ECLI:NL:GHARL:2024:6442

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
200.337.606
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders met wijziging van zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2018, van wie de ouders, de moeder en de vader, gezamenlijk het gezag uitoefenen. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland van 23 november 2023 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld die de vader drie van de vier weekenden bij de minderjarige betrok. De moeder verzocht om een wijziging van deze regeling, zodat de minderjarige in de oneven weken bij de vader zou verblijven van vrijdagmiddag tot dinsdagochtend.

De vader heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend voor een zorgregeling waarbij de minderjarige in een vierwekelijkse cyclus bij hem verblijft. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide ouders aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de zorgregeling rechtvaardigen.

Na beoordeling van de argumenten van beide ouders, heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof oordeelt dat de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarige is en dat stabiliteit in de zorgregeling essentieel is voor zijn ontwikkeling. Het hof heeft ook opgemerkt dat de ouders moeten werken aan hun onderlinge communicatie en dat het belangrijk is dat zij de zorgregeling zoals vastgesteld blijven uitvoeren. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.606
(zaaknummer rechtbank Gelderland 415361)
beschikking van 17 oktober 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder ,
advocaat: mr. J.L. Vermeer te Rhenen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.V. de Jong te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (hierna: de rechtbank) van 23 november 2023 (hierna te noemen: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 februari 2024;
- het verweerschrift met producties van 26 maart 2024;
- een journaalbericht van mr. Vermeer van 27 augustus 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 2 september 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 september 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 te [woonplaats1] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
[de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
Bij beschikking van 23 augustus 2022 heeft de rechtbank, bij wijziging van de beschikking 21 juli 2020, als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige] eenmaal in de twee weken van vrijdag uit het kinderdagverblijf (waar de vader [de minderjarige] ophaalt) tot woensdag 19.00 uur bij de vader verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Deze zaak gaat over de zorgregeling voor [de minderjarige] .
4.2
De moeder heeft de rechtbank verzocht om een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] in de oneven weken van vrijdagmiddag uit school tot dinsdagochtend naar school bij de vader verblijft.
4.3
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en als zelfstandig verzoek de rechtbank verzocht om:
- een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] in een vier wekelijkse cyclus drie
weekenden bij de vader verblijft, in die zin dat [de minderjarige] , uitgaande van weeknummers de
oneven weekenden van de maand alsmede het eerste even weekend van de maand bij
de vader en het tweede even weekend van de maand en de overige dagen die onder de
zorgregeling vallen bij de moeder verblijft van vrijdag uit school tot maandag naar
school;
- te bepalen dat een weekend duurt van vrijdag uit school (14.00 uur) tot maandag naar
school 08.30 uur);
- te bepalen dat, indien de overdracht van [de minderjarige] niet op school plaatsvindt de ouder bij
wie [de minderjarige] verblijft hem naar de andere ouder brengt.
4.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (met wijziging van de beschikkingen van 21 juli 2020 en 23 augustus 2022) het zelfstandig verzoek van de vader als onder 4.3. geformuleerd toegewezen.
4.5
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en haar aanvankelijke verzoek met betrekking tot de zorgregeling alsnog toe te wijzen.
4.6
De vader voert verweer en vraagt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar grief ongegrond te verklaren en de
bestreden beschikking te bekrachtigen;
- de moeder te veroordelen in de proces, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.7
Bij journaalbericht van 27 augustus 2024 heeft de moeder haar verzoek gewijzigd in die zin dat als het hof haar verzoek zoals onder 4.2 genoemd niet toewijst, zij het hof verzoekt een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] iedere woensdagmiddag na school tot donderdagochtend naar school bij de vader verblijft, alsmede in de oneven weken van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 1:377e BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.2
Het hof stelt met de ouders vast dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de zorgregeling rechtvaardigt.
5.3
Het hof acht de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [de minderjarige] het meest wenselijk. Dit betekent dat het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de zorgregeling zal bekrachtigen en de verzoeken van de moeder zal afwijzen. Het hof zal deze beslissing hierna toelichten.
5.4
[de minderjarige] verblijft sinds de bestreden beschikking volgens de daarin vastgestelde zorgregeling bij zijn ouders. Ouders zijn het erover eens dat het momenteel goed gaat met [de minderjarige] en dat [de minderjarige] baat heeft bij zoveel mogelijk rust. [de minderjarige] voetbalt in de weekenden bij de vader in [woonplaats2] en gaat naar zwemles bij de moeder in [woonplaats1] . Daarnaast gaat [de minderjarige] twee dagen in de week naar de voor- en/of naschoolse opvang. [de minderjarige] start waarschijnlijk binnenkort met SPEL-therapie. [de minderjarige] is momenteel vijf jaar.
5.5
De moeder stelt dat zij qualitytime mist met [de minderjarige] wanneer [de minderjarige] drie van de vier weekenden bij zijn vader verblijft. Het heeft de voorkeur van de moeder dat de vader ook deel uitmaakt van de doordeweekse activiteiten van [de minderjarige] . Onbetwist heeft de vader gesteld dat de moeder op dinsdag en woensdag vrij is zodat zij op deze dagen voldoende tijd heeft om qualitytime met [de minderjarige] te hebben. De vader heeft uitgelegd dat het hem vanwege zijn werk en zijn inmiddels geboren dochter niet lukt om [de minderjarige] doordeweeks naar school te brengen en hem vervolgens weer op te halen. [de minderjarige] zou dan ook veel in de auto moeten zitten.
5.6
Vaststaat dat de ouders sinds het moment dat zij uit elkaar zijn gegaan veel procedures hebben gevoerd, onder meer over de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] . Inmiddels is er een gedetailleerde zorgregeling vastgesteld. Het hof vindt het niet in het belang van [de minderjarige] dat de ouders niet met de bron van hun discussies (namelijk hun onderlinge verstandhouding) aan de slag gaan, al dan niet met professionele hulpverlening, maar ervoor kiezen om te blijven procederen. Het is nu zelfs zover dat [de minderjarige] in therapie moet omdat de ouders de adviezen van de rechtbank en de raad om een ouderschapstraject als parallel solo ouderschap of ouderschap na scheiding aan te gaan niet opvolgen.
5.7
Het hof is het dan ook met de raad eens dat het aan de ouders is om aan de slag te gaan met hun onderlinge communicatie. Het is van belang dat de ouders daar tijd voor maken, zelfs als dat betekent dat afspraken daarover eventueel op een papadag moeten plaatsvinden. Daarbij merkt het hof op dat het leven met jonge kinderen nu eenmaal veel flexibiliteit van ouders vraagt en dat die flexibiliteit van hen mag worden verwacht. Het hof constateert hier dat de ouders veel van [de minderjarige] vragen, gelet op zijn leeftijd. Het is dan ook in het belang van [de minderjarige] dat de zorgregeling zoals deze door de rechtbank is vastgesteld en door de ouders wordt uitgevoerd, voortgezet wordt. Het is belangrijk dat de zorgregeling voor [de minderjarige] stabiel blijft zodat [de minderjarige] zich goed kan blijven ontwikkelen.
5.8
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt, gezien de familierechtelijke aard van de procedure. Dat de vader de afgelopen jaren aanzienlijke advocaatkosten heeft moeten maken is inherent aan het procedeergedrag van beide partijen. Het hof ziet hierin geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 november 2023, zittingsplaats Arnhem;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.P. den Hollander en K. Hermsen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier en is op 17 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.