ECLI:NL:GHARL:2024:6451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
21-004826-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afdreiging met meerdere slachtoffers en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor afdreiging van meerdere slachtoffers, waarbij hij hen onder druk zette om geld of goederen af te staan. Het hof heeft vastgesteld dat de klachten van twee aangevers niet tijdig zijn ingediend, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor deze feiten. Voor de overige feiten heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 276 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004826-19
Uitspraak d.d.: 18 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen , van 10 september 2019 met het parketnummer 18-950047-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. C.J.M. Jansen, naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep

Verdachte is door rechtbank bij voornoemd vonnis vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken;
  • verdachte ter zake van het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld een aantal bijzonere voorwaarden;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.800,00, bestaande uit € 1.800,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een ander oordeel komt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 1500 euro, althans (een) geld(bedrag), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s):
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 2] ; en heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens):
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 2] ; - op de afgesproken plaats/plek die [slachtoffer 2] gefilmd en/of geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje;
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd "we zetten het online" (doelend op het filmpje en/of het gesprek op de datingsite en/of op WhatsApp), althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
- te kennen gegeven aan die [slachtoffer 2] dat hij/ze zat(en) te denken aan een vergoeding en/of dat hij (een) (meerdere) geld(bedrag(en) moest gaan pinnen;
3.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 1800 euro, althans (een) geld(bedrag), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s):
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 1] ; en heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens):
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 1] ;
- op de afgesproken plaats/plek die [slachtoffer 1] gefilmd en/of geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje;
- gedreigd om het filmpje online te zetten en/of de werkgever van die [slachtoffer 1] te benaderen met wat hij aan het doen was;
- te kennen gegeven aan die [slachtoffer 1] dat hij (een) geld(bedrag) moest betalen, waarna het filmpje verwijderd zou gaan worden;
4.
hij op of omstreeks 20 juli 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (iPhone 10) en/of 1500 euro, althans (een) geld(bedrag), in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s):
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 3] ; en heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens):
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 3] ;
- op de afgesproken plaats/plek die [slachtoffer 3] gefilmd en/of geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje;
- gedreigd om het filmpje online te zetten en/of tegen die [slachtoffer 3] gezegd "we kunnen contact opnemen met jouw werk en dan raak je je baan kwijt", althans woorden van gelijke aard en of strekking;
- te kennen gegeven aan die [slachtoffer 3] dat hij het (financieel) kon afkopen en/of (een) geld(bedrag) moest betalen en/of een mobiele telefoon (iPhone 10) moest gaan kopen;
5.
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon (iPhone 10), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s):
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 4] ; en heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens):
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 4] ;
- op de afgesproken plaats/plek die [slachtoffer 4] gefilmd en/of geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarige jongen;
- gedreigd om het filmpje online te zetten en/of gezegd tegen die [slachtoffer 4] "dit is niet goed voor jou als dit uitkomt, omdat je als animator aan het werk bent bij het theater in [plaats 3] ", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
- gevraagd aan die [slachtoffer 4] hoe hij dit wilde oplossen en/of gezegd tegen die [slachtoffer 4] dat hij zijn telefoon (iPhone 10) kon inleveren in plaats van het betalen van (een) geld(bedrag);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Afdreiging is een absoluut klachtdelict, hetgeen betekent dat de tenlastegelegde feiten onder 1, 3, 4 en 5 in deze zaak uitsluitend op klacht vervolgbaar zijn. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte alleen kan worden vervolgd voor afdreiging als de betreffende aangever ook kenbaar heeft gemaakt dat hij wil dat de verdachte wordt vervolgd. Het hof stelt vast dat de klachten van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet volgens artikel 66, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zijn ingediend binnen drie maanden nadat de aangevers kennis hebben genomen van de afdreiging. Daarop stuit in principe vervolging af. