpje online te zetten en/of tegen die [slachtoffer 4] gezegd “we kunnen contact
opnemen met jouw werk en dan raak je je baan kwijt’, althans woorden van gelijke aard en
of strekking;
- te kennen gegeven aan die [slachtoffer 4] dat hij het (financieel) kon afkopen en/of (een)
geld(bedrag) moest betalen en/of een mobiele telefoon (iPhone 10) moest gaan kopen;
6.
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon (iPhone 10), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s):
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 5] ; en heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens):
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 5] ;
- op de afgesproken plaats/plek die [slachtoffer 5] gefilmd en/of geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarige jongen;
- gedreigd om het filmpje online te zetten en/of gezegd tegen die [slachtoffer 5] "dit is niet goed voor jou als dit uitkomt, omdat je als animator aan het werk bent bij het theater in [plaats 3] ", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
- gevraagd aan die [slachtoffer 5] hoe hij dit wilde oplossen en/of gezegd tegen die [slachtoffer 5] dat hij zijn telefoon (iPhone 10) kon inleveren in plaats van het betalen van (een) geld(bedrag).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Afdreiging is een absoluut klachtdelict, hetgeen betekent dat de tenlastegelegde feiten onder 1, 4, 5 en 6 in deze zaak uitsluitend op klacht vervolgbaar zijn. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte alleen kan worden vervolgd voor afdreiging als de betreffende aangever ook kenbaar heeft gemaakt dat hij wil dat de verdachte wordt vervolgd. Het hof stelt vast dat de klachten van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet volgens artikel 66, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zijn ingediend binnen drie maanden nadat de aangevers kennis hebben genomen van de afdreiging. Daarop stuit in principe vervolging af. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de vervolging voor afdreiging zonder formele of tijdige klacht toch mogelijk is als binnen de gestelde termijn van drie maanden voldoende blijkt dat de klager de wens had dat een vervolging zou worden ingesteld. [1] Daarbij mogen, zo volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad, ook omstandigheden worden meegewogen die zich ná deze termijn hebben voorgedaan, nu deze in feite een bevestiging opleveren van de omstandigheid dat die wens er eerder (en tijdig) al was. [2] Het hof is van oordeel dat uit de volgende omstandigheden voldoende blijkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de wens hadden dat vervolging van de verdachte(n) zou worden ingesteld. Dit blijkt allereerst uit het gegeven dat zowel [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] binnen drie maanden na de afdreiging aangifte hebben gedaan. Voorts dat zij daarbij beiden hebben aangegeven dat zij hun schade willen verhalen op de verdachte(n) en dat zij beiden hebben verklaard dat zij op de hoogte gehouden willen worden van de voortgang van het onderzoek. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk een verzoek tot schadevergoeding ingediend en is hij zowel op de terechtzitting van de rechtbank als op de terechtzitting van het hof als benadeelde partij verschenen. Het hof is daarom, met de rechtbank, van oordeel dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 en 4 tenlastegelegde ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde overweegt het hof dat aangever [slachtoffer 4] zowel aangifte heeft gedaan als een klacht heeft ingediend binnen drie maanden nadat hij kennis heeft genomen van de afdreiging. Het hof constateert echter dat aangever [slachtoffer 4] tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij op aandringen van de politie aangifte heeft gedaan en dat het doen van aangifte van hem niet hoefde en dat hij geen herinnering heeft aan het tekenen van een klacht. Op grond hiervan heeft het hof niet kunnen vaststellen dat aangever [slachtoffer 4] daadwerkelijk de wil had dat vervolging voor voornoemd feit zou worden ingesteld. Het openbaar ministerie kan daarom ter zake van het onder 5 tenlastegelegde niet worden ontvangen in de vervolging van verdachte.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 14 juni 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en openbaring van een geheim, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 1500 euro, toebehorende aan die [slachtoffer 2] , immers zijn verdachte en zijn mededaders:
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 2] , en hebben verdachte en zijn mededaders vervolgens:
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 2] ;
- op de afgesproken plaats die [slachtoffer 2] gefilmd en geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje;
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd "we zetten het online" (doelend op het filmpje en het gesprek op de datingsite en op WhatsApp);
- te kennen gegeven aan die [slachtoffer 2] dat ze zaten te denken aan een vergoeding en dat hij meerdere geldbedragen moest gaan pinnen;
2.