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de vervolging voor afdreiging zonder formele of tijdige klacht toch mogelijk is als binnen de gestelde termijn van drie maanden voldoende blijkt dat de klager de wens had dat een vervolging zou worden ingesteld. [1] Daarbij mogen, zo volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad, ook omstandigheden worden meegewogen die zich ná deze termijn hebben voorgedaan, nu deze in feite een bevestiging opleveren van de omstandigheid dat die wens er eerder (en tijdig) al was. [2] Het hof is van oordeel dat uit de volgende omstandigheden voldoende blijkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de wens hadden dat vervolging van de verdachte(n) zou worden ingesteld. Dit blijkt allereerst uit het gegeven dat zowel [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] binnen drie maanden na de afdreiging aangifte hebben gedaan. Voorts dat zij daarbij beiden hebben aangegeven dat zij hun schade willen verhalen op de verdachte(n) en dat zij hebben verklaard dat zij op de hoogte gehouden willen worden van de voortgang van het onderzoek. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk een verzoek tot schadevergoeding ingediend en is hij zowel op de terechtzitting van de rechtbank als op de terechtzitting van het hof als benadeelde partij verschenen. Het hof is daarom, met de rechtbank, van oordeel dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde overweegt het hof dat aangever [slachtoffer 3] zowel aangifte heeft gedaan als een klacht heeft ingediend binnen drie maanden nadat hij kennis heeft genomen van de afdreiging. Het hof constateert dat aangever [slachtoffer 3] tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris echter heeft verklaard dat hij op aandringen van de politie aangifte heeft gedaan en dat het doen van aangifte van hem niet hoefde en dat hij geen herinnering heeft aan het tekenen van een klacht. Op grond hiervan heeft het hof niet kunnen vaststellen dat aangever [slachtoffer 3] daadwerkelijk de wil had dat vervolging voor voornoemd feit zou worden ingesteld. Het openbaar ministerie kan daarom ter zake van het onder 4 tenlastegelegde niet worden ontvangen in de vervolging van verdachte.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte zijn aandeel in het geheel niet kan worden aangemerkt als medeplegen.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank omtrent het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde feit waar de rechtbank overweegt:
‘Inleiding
In juli 2018 werd door de Districtsrecherche [locatie] een begin gemaakt met de opsporing van de verdachten naar aanleiding van de zaken waarvan aangiften van afpersing/afdreiging was gedaan.
Het onderzoek kwam in een stroomversnelling nadat een verdachte ( [medeverdachte 1] ) bij een soortgelijke afpersing op 24 juli 2018 te [plaats 1] op heterdaad werd aangehouden.
Zoals volgt uit de (...) verklaringen van de aangevers en de verdachten hanteerden de verdachten in alle zaken dezelfde werkwijze. Ze deden zich op Tinder voor als een jonge vrouw van 18 jaar en in een enkele zaak als een jonge man. Als er met een man (hoofdzakelijk ging het om mannen variërend in de leeftijd van 35 tot 40 jaar) een match was, verplaatste het gesprek zich naar WhatsApp waarna de jonge vrouw vermeldde dat ze eigenlijk minderjarig was. Na verloop van tijd werd er een ontmoeting geregeld op een openbare plek. In plaats van de te verwachte jonge vrouw (of jonge man) aan te treffen werden de slachtoffers geconfronteerd met drie jongens. De slachtoffers werden door de jongens aangesproken terwijl één van hen de ontmoeting en het daarop volgende gesprek begon te filmen. Tijdens dat gesprek werd er onderhandeld over geldbedragen (…) die de slachtoffers moesten afstaan. Als het slachtoffer niet tot betaling of het afstaan van de mobiele telefoon bereid was, zouden de verdachten het gemaakte filmpje en de chatgesprekken openbaar maken en de sociale omgeving van de slachtoffers inlichten over ontmoetingen die de slachtoffers hadden met een minderjarige. De verdachten lieten weten te weten wie er tot die sociale omgeving behoorden en waar de slachtoffers woonden. Dit maakte dat de (meeste) slachtoffers over gingen tot het afgeven van geld en/of mobiele telefoons.
Artikel 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Daar waardoor de verdediging is bepleit dat er geen daadwerkelijke sprake is van afdreiging, in dagelijks spraakgebruik “chantage”, in de zin van artikel 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien.
De rechtbank stelt vast dat alle tenlastegelegde feiten telkens afdreigingen betreffen, die wat betreft de manier van handelen een grote mate van overeenkomst met elkaar vertonen. De rechtbank stelt voorts vast dat uit de aangiften en uit de verklaringen die het bewijs vormen voor het begaan van de feiten blijkt van een consistent patroon in het gedrag van de verdachten. Door alle aangevers is verklaard dat er is gedreigd met openbaarmaking van een geheim en ook dat men werd gedwongen tot afgifte van geldbedragen of tot de aankoop van een dure mobiele telefoon.Er is aldus niet alleen op grond van schakelbewijs van alle aangevers inzake de afdreiging voldoende wettig en overtuigend bewijs maar ook de verdachten zelf hebben erkend de slachtoffers te hebben afgedreigd. Zo heeft verdachte [medeverdachte 1] verklaard de slachtoffers te hebben gechanteerd met het openbaar maken van zaken, in onderhavige zaken van (compromitterende) filmpjes en chatgesprekken.
Verdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij zich voor kon stellen dat de slachtoffers bang waren en zich afgeperst en bedreigd voelden.Door de verdachten is aan alle bedreigden duidelijk gemaakt om welk geheim het ging en een enkele zinsnede was voldoende om de nodige vrees op te wekken en daardoor dwang uit te oefenen.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van artikel 318 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte zich in alle ten laste gelegde zaken schuldig heeft gemaakt aan afdreiging
Medeplegen
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist is dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededaders.De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, waaronder de aangiftes en de eigen verklaring van de verdachten, volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten en dat zij alle drie een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan alle ten laste gelegde feiten. Zij zijn allen betrokken geweest bij de verschillende onderdelen van de uitvoering van de werkwijze van de dadergroep: het maken van een Tinder-account, het leggen van contact met potentiële slachtoffers, de WhatsApp-conversaties, het vergaren van informatie over de slachtoffers en van mensen uit hun naaste omgeving, het afdreigen en het ontvangen van geld/mobiele telefoons van de slachtoffers. Tot slot hebben alle drie verdachten gedeeld in de opbrengst. Dat de rol die de verdachten bij de feitelijke uitvoering van de onderscheiden feiten hebben gespeeld niet steeds hetzelfde is geweest, doet daaraan niet af. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er, ten aanzien van de vier ten laste gelegde afdreigingen, sprake is geweest van medeplegen.’
Het hof maakt deze overwegingen tot de zijne. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat bewezenverklaard kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van afdreiging van aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 14 juni 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en openbaring van een geheim, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 1.500 euro, toebehorende aan die [slachtoffer 2] , immers zijn verdachte en zijn mededaders:
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 2] , en hebben verdachte en zijn mededaders vervolgens:
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 2] ;
- op de afgesproken plaats die [slachtoffer 2] gefilmd en geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje;
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd "we zetten het online" (doelend op het filmpje en het gesprek op de datingsite en op WhatsApp);
- te kennen gegeven aan die [slachtoffer 2] dat ze zaten te denken aan een vergoeding en dat hij meerdere geldbedragen moest gaan pinnen;
3.
hij op 18 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en openbaring van een geheim, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 1.800 euro, toebehorende aan die [slachtoffer 1] , immers zijn verdachte en zijn mededaders:
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 1] ; en hebben verdachte en zijn mededaders vervolgens:
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 1] ;
- op de afgesproken plaats die [slachtoffer 1] gefilmd en geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje;
- gedreigd om het filmpje online te zetten en de werkgever van die [slachtoffer 1] te benaderen met wat hij aan het doen was;
- te kennen gegeven aan die [slachtoffer 1] dat hij een geldbedrag moest betalen, waarna het filmpje verwijderd zou gaan worden;
5.
hij op 23 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en openbaring van een geheim, [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon iPhone 10, toebehorende aan die [slachtoffer 4] , immers zijn verdachte en zijn mededaders:
- onder een valse naam ( [naam] ) via een datingsite in contact getreden met die [slachtoffer 4] , en hebben verdachte en zijn mededaders vervolgens:
- via WhatsApp, een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 4] ;
- op de afgesproken plaats die [slachtoffer 4] gefilmd en geconfronteerd met het feit dat hij had afgesproken met een minderjarige jongen;
- gedreigd om het filmpje online te zetten en gezegd tegen die [slachtoffer 4] "dit is niet goed voor jou als dit uitkomt, omdat je als animator aan het werk bent bij het theater in [plaats 3] ",
- gevraagd aan die [slachtoffer 4] hoe hij dit wilde oplossen en gezegd tegen die [slachtoffer 4] dat hij zijn telefoon (iPhone 10) kon inleveren in plaats van het betalen van een geldbedrag.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1, 3 en 5 bewezenverklaarde levert telkens op:
medeplegen van afdreiging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 3, 4 en 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijke deel van de straf dient geen bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden. Bij de strafeis is rekening gehouden met het lange tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de einduitspraak in hoger beroep.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mocht het hof tot een bewezenverklaring van één of meer feiten komen, – kort samengevat – verzocht rekening te houden met de belaste voorgeschiedenis van verdachte en de persoon van verdachte en zijn omstandigheden. Verder dient rekening gehouden te worden met dat de redelijke termijn in hoger beroep fors is overschreden, dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat verdachte een geruime tijd niet meer in contact is gekomen met politie en justitie. Daarnaast is gewezen op soortgelijke zaken waarbij de verdachte niet meer terug de gevangenis in hoefde. Gelet hierop wordt verzocht om geen straf op te leggen aan verdachte die zou betekenen dat hij weer gedetineerd zou raken. De raadsman heeft tot slot verzocht om een proeftijd van één jaar op te leggen.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank omtrent de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten waar de rechtbank overweegt:
‘Verdachte heeft zich met de medeverdachten schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten door de (...) aangevers die vermeld staan in de tenlastelegging en de bewezenverklaring af te dreigen of, zoals dat in het dagelijks taalgebruik heet, te chanteren.