hij op 9 juni 2018 te [plaats 1] , [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meerdere vuistslagen tegen zijn hoofd te geven;
3.
hij op 9 juni 2018 te [plaats 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
4.
hij op 18 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en openbaring van een geheim, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 1800 euro, toebehorende aan die [slachtoffer 1] , immers zijn verdachte en zijn mededaders:
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 1] ; en hebben verdachte en zijn mededaders vervolgens:
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 1] ;
- op de afgesproken plaats die [slachtoffer 1] gefilmd en geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje;
- gedreigd om het filmpje online te zetten en de werkgever van die [slachtoffer 1] te benaderen met wat hij aan het doen was;
- te kennen gegeven aan die [slachtoffer 1] dat hij een geldbedrag moest betalen, waarna het filmpje verwijderd zou gaan worden;
6.
hij op 23 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en openbaring van een geheim, [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon iPhone 10, toebehorende aan die [slachtoffer 5] , immers zijn verdachte en zijn mededaders:
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 5] , en hebben verdachte en zijn mededaders vervolgens:
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 5] ;
- op de afgesproken plaats die [slachtoffer 5] gefilmd en geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarige jongen;
- gedreigd om het filmpje online te zetten en gezegd tegen die [slachtoffer 5] "dit is niet goed voor jou als dit uitkomt, omdat je als animator aan het werk bent bij het theater in [plaats 3] ",
- gevraagd aan die [slachtoffer 5] hoe hij dit wilde oplossen en gezegd tegen die [slachtoffer 5] dat hij zijn telefoon (iPhone 10) kon inleveren in plaats van het betalen van een geldbedrag.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde levert telkens op:
medeplegen van afdreiging.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk. Bij de strafeis is rekening gehouden met het lange tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de einduitspraak in hoger beroep.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort samengevat – verzocht rekening te houden met de positieve wending die verdachte aan zijn leven heeft gegeven en de forse overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft verdachte het boetekleed aangetrokken en inzicht getoond dat zijn handelen toen zeer laakbaar is. Verder heeft verdachte sinds zijn vrijlating in 2019 geen relevante justitie contacten meer gehad. Gelet hierop verzoekt de raadsman om voor een andere strafmodaliteit te kiezen dan een straf waardoor verdachte weer naar de gevangenis zal moeten, zodat verdacht de gelegenheid wordt gegeven om de positieve spiraal waarin hij inmiddels terecht is gekomen voort te zetten.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank omtrent de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten waar de rechtbank overweegt:
‘Verdachte heeft zich met de medeverdachten schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten door de (...) aangevers die vermeld staan in de tenlastelegging en de bewezenverklaring af te dreigen of, zoals dat in het dagelijks taalgebruik heet, te chanteren.
Voor de rechtbank staat vast dat de verdachten heel bewust op zoek waren naar slachtoffers om hen te chanteren.
Zij deden zich op Tinder (internet datingsite) voor als een jonge 18-jarige vrouw/man. Als er met een persoon een match was, verplaatste het gesprek zich naar de WhatsApp en gedurende de loop van het gesprek werd gezegd dat de jonge vrouw niet 18 jaar, maar nog minderjarig was. Er werd van de kant van verdachten – in de hoedanigheid van de jonge vrouw/man die zij pretendeerde te zijn – druk uitgeoefend om te komen tot een fysieke ontmoeting tussen de aangevers en de vrouw en na enige tijd te hebben gechat, werd er een afspraak gemaakt op een openbare plek. Echter de jonge vrouw/man die men had verwacht, verschijnt niet; in plaats daarvan worden de aangevers aangesproken door verdachte en (…) medeverdachten waarvan er één de ontmoeting en het daaropvolgend gesprek filmt. Aangevers worden door verdachte en zijn medeverdachten onder druk gezet en zo bewogen om (meerdere malen) geld te pinnen (...).