Voor de rechtbank staat vast dat de verdachten heel bewust op zoek waren naar slachtoffers om hen te chanteren.
Zij deden zich op Tinder (internet datingsite) voor als een jonge 18-jarige vrouw/man. Als er met een persoon een match was, verplaatste het gesprek zich naar de WhatsApp en gedurende de loop van het gesprek werd gezegd dat de jonge vrouw niet 18 jaar, maar nog minderjarig was. Er werd van de kant van verdachten – in de hoedanigheid van de jonge vrouw/man die zij pretendeerde te zijn – druk uitgeoefend om te komen tot een fysieke ontmoeting tussen de aangevers en de vrouw en na enige tijd te hebben gechat, werd er een afspraak gemaakt op een openbare plek. Echter de jonge vrouw/man die men had verwacht, verschijnt niet; in plaats daarvan worden de aangevers aangesproken door verdachte en de beide medeverdachten waarvan er één de ontmoeting en het daaropvolgend gesprek filmt. Aangevers worden door verdachte en zijn medeverdachten onder druk gezet en zo bewogen om (meerdere malen) geld te pinnen of telefoons af te staan (...).
Familieleden en werkgevers zouden worden geïnformeerd, de datingsite- en chatgesprekken en het filmpje zouden online worden gezet. Aangevers hebben uit angst ook daadwerkelijk (meerdere) geldbedragen gepind en afgestaan aan de verdachten. Het enige doel van de chantage door verdachte en zijn medeverdachten was geld verdienen ten koste van de slachtoffers door in te spelen op de, door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten bij de slachtoffers veroorzaakte, kwetsbaarheid en angst. Verdachte en de medeverdachten waren zich ervan bewust dat de slachtoffers de afspraken met de jonge vrouwen veelal geheim wensten te houden. Hiervan is door de verdachten misbruik gemaakt.
Verdachten hebben hiermee een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers, zoals ook tot uitdrukking is gekomen in de door het slachtoffer [slachtoffer 1] ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring.
De verdachten hebben hun handelen getracht te vergoelijken door te stellen dat de aangevers een seksafspraak met een minderjarige hadden gemaakt en dus zelf (ook) strafbaar en laakbaar handelden. De rechtbank merkt hierover op dat het handelen van de aangevers (wat daar overigens ook van zij) in deze strafzaak niet voorligt ter beoordeling. Bovendien hecht de rechtbank geen geloof aan de stelling van verdachte en zijn medeverdachten dat zij door hun handelen een maatschappelijk probleem hebben willen aanpakken (het bestrijden van pedoseksueel gedrag); hun handelen wijst er veeleer op dat ze alleen maar uit waren op eigen gewin. Het laakbare handelen dat verdachten zeggen voor ogen te hebben gehad, kan het strafbare handelen van verdachten bovendien niet rechtvaardigen.’
Het hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 4 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het hof heeft geconstateerd dat dit feiten betreffen die voor 2019 zijn gepleegd en dat verdachte nadien niet (onherroepelijk) is veroordeeld voor feiten die in of na 2019 zijn gepleegd. Tevens volgt daaruit dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 1 november 2022 dat ten behoeve van de onderhavige zaak is opgemaakt. Uit dit rapport blijkt het volgende. Ten opzichte van enkele jaren geleden heeft verdachte zijn leven op verschillende gebieden gestabiliseerd. De reclassering ziet echter nog wel enige risico’s op het gebied van psychosociaal functioneren. Het risico op recidive wordt door de reclassering als laag ingeschat. Dit is mede gebaseerd op de omstandigheid dat verdachte sinds de onderhavige feiten niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft geen hulpvraag en lijkt zijn leven op de praktische gebieden zelfstandig te hebben gestabiliseerd. De reclassering ziet daardoor geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Zij adviseren daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden. Bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf raakt verdachte mogelijk zijn huisvesting kwijt. De reclassering schat dat dit het risico op recidive doet verhogen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf zou als stok achter de deur kunnen dienen om een delictvrij leven voort te zetten. Verdachte is in staat om een werkstraf uit te voeren.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht op de terechtzitting van het hof. Verdachte is gemotiveerd om zijn leven op orde te brengen. Nu het erop lijkt dat verdachte zijn leven op de rit heeft gekregen, heeft hij daarom veel te verliezen.
De op te leggen straf
Het hof acht gelet op de aard en ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals de rechtbank die heeft opgelegd in beginsel passend en geboden. Echter, sinds het plegen van de feiten en de terechtzitting in eerste aanleg is een aanzienlijke tijd verstreken en zijn de persoonlijke omstandigheden van verdachte substantieel gewijzigd. Verdachte heeft zich daar daadwerkelijk voor ingezet. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal ontegenzeggelijk leiden tot een negatieve doorkruising van de positieve ontwikkelingen die verdachte doormaakt.
Voorts houdt het hof bij het bepalen van de straf rekening met het tijdsverloop tussen het plegen van het bewezenverklaarde feit en de einduitspraak in hoger beroep en stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM fors is overschreden. Het hof stelt vast dat bij het wijzen van dit arrest op 18 oktober 2024, sinds het instellen van het hoger beroep op 16 september 2019 vijf jaren, één maand en drie dagen zijn verstreken. Deze overschrijding zal worden verdisconteerd in de op te leggen straf voor de bewezenverklaarde feiten en wordt mede tot uitdrukking gebracht in de strafmodaliteit, een en ander op de wijze zoals hierna is vermeld.
Het geheel overziend acht het hof derhalve oplegging van een straf die zou inhouden dat verdachte nu nog (geruime tijd) gedetineerd zou raken niet meer passend. Het hof zal verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met deze straf hoeft verdachte niet terug naar de gevangenis. Daarnaast zal het hof verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de maximale duur opleggen. Het hof zal, in navolging van hetgeen de reclassering heeft geadviseerd in haar rapport van 1 november 2022, geen bijzonder voorwaarden opleggen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 276 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. Verder wordt de oplegging van een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden geacht. De straf is lager dan de rechtbank heeft opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist. Dit verschil wordt verklaard door het feit dat het hof minder bewezen heeft verklaard dan de rechtbank en de advocaat-generaal heeft gevorderd en hetgeen het hof hierboven heeft overwogen over de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof wil met deze strafmodaliteit enerzijds de ernst van de verweten feiten benadrukken en anderzijds verdachte de mogelijkheid bieden de door hem geschetste positieve lijn in zijn leven voort te zetten en daarnaast hem ervan weerhouden om opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 3.120,00, bestaande uit
€ 1.800,00 aan materiële schade en € 1.320,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.800,00, bestaande uit € 1.800,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, dit bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op zijn bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek op de terechtzitting voldoende is gebleken dat
de benadeelde partij de gevorderde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte. De vordering met betrekking tot de vergoeding van de materiële schade, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat er sprake is van psychische leed en dat dit onder meer is veroorzaakt door het strafbare feit dat verdachte heeft gepleegd. Het hof overweegt daarbij dat het ging om een intimiderende situatie voor de benadeelde partij, waarbij is gedreigd om een filmpje openbaar te maken en zijn werkgever te benaderen. Blijkens de onderbouwing van de vordering en gelet op de inhoud van hetgeen de benadeelde partij op de terechtzitting van het hof naar voren heeft gebracht heeft het feit veel impact op zijn leven. De benadeelde partij is achterdochtig geworden en heeft een negatiever wereldbeeld gekregen na het gepleegde feit. Ook de vordering met betrekking tot de vergoeding van de immateriële schade zal daarom geheel worden toegewezen.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte heeft het onder 3 bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd en zij samen zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat wanneer de schadevergoeding door een mededader is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63 en 318 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 4 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
276 (tweehonderdzesenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.120,00 (drieduizend honderdtwintig euro) bestaande uit € 1.800,00 (duizend achthonderd euro) materiële schade en € 1.320,00 (duizend driehonderdtwintig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.120,00 (drieduizend honderdtwintig euro) bestaande uit € 1.800,00 (duizend achthonderd euro) materiële schade en € 1.320,00 (duizend driehonderdtwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 41 (eenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 juni 2018.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. F.E.J. Goffin en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 18 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242.
2.HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:13.