Familieleden en werkgevers zouden worden geïnformeerd, de datingsite- en chatgesprekken en het filmpje zouden online worden gezet.
Aangevers hebben uit angst ook daadwerkelijk (meerdere) geldbedragen gepind en afgestaan aan de verdachten. Het enige doel van de chantage door verdachte en zijn medeverdachten was geld verdienen ten koste van de slachtoffers door in te spelen op de, door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten bij de slachtoffers veroorzaakte, kwetsbaarheid en angst. Verdachte en de medeverdachten waren zich ervan bewust dat de slachtoffers de afspraken met de jonge vrouwen veelal geheim wensten te houden. Hiervan is door de verdachten misbruik gemaakt.
Verdachten hebben hiermee een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers, zoals ook tot uitdrukking is gekomen in de door het slachtoffer [slachtoffer 1] ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring.
De verdachten hebben hun handelen getracht te vergoelijken door te stellen dat de aangevers een seksafspraak met een minderjarige hadden gemaakt en dus zelf (ook) strafbaar en laakbaar handelden. De rechtbank merkt hierover op dat het handelen van de aangevers (wat daar overigens ook van zij) in deze strafzaak niet voorligt ter beoordeling. Bovendien hecht de rechtbank geen geloof aan de stelling van verdachte en zijn medeverdachten dat zij door hun handelen een maatschappelijk probleem hebben willen aanpakken (het bestrijden van pedoseksueel gedrag); hun handelen wijst er veeleer op dat ze alleen maar uit waren op eigen gewin. Het laakbare handelen dat verdachten zeggen voor ogen te hebben gehad, kan het strafbare handelen van verdachten bovendien niet rechtvaardigen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon en aan mishandeling. Het slachtoffer wilde nadat hij was geconfronteerd met verdachte niet overgaan tot het afgeven van een geldbedrag zoals werd verzocht door verdachte. Toen het slachtoffer weg wilde lopen raakte hij in een worsteling met verdachte waarna verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, het slachtoffer enkele uppercuts heeft gegeven en hem vervolgens met de vuisten enkele klappen tegen zijn hoofd heeft gegeven waardoor het slachtoffer bijna knock-out ging. Vervolgens heeft verdachte met de telefoon van het slachtoffer diens zoon en ex-vrouw gebeld. Hij heeft in dit gesprek tegen de zoon gezegd dat er opnames waren gemaakt van zijn vader.
Verdachte verzocht in het gesprek met de zoon om ervoor te zorgen dat zijn vader contact met hen opnam. Als vader dit niet zou doen dan zouden ze het filmpje op Dumpert zetten. ’
Het hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 4 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Tevens volgt daaruit dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 18 november 2022 dat ten behoeve van de onderhavige zaak is opgemaakt. Uit dit rapport blijkt – kort samengevat – het volgende. De reclassering ziet meerdere leefgebieden als delictgerelateerd. De reclassering heeft maar ten dele een beeld gekregen van diverse leefgebieden van verdachte, temeer omdat hij hier weinig over wilde of kon vertellen. De indruk is dat weinig leefgebieden goed op orde zijn. Het risico op recidive wordt door de reclassering als hoog ingeschat. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte is fysiek in staat om een taakstraf uit te voeren.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 31 januari 2019, opgemaakt door [persoon] , forensisch psycholoog.
Uit het psychologisch rapport blijkt – kort samengevat – het volgende, waarbij vermeld dient te worden dat het onderzoek niet volledig is afgerond omdat verdachte op enig moment niet meer wilde meewerken. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met een gemengd beeld van antisociale- en narcistische trekken. Er is tevens sprake van een matige stoornis in cannabisgebruik en van een disharmonisch intelligentieprofiel met verbale capaciteiten, werkgeheugen en verwerkingssnelheid op zwakbegaafd niveau en de handelingsvaardigheden op laaggemiddeld niveau.
Geadviseerd wordt om hem het plegen van de feiten, in een verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Door een gebrek aan invoelend vermogen en normbesef ontbreekt het van binnenuit aan voldoende correctie, hierdoor is hij sneller meegegaan in het delictgedrag. Er zijn weinig beschermende factoren. Hulpverlening strandt omdat verdachte niet wil meewerken. De kans op herhaling wordt als matig tot hoog beoordeeld.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht op de terechtzitting van het hof. Verdachte is inmiddels gemotiveerd om zijn leven op orde te brengen en te houden. Daarnaast neemt verdachte zijn verantwoordelijk voor zijn handelen en is hij zich bewust van de impact die zijn handelen op de slachtoffers heeft gehad. Nu het erop lijkt dat verdachte zijn leven meer op de rit heeft gekregen dan eind 2022 is geconstateerd door de reclassering, heeft hij veel te verliezen.
De op te leggen straf
Het hof neemt de conclusie van de psycholoog om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten over en laat dat in het voordeel van verdachte doorwerken in de op te leggen straf.
Het hof acht gelet op de aard en ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals de rechtbank die heeft opgelegd in beginsel passend en geboden. Echter, sinds het plegen van de feiten en de terechtzitting in eerste aanleg zijn de persoonlijke omstandigheden van verdachte substantieel gewijzigd. Verdachte heeft zich daar daadwerkelijk voor ingezet. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal ontegenzeggelijk leiden tot een negatieve doorkruising van de positieve ontwikkelingen die verdachte doormaakt.
Voorts houdt het hof bij het bepalen van de straf rekening met het tijdsverloop tussen het plegen van het bewezenverklaarde feit en de einduitspraak in hoger beroep en stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM fors is overschreden. Het hof stelt vast dat bij het wijzen van dit arrest op 18 oktober 2024, sinds het instellen van het hoger beroep op 16 september 2019 vijf jaren, één maand en drie dagen zijn verstreken. Deze overschrijding zal worden verdisconteerd in de op te leggen straf voor de bewezenverklaarde feiten en wordt mede tot uitdrukking gebracht in de strafmodaliteit, een en ander op de wijze zoals hierna is vermeld.
Het geheel overziend acht het hof derhalve oplegging van een straf die zou inhouden dat verdachte nu nog (geruime tijd) gedetineerd zou raken niet meer passend. Het hof zal verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met deze straf hoeft verdachte niet terug naar de gevangenis. Daarnaast zal het hof verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de maximale duur opleggen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 219 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. Verder acht het hof de oplegging van een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden. De straf is lager dan de rechtbank heeft opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist. Dit verschil wordt verklaard door het feit dat het hof minder bewezen heeft verklaard dan de rechtbank en de advocaat-generaal heeft gevorderd en hetgeen het hof hierboven heeft overwogen over de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof wil met deze strafmodaliteit enerzijds de ernst van de verweten feiten benadrukken en anderzijds verdachte de mogelijkheid bieden de door hem geschetste positieve lijn in zijn leven voort te zetten en daarnaast hem ervan weerhouden om opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 3.120,00, bestaande uit
€ 1.800,00 aan materiële schade en € 1.320,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.800,00, bestaande uit € 1.800,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, dit bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek op de terechtzitting voldoende is gebleken dat
de benadeelde partij de gevorderde materiële en immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte. De gehele vordering, die voldoende is onderbouwd en waarvan de hoogte niet door de verdediging gemotiveerd is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte heeft het onder 4 bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd en zij samen zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat wanneer de schadevergoeding door een mededader is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 300, 310 en 318 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 5 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
219 (tweehonderdnegentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.120,00 (drieduizend honderdtwintig euro) bestaande uit € 1.800,00 (duizend achthonderd euro) materiële schade en € 1.320,00 (duizend driehonderdtwintig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.120,00 (drieduizend honderdtwintig euro) bestaande uit € 1.800,00 (duizend achthonderd euro) materiële schade en € 1.320,00 (duizend driehonderdtwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 41 (eenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 juni 2018.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. F.E.J. Goffin en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 18 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242.
2.HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:13.